Felix Timmermans (1886-1947)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit : www.kerknet.be/cultuur/
De herfst blaast op den horen
De Herfst blaast op den horen
en t wierookt in het hout ;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over t woud,
met reeën, die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d Eeuwigheid !
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten.
Een ganzendriehoek in de luchten ;
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
De bespreking van Bart Mesotten vervolgt na deze van Paul Vanderghote
In vroegere tijden werd de herfst vaak voorgesteld als een mythologische figuur die met bolle wangen op de hoorn blaast : een beeld ingegeven door de jachthoorn die in het najaar overal weerklinkt. Het typische geschal, van ver te horen en duidelijk te herkennen, is meteen het signaal dat de zomer voorbij is. De tijd is aangebroken om afscheid te nemen.
Net zo heeft Gezelle het ervaren : k Hoore tuitend hoornen / en de navond is nabij / voor mij, neergeschreven vlak voordat hij Roeselare en zijn geliefde leerlingen zou verlaten.
Bij de zintuiglijke Timmermans melden zich, na het gehoor, andere zintuigen aan. Wat kunnen geuren sterk en doordringend zijn in de vochtige lucht. Wierook ruikt verfijnd aangenaam, doet denken aan een plechtige kerkdienst. Wel, zo ruikt het in de bossen. Boschreuke, boomreuke, balsem aant hert (opnieuw Gezelle).
Wat onze ogen te zien krijgen, wordt uitvoeriger beschreven. De warme kleuren van het fruit, de herfstdraden, het schichtigste en elegantste onder de dieren. Een sprookjeswereld, raadselachtig, feeëriek. Te midden van de stilten (meervoudsvorm : de stilte heerst alom) houdt de wandelaar zijn adem in. De schoonheid heeft hem in haar ban gebracht, als een zoete, verrukkelijke droom.
Een droom, ja, maar tegelijk : slechts droom. Als om de schoonheid te bewaren herhaalt de dichter het woord tot driemaal toe. Op het hoogtepunt van de vervoering breekt de betovering. In plaats daarvan overvalt ons het ontgoochelende, ontnuchterende besef : Alles gaat voorbij. Van het visioen blijven alleen schamele herinneringen over. Was het een illusie ?
Toch niet. Op de bodem van ons vergankelijkheidsbesef rijst de onomstotelijke zekerheid : Hier is God in de buurt, de bestendige, met een eeuwigheid vóór zich. Hij begrijpt mij volkomen : hoe mijn gemoed vol schiet van verdriet. Hij ontziet en wijdt mijn weemoed. Dankbaarheid welt in mij op. Ik verzoek Hem datgene te zegenen, wat uit die weemoed voortspruit, dit gedicht bijvoorbeeld, en wat ik erin uitspreek.
Nu kan ik, zonder bang te worden, de waarheid onder ogen zien : de wilde ganzen die overvliegen om in het zuiden te gaan overwinteren, een niet te miskennen sein. Het kille, dode seizoen staat voor de deur. Mijn eigen sterven kan evenmin nog lang uitblijven.
Wat deert het ? Heeft de Heer zich weldoend laten vinden in de warme zomer, nu staat Hij mij op te wachten in de koude najaarswind die door de ranke, ruisende rietstengels zoeft.
Ik ben bereid om winter en dood te doorstaan. Ik ben bereid om God te ontmoeten.
Paul Vanderghote
Bespreking van Bart Mesotten
Het gedicht bestaat inhoudelijk uit drie delen, achtereenvolgens acht, zes en vier verzen, die in de tekst, zoals hij voorligt, naadloos aan elkaar aansluiten. Voor de duidelijkheid geef ik de indeling als volgt:
[A] De Herfst blaast op den horen,
en 't wierookt in het hout;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over 't woud,
met reeën, die verbaasd verschijnen .
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen...
[B] De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d'Eeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten!
[C] Een ganzendriehoek in de luchten;
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
Eerst even iets over de tekst-editie.
In de eerste druk van Adagio (1947) staat achter 'en zegen ook zijn vruchten' geen uitroepteken; in de negentiende druk (1993) staat er wél een uitroepteken.
Het woord 'gobelijnen' staat voor 'gobelins'. Het is een Frans woord dat wijst naar Gobelin, de naam van een Franse familie van ververs, die sinds de 15e eeuw in Parijs een atelier voor tapijten bezat. 'Gobelin' betekent: een met de hand geweven wandtapijt uit wol en/of zijde, met ingeweven kleurrijke voorstellingen en figuren.
In [A] krijgen we een reeks taferelen die drie zintuigen raken. Het oor krijgt 'De Herfst blaast op den horen'. De herfst is het uitgelezen seizoen voor de jacht. Op sommige plaatsen kun je de jachthoorn horen. Een dichter laat de herfst zelf op de hoorn blazen. Er is vervolgens de geur: 'en 't wierookt in het hout'. Waarschijnlijk moet je hier niet direct denken aan het gebruik in de eredienst, waar wierook gebrand wordt als een symbool van aanbidding en van het gebed dat, zoals de wierookwalmen, opstijgt ten hemel. Maar de bosgeur in de herfst kan even aangenaam zijn als de geur van de wierook in een kerkgebouw. En ten derde is er een tafereel dat aan je oog voorbijtrekt: na het 'gloren' van de vruchten, zijn er de 'gobelijnen'. 'Gloren' heeft hier de betekenis van 'glimmen', 'een zacht, glanzend schijnsel geven'. Vervolgens moet je vooral dichter zijn om te zien dat de stilte wandtapijten weeft over het woud; en op die wandtapijten is wel een en ander te zien, zoals: reeën die zoekend en nieuwsgierig te voorschijn treden uit varens en frambozenstruiken; op een ander wandtapijt zie je dan weer een ree dat sierlijk wegloopt en uit het gezicht verdwijnt .
In [B] krijgen deze concrete schone ervaringen een algemener woord; zij worden 'schoonheid' genoemd; en dat soort schoonheid ligt te dromen tussen de bomen; 'de schoonheid droomt van boom tot boom'. Ze hangt er als even zovele wandtapijten tussen de bomen. Maar, helaas, dit soort schoonheid blijft niet duren; ze komt en verdwijnt, zoals de reeën op de gedroomde wandtapijten; het is een vluchtige en onstandvastige schoonheid: 'alle schoonheid zal verdwijnen, / want alle schoonheid is slechts droom'. Deze ervaring van schoonheid zal onherroepelijk verdwijnen zoals een aangename droom onherroepelijk verdwijnt als je ontwaakt. Drie verzen achter elkaar, met telkens het woord 'schoonheid' erin, de broze, de gedroomde schoonheid. Maar daarop volgt dan de gelovige belijdenis naar God toe.
Alles wat wij hier als gedroomde en vluchtige schoonheid ervaren, krijgt een troostvol tegengewicht voor iemand die in God gelooft, en die tegen God kan zeggen: 'maar Gij zijt d'Eeuwigheid' . Ik weet, als gelovig man, dat ik de schoonheid die ik hier moet derven, ooit weer zal genieten na mijn dood : wanneer ik tot in eeuwigheid mij kan laven aan de onvergankelijke, standvastige schoonheid van het hiernamaals, - wat zulks ook zal en mag betekenen.
Die gedachte overvalt de dichter als een soort weemoed, als een zachte en ietwat treurig aandoende stemming van het gemoed, en hij dankt God dat Hij die weemoed optilt uit het banale, dat Hij die weemoed tot in het sacrale verheft, dat Hij die weemoed wijdt: 'Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt'. Meteen vraagt hij erbij, dat God ook de vruchten van die weemoed zal zegenen: 'en zegen ook zijn vruchten'. De dichter laat in het midden waarin die vruchten precies bestaan. Er is wel een woordverband met 'vruchten' die 'gloren', in het vierde vers; maar inhoudelijk staan die twee niet bij elkaar.
Tot hier geeft het gedicht in [A] de beschrijving van de schoonheid in de herfst, met daaraan gekoppeld in [B] een diepere, bijna wijsgerig-religieuze beschouwing over de broosheid ervan enerzijds, en anderzijds het tegendeel ervan in het Godsgeloof.
Het derde deel, [C], van het gedicht sluit aan bij het eerste vers van het eerste deel : 'De herfst blaast op den horen'. Hier wordt hetzelfde met een concreet beeld uitgedrukt. In de herfst trekken ganzen naar het warmere zuiden. Zij vliegen vaak in een V-formatie: één vogel voorop, de andere vormen de twee zijden van een driehoek die beginnen bij de eerste vogel: het wordt 'een ganzen-driehoek in de luchten'. Dat betekent: de herfst loopt naar zijn einde; en na de herfst 'komt de wintertijd'. Ik hoor Gods (roep)stem door het struikgewas en het riet 'zuchten'. Een van de betekenissen van 'zuchten' is 'zacht suizen'. Deze betekenis zal hier wel te verkiezen zijn boven 'zuchten lozen, zuchten slaken als uiting van verdriet, pijn, vermoeidheid'.
In het gedicht kregen we tal van symbolen; het sterkste symbool ligt vervat in het begrip 'herfst' als laatste periode van het menselijk leven. De grootste spanning in het gedicht ligt tussen het eerste vers (als voorbode van de dood) 'de Herfst [met hoofdletter] blaast op den horen', en het laatste vers van het gedicht ('ik ben bereid'), als houding van de gelovige man; overgave, gelovige aanvaarding.
Bart Mesotten
|