Iconografie in het werk van Felix Timmermans
Arthur Lens & Louis Vercammen - " Een vinger in de hemel "
Tekst overgenomen uit het jaarboek 28 van het FT Genootschap .
Enige jaren geleden begon Arthur Lens een verzameling aan te leggen van alle afbeeldingen van heiligen in het grafisch en plastisch werk van Timmermans. Door ziekte verhinderd, kon de auteur zijn tekst niet meer bijschaven.
De heiligenverering is in de vroegste eeuwen van het Christendom ontstaan bij de graven der martelaren en later uitgebreid naar de Moeder Gods, de apostelen, woestijnvaders, belijders enz... Essentieel was en is dat de Kerk erkent, dat bepaalde mensen buitengewoon deugdzaam geleefd hebben in innige verbondenheid met God door zijn Zoon Jezus Christus. Van daar werden zij als voorsprekers bij de Heer opgenomen in de liturgie en hun hulp ingeroepen voor alle mogelijke noden. Zij gaven hun naam aan dopelingen, kerken, kapellen, altaren, kloosters en instellingen en kregen het patronaat over landen en bisdommen, steden en dorpen, standen en beroepen.
Vanuit een brede waaier van motiveringen, gaande van spontane vroomheid via bestellingen en platvloers winstbejag tot haat en spotzucht, zijn afbeeldingen van Christus en de heiligen van in de Oudheid tot de huidige dag vervaardigd. Men treft ze aan in alle mogelijke vormen en materialen van heel primitief tot hoge kunst : getekend, geschilderd, gekneed, gegoten, uitgesneden, gebeeldhouwd, gereproduceerd, verfilmd, maar ook ontheiligd, vernield, geroofd, verkwanseld, ja tot zelfs in reclamespots misbruikt. De beeldenstorm is niet alleen een historisch verschijnsel in Byzantium en ten tijde van de Reformatie, na Vaticanum II zijn ontelbare kerkelijke kunstschatten verdwenen, geprofaneerd of op rommelmarkten te koop aangeboden.
Dat er eertijds voorchristelijke en natuurelementen meespeelden (verering van de voorouders, mythen, bron, boom, berg, weer e.d.), dat er allerlei uitwassen (bijgeloof, idolatrie, reliekenhandel e.d.) ontstonden, dat er in de Middeleeuwen onmogelijke mirakelen en bizarre feiten werden ontleend, ingelast en puur verzonnen, staat buiten twijfel. De historische kritiek heeft gelukkig veel ballast uit het verleden opgeruimd. Bepaalde verhalen zijn uitgegroeid tot ontroerend vrome legenden (denk aan Beatrijs), evenwel zonder enige aanspraak op authenticiteit. Behoren sommige gebruiken en riten tot het domein van diepchristelijke volkse devotiepraktijken zoals bede- en boetevaarten, andere zijn verworden tot louter toeristische folklore met stoeten, kermissen en handelsoogmerken. Aan de vruchten kent men de boom.
Hier gaat het echter niet om de oorsprong, de zin en de praktijk van de heiligencultus als dusdanig en evenmin om een verzameling heiligenlevens al dan niet getoetst op hun historische waarde, wel hoe Timmermans ertegen aankeek, hoe hij ze verwerkte in zijn geschriften en vooral hoe hij ze uitbeeldde in zijn grafisch werk.
Van jongs af aan was Felix vertrouwd met het Lierse stadsbeeld, waar namen en beelden van heiligen een vast bestanddeel vormden in straten, pleinen, uithangborden, kerken en kapellen en nog het meest op het begijnhof. Bij processies werden ze rondgedragen en voor elke huisdeur uitgestald. Reeds vroeg verdiepte hij zich in de heiligenlevens. De Gulden Legende van Jacobus a Voragine, de Generale Legende der Heylighen van Ribadineira & Rosweyde en de Fioretti kende hij door en door. Processies en bedevaarten hebben hem altijd geboeid, ze komen dan ook veelvuldig voor in zijn werk, literair en grafisch. Scherpenheuvel-Averbode was voor hem een jaarlijkse begankenis.
Maar het meest van al boeide hem de wisselwerking tussen God en de kleine, zwakke, zondige mens. Het diepst is Timmermans erop ingegaan in zijn laatste prozastuk Hoe Sint-Franciscus Christus leerde kennen, in Franse vertaling verschenen in juni 1946 (Jaarboek FTG 3, 7-13). Waarom en hoe wordt de ene heilig en de andere niet? Ons verstand is te klein om dit mysterie te doorgronden. 'Elke heilige is een verschillende noot van hetzelfde lied.'
De een wordt er als het ware mee geboren, bij anderen is het een plotse ingreep, bij weer anderen een langzaam en moeizaam proces. Maar altijd is het een kwestie van genade, aan onze kant altijd onverdiend.
Als gelovige is Timmermans een kind van zijn tijd, geworteld in eeuwenoude christelijke tradities. In zijn vaste geloof aan de gemeenschap der heiligen, zijn de hemelingen positief betrokken in het wel en wee van de levenden. Net zoals hij hebben zijn scheppingsfiguren nood aan de hulp van boven, op de eerste plaats aan de voorspraak van Maria bij haar Zoon. Aan het meisje uit Nazaret, de moeder bij de kribbe en onder het kruis, de Koningin des hemels wijdt hij zijn mooiste teksten en prenten. Op kerstnacht vraagt het Lievevrouwke uit de Begijnenbossen aan Schrobberbeeck haar te dragen naar de Waterheuvel. Eerst durft hij niet : 'Mijn ziel ziet zo zwart als mijn voeten', waarop zij antwoordt: Ik zal ze beschijnen tot ze blinkt. Wanneer in 1932 het derde eeuwfeest van de Bruine Lievevrouw in de Kluizekerk te Lier wordt gevierd, schildert Timmermans niet alleen drie grote doeken, maar is hij ook de feestredenaar.
Uiteraard komt Franciscus het uitvoerigst aan bod, maar ook Jozef, de Driekoningen, Jan de Doper, Petrus, Gommarus, Antonius, Martinus, Niklaas, Rochus, Sebastiaan, Hubertus, Clara, Catharina van Siëna en Elisabeth krijgen een verdiende belangstelling in dicht en proza. In De verliefde moor (1924) wekt Timmermans zelfs de Lierse uithangborden tot leven. Nog een hele litanie andere heiligen vermeldt hij terloops in zijn werk. Boer Wortel snijdt een kruislievenheer uit, terwijl hij biddend mijmert over zijn zonden en zorgen :
'Neen, ik vraag U niets. Ik heb te veel eerbied voor uw pijnen en verdriet. Maar ik ga het aan uw heiligen vragen. Die zijn zowat als parochianen, van onzen thuis, zo nog familie van t zevende knoopsgat, meer van ons. Neen, ik vraag U niets, ik wil U alleen aanbidden! Maar door de twee Sint Antonissen, met en zonder varken, door Sint Leonardus, door Sint Medard, door Sint Gommarus, Sint Isidoor zal ik mijn triestige boodschap bij U laten afgeven' (IV). Dat is de échte Timmermans, dat betekenen de heiligen voor hem, omdat God een God van mensen is.
Daarnaast heeft hij dozijnen heiligen getekend en geschilderd. Ze zijn steeds te herkennen aan hun attributen : Ambrosius aan de bijenkorf, Antonius aan het varken, Apollonia aan de tang, Barbara aan de toren, Catharina aan het wiel, Cornelis aan de hoorn, Elooi aan het smidsgerief, Elisabeth aan de rozen, Godelieve aan de kraaien, Hubertus aan het hert, Joris aan de draak, Maarten aan de halve mantel, Petrus aan de sleutel, Rochus aan het blote been, Sebastiaan aan de pijlen enz.
Timmermans kiest duidelijk voor een volkse voorstelling. Dat hij zijn ogen goed de kost heeft gegeven, bewijzen zijn nauwkeurige tekeningen van de heiligenbeelden in de kerk van Zichem. Elders laat hij zijn verbeelding de vrije loop. In eigen literair werk gaat zijn voorkeur naar vignetten, waar hun functie meestal verluchting is. Het samengaan van tekst en illustratie is bij hem wonderwel geslaagd.
Tijdens zijn 'Hollandse ballingschap' had Timmermans Anton Pieck leren kennen, die hem de beginselen leerde van etsen, lino's en houtsneden. Aanleg had hij zeker, volharding om de techniek helemaal onder de knie te krijgen niet. Hij vond het te omslachtig. Friedrich Markus Huebner, die Symforosa in het Duits vertaald had, vroeg hem zes etsen voor zijn Beatrijsvertaling (1919). Het Mariabeeld mocht natuurlijk niet ontbreken. In 1922 verschenen van Timmermans zes lino's onder de titel Vrome dagen bij uitgeverij Lumière in Antwerpen.
Begijnhofprocessie, Sinterklaas en Driekoningen leveren heiligenbeelden op.
Het kon niet uitblijven, dat ook andere auteurs kwamen vragen om verluchting van zijn hand. Tussen 1923 en 1926 verschenen acht delen van Wonderland, verhalen voor kinderen door Elisa Belpaire, Hilda Ram, Louisa Duykers e.a. Daaronder menig heiligenleven. Hiervoor kreeg Timmermans de opdracht per aflevering vier pentekeningen, deels in kleur, te maken plus de gemeenschappelijke kaft. De tekeningen zijn zeer gedetailleerd en daardoor overladen.
Ernest Claes was wel de voornaamste afnemer, en merkwaardig niet alleen in de originele uitgaven (De Witte, Wannes Raps), maar ook in Duitse en Franse vertalingen [Pastoor Campens zaliger, Onze smid, De heiligen van Zichem, De wonderbare tocht). Claes was niet altijd even enthousiast, maar de uitgevers gaven de voorkeur aan prenten van Timmermans. Deze had aanvaard de tekeningen te leveren voor de Franse vertaling van De wonderbare tocht, maar stelde het werk telkens weer uit. Eindelijk met Driekoningen 1934 zond hij het pakket op en Claes was in zijn nopjes : 'De tekeningen lijken mij juist wat ze zijn moeten. Er zijn er enkele prachtige bij.'
Voor de dichtbundel Louange des Saints populaires (1932) van Camille Melloy bezorgde Timmermans de nodige tekeningen, die zeer in de smaak vielen. Toen op zijn beurt de Rijnlander Josef Winckler in 1934 zijn verbeelding losliet op Die Weinheiligen, vroeg hij Timmermans het boek te illustreren, zij het dat die voor hem tot dan toe illustere onbekenden waren.
Uit het jaarboek 28 van het Felix Timmermans Genootschap - 2000 " Een vinger in de hemel " - samengesteld door Louis Vercammen
**********
|