Het afscheid van Felix Timmermans "Adagio", een bundel ontroerende verzen
Redactie van De Maasbode op 21/08/1947
In zijn boekje "Uit mijn rommelkas", bekende Felix Timmermans, dat hij met gedichten debuteerde. Hij schreef daar: "Onder deknaam Polleken van Mher verscheen mijn eerste boekje, getiteld "Door de dagen". Het waren kleine gedichtjes, berijmde schilderijkens, erg onder den invloed van den voortreffelijker! Karel Omer de Laey.
Week voor week in het jaar 1903 waren die gedichtjes in een lokaal kunstblaadje verschenen en de uitgever van het blad verzamelde ze in een boekje, dat bij met Nieuwjaar 1907 aan de abonnenten ten geschenke gaf". Helaas heb ik nimmer dit boekje onder ogen gehad. Ik had graag deze gedichtjes leren kennen, maar het bundeltje is zeer zeldzaam. Toen ik tijdens mijn laatste bezoek aan Timmermans, op een koude Decemberdag in 1938, hem er naar vroeg, glimlachte hij en zei, dat het "jeugdzonden"' waren en dat hij geen dichter was. Ik protesteerde, wijzend op zijn toen kort geleden verschenen boekje: "Ik zag Cecilia komen", die schone liefdeszang in proza. Hoe dan ook, ik kreeg het boekje niet te zien. Men kan zich echter voorstellen, hoe deze "schilderijkens" waren, vooral daar Timmermans zelf zijn voorbeeld aanwees, een voorbeeld, dat hem in zijn jeugd zeer sterk aangelokt moet hebben, doch dat — daar de eenvoud van de Laey al te persoonlijk was — zeker tot slaafse navolging heeft verleid.
Het is tragisch, dat thans, precies veertig: jaar na dit debuut, weer een bundel verzen van Timmermans verschijnt, die als een afscheid van de verleden jaar overleden auteur moet gelden. Vermoedelijk hebben niet veel bewonderaars van Timmermans grote verwachtingen gehad, toen de bundel "Adagio" werd aangekondigd en het zal mij vergeven worden, dat ook ik meer met piëteit dan met hooggespannen verwachtingen de bundel opensloeg om...... reeds na lezing van het eerste vers verrast te zijn, verrassing, die spoedig plaats maakte voor ontroering en bewondering. De verzen van Timmermans passen in geen enkele litteraire stroming. Ze zijn vooruitstrevend noch ouderwets, doch kort en goed wat poëzie beoogt te zijn: schoon en ontroerend. Ze brengen geen vernieuwing (wel verrijking!) van de Vlaamse dichtkunst, maar zonder twijfel had dit bundeltje een vernieuwing of keerpunt kunnen betekenen in Timmermans' eigen oeuvre, hoewel deze vernieuwing zich geleidelijk voltrokken heeft: de dichter zong reeds in het prozalied "Ik zag Cecilia komen" en zijn geluid was reeds vertraagd tot een adagio in het gedragen boek "Boerenpsalm".
Timmermans heeft zijn hart in deze verzen uitgestort, spontaan en zonder enig voorbehoud.
Des te opmerkelijker is het, dat enige van deze verzen technisch zeer sterk zijn, bijvoorbeeld het sonnet, waarmede de bundel opent. De woordkeus herinnert aan de prozaïst Timmermans, ook de beelden (bijv.: "De tijd is een schaar in 's Heeren hand"), maar ze zijn verstild, verdiept en verfijnd.
Naar inhoud zijn deze verzen tere natuurbeschrijvingen, zielestemmingen en — alsof de dichter een voorgevoel had van zijn vroege dood — treurnis om het komend afscheid, dat hij echter moedig en volkomen rustig tegemoet ziet, dat hij zich zekerheden heeft verworven, waarbij al het aardse verbleekt tot niets, want "het is gedaan met al die ijdle dingen" en
......nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
Hij heeft de handen gevouwen tot een deemoedig en ontroerend gebed:
O mocht mijn ziele hoog en zuiver branden zoals de maan thans neerblinkt op het dal, wanneer ik uit de nauwe banden des levens, naar de landen van Uw Belofte stijgen zal.
Uit deze verzen kan men niet begrijpen doch vermoeden, wat de dichter geleden heeft voor hij zó schrijven kon, voor de "Boerenpsalm" een "Boerengebed" kon worden, dat eindigt:
Heer, laat ons elkander helpen, Gij, die 't stroo niet hebt miskend, geef mij 't zaad, ik geef de tarwe voor Uw Heilig Sacrament.
Men heeft Timmermans wel eens verweten, dat hij in zijn boeken concessies deed ter wille van zijn groot publiek, maar thans belijdt hij in alle eenvoud, dat hij zijn woorden slechts zou willen gebruiken om een "glinsterende schaal van het puurste maaksel" te gieten,
......waarin ik Uwen eeuwigen naam met al zijn diepte en schoonheid saam zou kunnen laten vlieten......
Dit is geen pose, dit is een van de kostbaarste "verworvenheden", waarmede het leven een sterveling kan begiftigen en waaraan het bestaan zijn diepste betekenis verleent. Geen pose, inderdaad, want misschien is juist de oprechtheid in deze verzen van Timmermans het meest indrukwekkend en...... smartelijk, de oprechtheid, die hem doet zeggen:
De Profundus, uit de gronden van mijn arme, donkre ziel, spijts vervuld van kwaad en zonde, en ik immer keer op keer in het booze weder viel, roep ik toch op U, o Heer! 'k Zocht U achter d' hemelrondten in der sterren harmonij, in profeten, in 't doorgronden en in ’t zoeken wat de boeken en de wijzen ons verkonden. 'k Zocht U altijd buiten mij, tot het leven mij verwondde, en ik U, o zaalge stonde, in mij zelven heb gevonden!
Moge dit boekje in veler handen komen. Men behoeft geen onverstaanbaarheid te vrezen, want Timmermans uit zich in deze verzen even klaar en duidelijk als hij het immer in zijn proza heeft gedaan. Hij doet het ook even schoon of nóg schoner en in ieder geval: ontroerender. Niemand zal zich aan deze ontroering kunnen onttrekken en het is te hopen, dat ook niemand zal nalaten om, na lezing van deze verzen van inkeer en belijdenis, dankbaar een gebed voor de zielerust van de ons te vroeg ontvallen Vlaamse schrijver te storten.
*************
|