Kluizekerk te Lier sloot definitief haar poorten. Dominikanen – gebedshuis rond boom van Sint-Gummarus.
Redactie van de Gazet van Antwerpen – 3/08/1984.
Medio juli werden in de Lierse Kluizekerk, gelegen aan de De Heyderstraat, de laatste erediensten opgedragen. Slechts een drietal jaar na de sluiting van de Jezuïetenkerk werd thans ook het gebedshuis van de paters Dominikanen definitief gesloten. De twee overblijvende Lierse paters Dominikanen zullen nog wel in het aanpalend klooster blijven aangezien thans nog niet geweten is wat met kerk en klooster gaat gebeuren.
De in ijzer gesmede boom van Sint-Gummarus, wiens wonder nauw met de kerk verbonden is, wordt aan het oog onttrokken. De geschiedenis van de Kluis begint met de boom van de Lierse patroonheilige Sint-Gummarus. Het betreft de omgehakte boom waarvan Theobald in de 12de eeuw beweerde dat hij de indrukken van de gordel van de heilige nog in de boom had gezien. Dat is in elk geval de aanleiding geweest tot de oprichting van een kapel op de betrokken plaats in 1262.
De kleine kapel zou haar naam bestendigd zien door het feit dat er dra een kluis werd bijgebouwd door Jan de Kluizenaar. De volks-devotie ontplooide zich in een snel ritme. In 1410 werd het eerste gebouw vervangen door een nieuw, waaraan enkele jaren later reeds uitbreiding gegeven werd.
In 1469 kwam het derde gebouw zijn voorganger verdringen en tien jaar later werd de gedachtenis van de boom in een ijzeren vorm gegoten met in de top de beeltenis van de H. Gummarus en een duidelijk zichtbare riem erom heen. Deze plaatste men in het koor en staat thans achteraan in de kerk.
Beeldenstorm De godsdienst-onlusten lieten ook de Kluis niet ongemoeid. In 1500 werden er vergaderingen gehouden door de hervormers. Zij hadden een grote aanhang en eisten de Kluizekerk op. Ze werd aan de Calvinisten toegewezen na de versierselen te hebben verwijderd zodat deze ontsnapten aan vernieling. De predikaties gestart op 29 maart 1579, zouden niet lang duren, gezien de beeldstormers de kerk als schuur en stal benutten. In 1582 kwam ze terug in de handen van de Roomskatolieken. In de periode 1605 tot 1613 werden verbetering- en verfraaiingswerken uitgevoerd.
Dominikanen In het begin van de 17de eeuw vatte de magistraat het plan op een onderwijsinrichting naar het model van de predikheren in Antwerpen op te richten. Burgemeester Van Graesen bezocht provinciaal pater Ophovius, biechtvader van Rubens, te Antwerpen. De besprekingen verliepen vlot zodat op 21 november 1612 de eerste paters Dominikanen naar Lier kwamen om de Kluizekerk te bedienen. Pater Nicolaus van Deventer was de eerste overste. De scholen kwamen aan de Kluizestraat, doch de moerassige grond bleek er nadelig voor de gezondheid.
Dit kreeg een oplossing in 1614 toen kanunnik Dingens, deken van Antwerpen en zijn zuster drie huizen aan de Lisperstraat schonken, de Goudbloem, het Hooghuis en het Gulden Kruis. De stad stond het gebruik van de gronden achter deze huizen en de stadswallen toe. Op 6 oktober trok men naar de nieuwe gebouwen, het Sint-Thomaskollege genoemd, dat later een uitstekende reputatie verkreeg. Van de 140 leerlingen behaalden er verscheidenen goede uitslagen aan de Leuvense universiteit. Jacobus Balthazar Van den Brande en Joannes Franciscus Schellekens werden primus, twee Lierse namen.
De inplanting werd uitgebreid door de aankoop van het huis De Blauwe Scheer en het Hof van Ranst in 1616. Oud-provinciaal pater Ophovius, die bisschop van 's Hertogenbosch was geworden, gaf in 1626 toelating tot het oprichten van een kapel, die drie jaar later klaar was.
Pater Claes Tijdens de Franse Revolutie ontsnapten ook de paters en hun bezittingen niet. Lier moest een half miljoen Livres belasting betalen, zodat ook de kloosters hun steentje dienden bij te dragen. De Dominikanen leverden 2.888 gulden goud, zilver en sieraden. Mits de belofte verder met rust gelaten te worden, hadden ze zoveel weggegeven dat ze verplicht waren meubels te verkopen om in hun levensonderhoud te voorzien.
Ondanks deze overeenkomst verscheen op 5 december 1796 het besluit waarbij alle kloostergoederen nationaal bezit werden. De paters legden zich niet bij de Franse maatregel neer. Pater prior Ambrosius gaf zelfs lezing van een protestakte, onderschreven door alle paters.
Uiteindelijk vonden ze een onderkomen bij de bevolking en gingen de goederen onder de hamer. Het klooster uit de Lisperstraat werd op 4 november 1797 verkocht aan ene De Meulenaere waarna het later in handen kwam van Philippus Joannes Otto. Wat de Kluizekerk betreft, hadden de Paters gehoopt dat het stadsbestuur zijn eigendomsrecht zou doen gelden. De kostbaarheden werden niet verborgen en de kerk werd geplunderd. Toch wenste de bevolking de Kluis niet los te laten. Er was een verzoekschrift tot heropening waaraan geen gevolg gegeven werd.
Paasfeest De municipaliteit stond wel toe dat het paasfeest van 1797 in de kerk zou gevierd worden op voorwaarde dat pater Thomas Claes en P. Michiels zouden instaan voor de verzegelde voorwerpen. De kerk bleef open enkel omdat pater Claes en een andere predikheer de eed van getrouwheid aan de Franse republiek aflegden. In Lier waren er nog 8 geestelijken die de eed aflegden. Vermoedelijk heeft opportuniteit daarbij een rol gespeeld. Het volk had echter niet veel eerbied voor de beëedigde priesters. Zeven dominikanen werden gedeporteerd.
Het geval van pater Claes was wel biezonder, zijn handelswijze heeft de Dominikanen te Lier in hun voortbestaan gered. In 1799 werd de Kluizekerk in Antwerpen te koop gesteld. Pater Claes kocht ze voor 16.000 gulden en de Sint-Pieterskapel voor 6.000 gulden. Hij bleef de kerk bedienen en legateerde ze aan zijn neef met de opdracht dat ze voor altijd diende beschouwd als eigendom van de Dominikanen.
Pater Claes overleed op 10 november 1831 en in 1835 werd de orde der Dominikanen hersteld. Pas in 1864 kwamen ze terug in de Kluizekerk en vijf jaar later werd het huidig klooster gebouwd. Op 17 juni 1909 werd het klooster in het vicariaat herschapen.
Miraculeus Een tijdlang was de Kluizekerk een bedevaartsoord. Mirakuleuze feiten konden niet geloochend worden.
De massale verering behoort thans tot het verleden, doch de beelden staan nog in de kerk.
Het eerste kwam in het bezit van de kerk dank zij burgemeester Van Graesen en zijn echtgenote Anna Moninckx in 1605. Zij brachten een stuk hout mee uit de boom waarin het wonderbeeld van Scherpenheuvel gevonden was en lieten er een nabootsing van maken.
In 1604 werd het beeld opgesteld in de kapel van het Sint-Anna en Sint-Joachim Godshuis. Verschillende wonderbaarlijke genezingen zorgden voor een grote volkstoeloop zodat het op 6 januari 1605 overgebracht werd naar de Kluizekerk. Mirakel werden beschreven in de «Brahantia Mariana» van Franciscus Augustinus Wichmans en in het «Calendarium Marianum» van Justus Lipsius.
Het tweede beeld was de Bruine Lievevrouw of OLV van Genade. Van waar het komt kan niet met zekerheid gezegd worden. In het «Brahantia Marianum» staat vermeld dat het beeld buiten de Mechelse poorten zou gestaan hebben, in een kapelletje aan de Duffelsesteenweg. In de 16de eeuw zou het overgebracht zijn naar de Zwartzusters en nadien naar de Kluizekerk.
De biezondere verering begon in 1632 na een wonderbare genezing. Een inwoonster van Antwerpen, Anna Van Rockegem, werd door pijnen in de linkerzijde geplaagd en had brandende koortsen. De vrouw was in stervensnood, ontving de laatste sakramenten en riep om bijstand van de Bruine Lievevrouw. Op 16 september 1632 genas ze plotseling. Met de huidige sluiting van de kerk is die devotie en de mirakuleuze uitwerking helemaal voorbij. Een stukje Lierse geschiedenis verdwijnt achter zware eiken poorten.
Hopelijk worden de kunstschatten en de kerk zelf bewaard.
********
|