Felix Timmermans De Harp van Sint Franciscus
Uit De Tijd - 2/7/1932, door Anton Van Duinkerken.
Dat is geen preeken meer, dat is dichten" zegt Felix Timmermans over een toespraak van den heiligen Franciscus van Assisië. Hetzelfde zou ik willen zeggen van het nieuwste boek, dat Felix Timmermans geschreven heeft. Het is geen stichtend heiligenleven meer, het is een vervoerend gedicht. Het heeft daar in zeker opzicht de gebreken van, maar de gebreken van gedicht-te-zijn mag men toch nog beschouwen, hoop ik, als de gebreken eener hoedanigheid. Het grootste dier gebreken is altijd de betrekkelijke subjectiviteit. Timmermans schaamt zich daar niet voor. "Deze dingen, zoo zegt hij aan het eind van zijn mooi boek, heb ik mij zoo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zoo zag ik het gebeuren." De allereerste vraag is nu eigenlijk al niet meer, of hij het historisch goed gezien heeft, maar: of hij het mooi heeft gezien, en, waarachtig, dat heeft hij! Want de voornaamste schrijversgave van Timmermans is juist, dat hij de dingen mooi ziet en daarin komt hij een beetje overeen met den heiligen Franciscus zelf, die ook niet chicaneurig was tegenover den Schepper van hemel en aarde maar de goede dingen hartelijk voor lief nam, omdat Onze Lieve Heer ze in zijn groote barmhartigheid heeft gegeven. Het mooiste van dit boek is het optimisme, dat in iederen regel zit. Ja, het zit nog dieper in het boek. Het zit in de manier van kijken van den schrijver, het zit in den toon van zijn warme stem, het zit in den luimigen val van de punten en de komma's tusschen de zinnen.
Tegenwoordig schijnen veel menschen te denken, dat iemand slechts een goed criticus kan zijn, als hij de boeken van Felix Timmermans burgerlijk en vervelend vindt. Tegen sommige van die boeken is inderdaad bezwaar te maken, omdat ze alle Vlaamsche menschen voorstellen als leutige typen, alsof daar geen greintje ernst meer onder de vreugde-aan-het-aardsche school. Maar de algemeene zucht om Felix Timmerman een vervelend schrijver te vinden, komt voort uit het belachelijk ongeduld eener generatie, die geen oog meer heeft voor de breede totaliteit van een oeuvre, met al zijn gebreken desnoods, maar daarbij met zijn karakter, met zijn groei, met zijn hoogten en laagten. Wanneer Timmermans of gelijk welk ander schrijver, nooit iets had voortgebracht dan dit nieuwste Franciscus-leven, werd hij daar op slag beroemd mee, omdat het zoo goed geschreven is en zoo warm gevoeld, van het begin tot het einde. Doch dit is het zestiende boek van dezen schrijver en nu is men den man al moe, terwijl hij nog midden in zijn leven staat en mooie dingen maakt. Hij wordt al niet meer voor ernstig gehouden door de Greshoffs en hun napraters, die meenen, dat er geen grooter schande bestaat voor een Nederlandsen auteur dan te worden herdrukt, of wier verloochend Protestantisme nawerkt in hun hart tegen de gulle levensvreugde van een man, die niet pretendeert een zede-meesterend immoralist te zijn, maar die graag leeft.
Graag te leven is een eigenschap van Felix Timmermans die men benijden moest, vooral nu zij zich openbaart in den harteüjken lust om graag eeuwig te leven! En dit is iets, waardoor deze auteur niet zoozeer aansluit bij een strikt-gezegd Vlaamsche overlevering als bij een Brabantsche. Het is wel merkwaardig, dat allen, die Timmermans zoo regionaal vinden, hem toch maar Vlaming blijven noemen, alsof daar geen het geringste onderscheid tusschen de Nederlandsche landschappen bestond! Toch weet iedereen, dat Timmermans in het stadje Lier woont, in het vroegere bisdom Antwerpen, waar Rubens woonde. Dit bisdom Antwerpen, dat bestaan heeft van 1599 tot 1813, ruim twee honderd jaar dus, heeft een geheel eigen geschiedenis, en daarmee samenhangend, een geheel eigen mentaliteit, die in menig opzicht van de strikt Vlaamsche en van de Oost-Brabantsche afwijkt. Maar dat kan de lichtvaardige beoordeelaars der regionale letterkunde niets schelen, ze vervelen zich al, als ze buiten de stadslucht zijn, hoe het dan heet. Timmermans kan in geen stadslucht leven, behalve in de stad van Antwerpen, die voor het Brabantsch gevoel een heel bijzondere stad is en zeker de prettigste van het heelal. Daar bestaat een Antwerpsche traditie van levensvreugde, die werkelijk anders is dan de Vlaamsche.
Ze werd schitterend samengevat door Emmanuël de Bom in zijn boekje "De Psychologie van den Antwerpenaar", dat eindigt als volgt : "Ik wil enkel maar zeggen, dat de stad van de Schelde en van den Lievevrouwetoren, van Vogelenmarkt, St. Andries- en Schipperskwartier, de stad der schepen en der breede natiepaarden, de stad der stoeten, der bestendige festivals en die van de groote branden — dat deze leuke stad er een is, waar het leven doorgaans dragelijk is, het is er goed om leven, als ge geen azijnbrouwer of muggenzifter verlangt te heeten. Wij zullen die uitgelaten stad, die haar innerlijke gezondheid moet uitvieren in blijdschap, niet vernielen, of laten vernielen of bederven, we zullen haar hoog houden, onze innige liefde eraan geven, als aan de zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin. Antwerpen is een hulde aan het leven! Wij zullen, als we niet ondankbaar willen zijn, ons zelven eventjes in den bil nijpen en zeggen: "Gelukkig vleeschke, gij behoort aan eenen Antwerpenaar. — Amen." — "De zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin" — men vindt die weerom in ieder werk van een geboren Antwerpenaar of man uit den omtrek, hetzij dan Bertelmeus Boeckx van Lier, of Felix Timmermans van Lier, hetzij dan Rubens van Antwerpen of Joost van den Vondel, uit Antwerpsche ouders te Keulen geboren! Men vindt er veel van weerom in "De Harp van Sint Franciscus"-. In andere boeken van denzelfden schrijver openbaarde de levenszin zich al te zeer als een dorpsch welbehagen aan rijstepap of ham, maar hier heeft de vreugde den diepen ondergrond van den ernst.
Felix Timmermans is lang niet zoo naïef, als hij zich gaarne voordoet en uit zijn Sint Franciscus-leven blijkt duidelijk, dat hij goede bronnen heeft geraadpleegd. Voor wat de historische behandeling der stof betreft, hield hij zich vrij getrouw aan de voorstellingswijze van Jörgensen, maar zijn boek is pakkender dan het Deensche model, niet alleen door de schrijfwijze van Timmermans doch evenzeer, of nog meer, door diens prachtige dramatische opbouw van Sint Franciscus' levensgang. Bij Jörgensen zijn er duidelijk twee elementen : de "bloemekens van Sint Franciscus" en de tragische tobberij over den regel, die afzonderlijk wel tot hun recht komen, maar die niet harmonisch aaneensluiten. Bij Timmermans wordt het volkomen duidelijk, dat de man der naïeve legenden niet te systematiseeren viel, door geen Kardinaal en door geen Paus. Alleen door de genade kon hij zich opofferen tot dit uiterste. Dit stuk van het boek is aangrijpend en toch is het verteld in dienzelfden malschen trant, dien wij sinds jaren als de karakteristiek van het "sappige" Vlaamsch beschouwen. De tragische uitzonderlijkheid van den liefelijken heilige heeft geen schrijver zoo smartelijk doorvoeld en toch zoo verzoenend weergegeven als Felix Timmermans, die immers de reputatie geniet, gesloten te zijn voor tragische conflicten, omdat hij zulk een oppervlakkig gemoed zou hebben.
Het is waar, dat zijn beeldspraak wel eens uit den toon valt en dan op sommige gemoederen den indruk maken moet van profanatie, het is ook waar, dat men altijd den verteller Timmermans tusschen zichzelf en Sint Franciscus moet verdragen, wat sommigen niet kunnen, naar het schijnt, maar met dat alles wordt niet weggeredeneerd, dat de eenvoudige levensgeschiedenis van Gods liefsten bedelaar door niemand zoo schoon in onze taal is verteld als door dezen gulhartigen Lierenaar, die wel eens moppen tapt, zooals een handelsreiziger het doet en die te veel van lekker eten houdt.
Een heiligenleven als "Mechtild de Begijn" van Pater Molenaar is in menig opzicht verkieselijk boven een prozagedicht als dit van Timmermans, wanneer men de vergelijking trekken wil op het gebied der hagiographie. Doch 't doel van Timmermans is niet hetzelfde als dat der Bollandisten. Integendeel. Hij is op de allereerste plaats en boven alles verteller, dat wil zeggen : stylist. Zijn werk sluit aan bij de middeleeuwsche verhalende liederen, de exempelen, de bloemekens van Sint Franciscus, de romantische heiligen-balladen, niet bij de strikt ascetische biografie met uitsluitend stichtelijk doel. Zijn wijsheid is de levenswijsheid van den goeden en geoefenden verteller, die weet, wat een mensch heeft door te maken tusschen geboorte en dood, maar die daarom zijn vreugde niet verliest. Hij zegt heerlijke waarheden, maar legt die in den mond van de heiligen en ze passen er waarlijk : "Leest hier al eens in dat boekske, dat zijn de Evangelies, luistert verder naar de stilte, en naar het verdriet van de menschen." "Een boom vereert God, als hij groen en vruchten geeft. Hij laat God doen."
Soms vindt hij woorden, die door geen gedicht te verbeteren zijn in hun directen, klaren eenvoud : "Maar hoe is een moeder? Als een van haar kindekes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan." En zijn stijl streelt als het ware de dingen, waarover hij schrijft. Zoo noemt hij alleen maar de vogels, die naar den preek van Sint Franciscus luisterden; hun namen en hun kleuren worden ineens vizioenen : "Gekenden lijk de ooievaar, de nachtegaal, de spreeuw, het koninksken, de kraai, het roodborstje, de leeuwerik, zijnen vriend, en de duif en de musch enz., maar ook ongekenden, waar er zoo’n schoon bij waren, dat ge ze geenen naam kost geven. Er waren er roze en blauwe, gespikkelde, geschubde, met gouden glanzen, met roode en groene glanzen. Er waren er lijk dageraden, lijk perlemoeren schelpen, lijk brocaat, lijk vlammen, lijk gouden zuchten, lijk van sneeuw en van zilverdraad."
Hij zegt gewone dingen op een manier, waarop niemand anders ze zegt in onze taal en die dan toch de eenige manier schijnt, waarop ze zuiver gezegd kunnen worden : "Het Heilig Land. Hij ging er met voorzichtige, eerbiedige voeten, alsof er met iedere stap muziek uit den grond kwam." Wij kennen zulke schoone zinnen sinds het jaar, dat "Pallieter" verscheen, maar is dit een bezwaar om ze te genieten? Hoe zou het in onzen tijd een man als Vondel vergaan, die tot zijn negentigste jaar toe trouw bleef aan zijn stijl, dezen alleen vervolmakend? De betrekkelijke afkeer van Timmermans die in de laatste jaren toeneemt onder Nederlandsche intellectueelen, is hierom reeds zoo merkwaardig, dat dezelfde menschen "Pallieter" hebben toegejuicht toen ze het lazen, zonder al die bezwaren te maken, terwijl ze nu zeggen: "het is weer net als Pallieter geschreven", als beduidde dit, dat het slecht geschreven zou zijn! Iemand, die "De Harp van Sint Franciscus" heelemaal aandachtig leest (en dit doet men spontaan, als men zonder vooroordeel er aan begint) zal toch moeten toegeven, dat dit boek gebouwd is met een dramatisch inzicht, dat men in den schrijver nimmer had vermoed, zelfs niet, of zeker niet, als men zijn tooneelspelen kende! De stijl is verstild en gerijpt, minder uitbundig, maar nog even hartelijk als vroeger, even frisch als in het "Kindeke Jezus in Vlaanderen", maar thans dieper van toon.
Het boek van Pater Molenaar sprak sterker tot het moreele besef, dit boek van Felix Timmermans spreekt sterker tot den aesthetischen smaak, maar beide boeken zijn een beduidende vernieuwing der Nederlandsche hagiografie, die nog best wat verfrissching kan lijden, in het algemeen gesproken! Timmermans heeft de onderdeden van zijn werk geordend tot een dramatische eenheid, die van het begin tot het einde boeit. Hij heeft niet, zooals Pater Molenaar, de effectmiddelen afgewezen, die hij kon vinden in het conflict tusschen eenling en massa; hij heeft integendeel die middelen gebruikt als goed artist. Want ook in dit boek is hij een kunstenaar, wiens natuur hem belet een predikant te worden. Het is geen preeken, het is dichten, met "al de nadeelen van dien." Doch een goed gedicht kan heilzamer werken dan een slechte preek, vooral wanneer dat gedicht positief is en die preek zich tot het negatieve beperkt.
********
|