Timmermans' Krabbekoker.
Door Maurice Roelants Uit De Telegraaf (NL) - 12/8/1934. Vlaamsche geest en andere Vlaamsche geest, of een klucht volgens recept. Na de lectuur van Felix Timmermans' nieuwste boek "Bij de Krabbekoker" heb ik mij den Fee herinnerd op de herdenking van Hendrik Conscience door de Koninklijke Vlaamsche Academie. Hij analyseerde er eenige middelen, waardoor Conscience het volkshart heeft veroverd. Men vangt geen vliegen met azijn en geen volksscharen met sombere boeken. De kleine man weet genoeg van alle miserie, vunzigheid en bederf om niet gaarne een Arcadië te worden binnengevoerd, waar zich aangename en idealistische helden bewegen, waar de primitieve eenvoud en zuiverheid worden teruggevonden en waar alles eindigt in den opgewekten toon.
Felix Timmermans kent terdege het recept en past het toe op een wijze, die een geval Felix Timmermans schept. Er zijn afgedwaalden, die meenen, dat al wat volksch is in de literatuur en al wat tot het volkshart spreekt, uit den booze is en die een afgodenbeeld van niets dan water en zand vereeren : de pure esthetiek. Felix Timmermans staat bewust of onbewust in den tegenovergestelden afgodendienst : zijn boek Bij deKrabbek oker geeft den indruk op louter volksamusement berekend te zijn. Hoedt u voor de estheten, die van het straatlied vies zijn. Maar hoedt u niet minder voor de oogendienaars van het volk, die bewust of onbewust alle poëzie tot een straatlied zoeken te herleiden.
Bij de Krabbekoker is bewust of onbewust, straatliedliteratuur, of zoo ge ’t anders wilt, literatuur voor volksalmanakken. Literatuur om te doen lachen, en die daarentegen dikwijls diep weeïg stemt, want niet geankerd in levende menschen uit het volk, maar in folkloristisch gekleurde Jan Klaassen en poppen. Godsdienstzin en deugd spelen er een rol in, maar voor mijn gevoel in een toonaard, die permanent aan een cliché-achtig arrangementje doet denken, zooals overigens de rest.
Het verhaal Bij de Krabbekoker deed mij dan ook aan als een klucht, waarvan de smakeloosheid diverse malen alle grenzen te buiten gaat. Dit is zonder twijfel Vlaamsche geest en ten deele Vlaamsche traditie. Die van zuster Hadewych, Ruusbroec, Gezelle, Van de Woestijne, die van de Vlaamsche primitieven, die van Breughel is er de antipode van. Deze traditie immers is uit de waarachtigheid van de Vlaamsche volksziel en de innerlijke krachten van den mensen in den Vlaming ontsproten. Bij Timmermans daarentegen overwoekert de Vlaming, een soort kluchtenmaker uit den Vlaming, den overigens primairen mensch.
Dat wij, Vlamingen, met dit soort van narrenspel, mede door zijn probleemloosheid en zijn niet te loochenen zinnelijk poëtische gaven, in het buitenland overal succes genieten, is mij een reden te meer, om, zooals Gezelle in nood, naar mijn beminden, ouden brevier te grijpen: naar het kunstwerk der Vlamingen, waaronder ik ook het universeele voel, met een waarachtigen inslag van menschelijkheid. De Krabbekoker is een schoenmaker, die leeft onder het symbool van een opgestoken, wiekenden hamer, waarmee hij eens zijn vrouw zal straffen. De vrouw immers is er vandoor getrokken met een kanonnier, omdat hij zoo'n schoon moustachken had. — Wees gerust, dat overspel wordt gestraft met een ontzettenden kanker en een heimwee tot aan 't eind naar dien braven Krabbe.
De Krabbekoker woont in een barak en een schuit op de Nethe met Artist Victor, een peroreerenden maar niets zeggenden amateurschilder, met Cicero, volksmannetje dat kruiden leest, kinderlijkjes begraaft en beewegen doet — in De Harp van Sint Franciscus hadden wij als koddig succesnummer Broer Hoed en hier nu is Cicero op dezelfde wijze grappig getypeerd : zijn bolhoed doet hij vrijwel nooit af — en ten slotte Armand, verloopen zoon van een rijke familie. Er waren in dien Armand vreeselijke passies actief. Gelukkig is de Krabbekoker hem de baas met een eenvoudig middeltje: "Braaf zijn of naar een bedelaarskolonie! "
Hoe men schoelies gedwee maakt....
In allen eenvoud leeft dit viermanschap een onwerkelijk, maar kleurig bohéme-leventje, met af en toe een tocht naar de herberg "De Meloen", waar ze genever drinken met gesloten oogen. Totdat het viermanschap de dochter van een hardvochtigen kantfabrikant in huis neemt. Die dochter heeft zich in den omgang met een getrouwd heerschap, die achteraf nogal sensationeel de broer van Armand blijkt te zijn, in een moeilijk parket en een gezegenden toestand gebracht. In het sentimenteel onderonsje van de vier wordt de baby geboren. De zondares wordt een bevallige zedepreekster, die den Krabbekoker naar zijn vrouw terugdrijft. Een nachtelijke beeweg doet de rest : de Krab ziet vergevensgezind zijn vrouw terug in een echte Grand-Guignol-scène : de door kanker verminkte vrouw heeft zich een masker voorgebonden, dat de Krab trouwens wegrukt. Theatrale excessen moeten uiteraard in dit verhaal, dat af en toe als een gemoedelijke draak is opgezet, het laatste overblijfsel van menschelijke gevoelens bederven.
Inmiddels is de verloopen rijkemanszoon Armand op het deugdelijke zondaresje aan boord verliefd geworden. Zij blijft echter trouw aan de deugd of in gedachte aan zijn getrouwden broer, of aan beiden. Groote herrie, Cicero wil haar baby in veiligheid brengen en verdrinkt er mee in de Nethe. Logischerwijs zou men in volle drama moeten belanden. Maar het drama wordt naar een goed en vroolijk einde omgebogen. Het zondaresje gaat vriendelijke dagen slijten in Italië, in alle eer en deugd vergezeld door Victor Artist. En de Krabbekoker, na een ontroerd afscheid, zit boven alle miserie verheven in "De Meloen" koddige brieven te dicteeren voor Armand. die zich in het Vreemdelingenlegioen heeft geëngageerd. Levenstragiek in een stichtenden moppentoon.
Ondanks veel lachwekkends, in den slechten zin van het woord, staan er in dit nieuwe boek van Timmermans eenige bladzijden, die uit zijn goede veine komen. Ik doel hier op de scherpe en kleurige teekening van den vader van het zondaresje, den kantfabrikant, die onverbiddelijk zijn kantwerkstertjes tyranniseert. Ik doel hier op enkele atmosfeersuggesties, die Felix Timmermans met een ingeboren dichterlijke gave en een altijd opnieuw bekoorlijk beeldingsvermogen zijn onzinnigsten romanbedenksels een echte prentjes-charme verleenen. Wanneer het zondaresje en Artist Victor per boot de Nethe afvaren om naar Italië te vertrekken, dan leest men : Ze vaarden weg. Wind en zon in den rug.Een wondere groote vogel op de Nethe. Lisch en kruid bewogen. Het water rimpelde, wiegelde, en het spiegelbeeld van de boomen en de kruiden wiegelde mee, en ook dat van de twee nawuivende Meloenen. Het schip draaide de eerste bocht om.
Zulke passages zouden aan een goedgeschreven en goed in de verf gezet boek doen gelooven, wat Felix Timmermans over mijn afwijzing van zijn boek wel niet troosten zal. Voor mij echter zijn deze passages geen voldoende verguldsel om de pil van zooveel gewild-koddige, van zooveel innerlijk valsche literatuur te slikken.
*********
|