Felix Timmermans, een praatje met den populairen Vlaming.
Uit De Tijd - 11/10/1933. In de koele gangen van het Amsterdamsche Koloniaal Instituut ontmoeten we "den Fé." "Ga mee", zegt hij. "Ik moet naar den trein, anders ben ik te laat. Ik kan nog net 5.45 naar Antwerpen nemen." Een pijlsnelle taxi brengt ons naar het station. "Ik heb over Bruegel gesproken", zegt Timmermans. "Maar 't moest plezant zijn. Da's altijd spijtig. Ik zou liever ernstig praten over zoo'n mensch. Die is zóó groot. Maar ja, als 't dan plezant moet zijn, nou vooruit dan maar."
De remmen knarsen. Centraal Station, ’t Is vlug gegaan. We hebben nog ruim twintig minuten. Allez, dan maken we nog een praatje. En zittend op een rustig plekje op het derde perron vertelt Felix Timmermans van thuis, waar de kleine Pallieter opgroeit tot een flinken, stevigen bengel; van het Vlaamsche land, waar de wolken even donker en dreigend zijn als boven de Hollandsche weiden en waar de jongeren even hard strijden als hier. "Ik ben geen vechter", zegt Timmermans, "maar daarom moet men niet gelooven dat ik dien strijdlust niet bewonder. Juist die moedige vurigheid kan alles veranderen. Er zit kracht genoeg in de jeugd. En ze gaan het winnen, want ze brengen iets frisch en levends. Elke beweging die levend is, gaat groeien, dat ziet men aan de actie van Wies Moens.
Nogmaals, ik ben geen vechter. Om te werken heb ik rust noodig en daarom sta ik buiten elke beweging. Dat wordt me altijd kwalijk genomen. En men heeft al rare dingen verteld om me verdacht te maken. Groote stukken in de kranten. Ik was fascist, want ik ging naar Italië en ik had een Italiaansche vertaling van een van mijn boeken opgedragen aan de Italiaansche Kroonprinses. En ik was anti-Vlaamsch gezind. Toen men wist op welke Vlaamsche kranten en tijdschriften ik geabonneerd was en van welke Vlaamsche vereenigingen ik lid was, toen was het goed, toen was ik toch niet anti-Vlaamsch gezind. Ach, waarom zal ik me er veel van aantrekken? Ik wil werken, rustig werken en dat kunnen lasteraars en sensatie-makers me toch niet verhinderen.
Kort geleden heb ik een boek beëindigd. "Pijp en Toebak" heet het en het verscheen in het Davidsfonds. Maar het zal binnenkort ook hier in Holland komen. Ik heb het voor de uitgeverij P. N. van Kampen en Zoon te Amsterdam bewerkt en er nieuwe vertellingen aan toegevoegd. Want dit boek is eigenlijk een verzameling van losse verhalen van geheel verschillend slag. Ik heb er ook in geschreven over de H. Elisabeth. Daar heb ik altijd graag over willen schrijven, maar 't is nooit tot een boek gekomen. Enfin, in "Pijp en Toebak" heb ik nou toch een groot stuk over de H. Elisabeth kunnen opnemen. Of het in Nederland gunstig zal worden ontvangen weet ik niet, maar ik hoop er natuurlijk het allerbeste van.
En dan ben ik verder bezig aan een boek dat ik noemen zal "Bij den Krabbekoker." Dat is een verhaal van vier verloopen mannen die onder den invloed komen van een vrouw. Die vrouw heeft zelf een zondig en zwaar leven achter den rug en haar ondervinding doet haar de zwarte vlekken in deze mannenzielen duidelijker zien. Tenslotte brengt zij deze menschen terug op de plaats waar zij hooren. En dan werk ik op 't oogenblik ook aan "De zegen van den boer." Dat is eigenlijk een lyrische uiting." Het geluk van den landman die temidden van Gods natuur arbeidt, den boer, die opgroeit in de zuivere lucht en de ongerepte schoonheid van het land. Het moet nog allemaal groeien, maar ik werk daar echt met plezier aan. Het laat zooveel ruimte voor de fantasie en zooiets, kan worden tot een zingende hulde, tot een blijde hymne.
Er speelt al lang iets anders door mijn hoofd. Wat dat precies is kan ik nog niet zeggen omdat het allemaal nog zoo vaag is, maar daar komen kardinalen in voor, dat is 't eenigste wat ik zeker weet. Enfin, voor dat allemaal geschreven is! Voorloopig heb ik nog genoeg te doen. Er is nog een tooneelstuk dat ik reeds in 1929 voltooide. "De Hemelsche Salomé". Dat behandelt het leven van de H. Catharina van Siëna en zooals de zondares Salomé met haar dans het hoofd won van den H. Johannes, zoo wint hier de H. Catharina het hoofd van een zondaar door haar gebed. Het stuk is in Vlaanderen reeds opgevoerd, doch het moet voor Nederland bewerkt worden en het zal dan in studie worden genomen door het Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel onder leiding van Cor v. d. Lugt Melsert."
Het is langzamerhand tijd geworden. De groote wijzer van de stationsklok nadert vervaarlijk snel de negen. Nog een paar minuten. Timmermans zoekt zijn plaatsje in den trein op. "Nog veel nieuwe litteratuur gelezen?" vragen we. "Ik heb te weinig tijd om alles bij te houden, maar ik heb toch wel verschillende nieuwe werken gelezen. Voor Antoon Coolen heb ik oprechte bewondering. Dat is een uitstekend romanschrijver. Zijn "Kinderen van ons Volk" was voor mij een verrassing en na dit zeer goede boek heeft hij zich in zijn volgende werken steeds meer verdiept en ontwikkeld. Van de anderen vind ik vooral Anton van Duinkerken en Dirk Coster bijzondere figuren en in Vlaanderen is Michel de Ghelderode de groote man."
Over het nu bijna verlaten perron klinkt het fluitsignaal. De locomotief zucht en de trein zet zich in beweging. Achter het open raampje wuift joviaal de populaire man uit het schoone Lier. "Al het beste aan de vrienden !" roept hij nog.
**********
|