De kreatie van Boerenpsalm te Lier.
Door José De Ceulaer - Uit De Standaard - 23 november 1953.
Buitengewoon geslaagde dramatizering
P. G. Veens, schuilnaam van de te Lier geboren Gommaar Torfs, heeft het gewaagd het epos van de Vlaamse boer, Timmermans' Boerenpsalm, dat terecht als het meesterwerk van de Lierse poëet wordt beschouwd, te dramatizeren. Zonder dat hij de romanschrijver op de voet heeft gevolgd is hij erin geslaagd zijn geest volledig te eerbiedigen en hem zelfs te volgen in zijn lyrische vlucht en tegelijkertijd een toneelwerk te scheppen dat een werkelijke aanwinst mag worden genoemd voor ons niet erg rijk Vlaams repertorium. Het komt ons voor dat P. G. Veens ons de dramatisch sterkste toneelbewerking van een der werken van Timmermans heeft geschonken en dat dit nieuwe werk het sukses van De Ster, die Timmermans zelf in samenwerking met Veterman bewerkte, zal overtreffen, evenals dat van Leontientje, Mijnheer Pirroen en zijn andere minder bekende toneelbewerkingen.
In de lof die we de bewerker van de Boerenpsalm menen te mogen toezwaaien dient voorzeker de regisseur van het Reizend Volkstheater, Rik Jacobs, te worden betrokken, want wij menen te weten dat zijn aandeel in de kreatie van het stuk biezonder groot is geweest. Samen met de bewerker heeft hij de oorspronkelijke toneeltekst weten in te korten tot tien taferelen die samen nog een speeltijd van ongeveer 4 uur vergen. Ofschoon er nog wel wat zou mogen geknipt worden om de speelduur enigszins te rationalizeren, dient te worden gezegd dat het stuk geen ogenblik vermoeit. Het groot aantal personages — er zijn 24 rollen — die zich over de planken bewegen zonder dat ze er zo maar komen bij zitten en zonder dat er massatonelen zijn ingeschakeld, brengt een overigens steeds verantwoorde afwisseling tussen dynamische en meer statische taferelen in de dramatiche aktie.
Het stuk vangt aan met een monoloog van Wortel uit het laatste gedeelte van het boek. Bij de Leuvense kachel zit hij zijn Kruislievenheer te snijden. In zijn gesprek met hem overschouwt hij zijn leven, dat in tien hoofdmomenten wordt samengevat, telkens gescheiden en gelijktijdig verbonden door korte monologen van Wortel, terwijl het doek gesloten blijft en een op het proscenium opgestelde houtmijt, waaraan een bugel hangt en waartegen een spade rust, door een schijnwerper wordt belicht. Spijtig genoeg werden die monologen herhaaldelijk gestoord door het versjouwen van de decors achter het doek, waarbij het hamergeklop stellig zou dienen te worden vermeden. Er moest natuurlijk iets op gevonden worden om lange pauzen tussen de tien taferelen te vermijden, maar we menen dat er nog dient te worden gezocht naar meer effektieve technische middelen om de monologen van Wortel niet te storen en zo mogelijk Wortel door middel van een aangeoast decor en een efficiënte belichting op een geïzoleerd deel van het podium te houden. Het moet zelfs mogelijk zijn de twee elkaar steeds afwisselende decors op een groot podium gelijktijdig op te stellen, zoals dat b.v. voor de opvoering van De Regenmaker in de K.N.S. gebeurde.
Het eerste tafereel brengt ons in de hoeve van Wortel na de dood van Polleke. Achtereenvolgens zien we dan Fons terugkeren van de loting en horen we de gemoedelijke gesprekken tussen Wortel en de Pastoor, die de balsem zijn op de wonden die het leven hem toebrengt. De dramatische aktie bereikt een aangrijpend hoogtepunt — met het slottafereel het sterkste — wanneer de verlopen zoon Fons zijn handen opheft tegen zijn vader, een schitterend geslaagd toneel. Fien sterft en Frisine die als lief van Fons met haar kind reeds bij Wortel heeft ingewoond, wordt zijn tweede vrouw. We zien zijn verliefdheid en zijn jaloersheid. Ook Frisine sterft, nadat ze in de plas gesukkeld is terwijl ze op zoek gegaan was naar haar echtgenoot. Ten slotte komt dan de vergrijsde pastoor met een derde vrouw voor Wortel op de hoeve. De burgerlijke Angelik wil Wortel uit zijn milieu halen, maar hij kan niet weg van zijn grond en blijft bij zijn veld met zijn blind dochtertje Amelieke.
En dan komt de schitterende slotscène met de monoloog van Wortel, die rustend op zijn spade de lof zingt van de boerestiel en de Heer dankt omdat Hij van hem een simpele boer gemaakt heeft : de eigenlijke Boerenpsalm. Dat laatste tafereel brengt eigenlijk de syntese van het werk van de twee voornaamste kwaliteiten van Timmermans : zijn poëzie, die in de lyrische monoloog van Wortel tot uiting komt, en zijn plastische kracht, die door de decorbouw wordt gesuggereerd.
DE VERTOLKING
Gust Ven heeft de uiterst zware hoofdrol op schitterende wijze vertolkt. Door zijn beheerst spel en door zijn passende gevoelsaksenten heeft hij het de toeschouwers mogelijk gemaakt volledig in zijn kreatie te geloven. Hij heeft Wortel uitgebeeld zoals Felix Timmermans hem heeft gezien — zijn naar ons gevoel iets te rijzige gestalte ten spijt — en vooral heeft aangevoeld. Zijn Wortel was een meesterwerk.
Minder sterk konden we geloven in de Fien van Yvonne Colinet, die soms te «Antwerps» aandeed in Lierse ogen en te weinig boerin was, haar goede momenten niet te na gesproken. Jeannine Bernaus integendeel leek ons fysisch als geknipt voor de rol van Frisine en door haar sobere aktie — de door haar temperament verantwoorde beweeglijkheid ten spijt — bewees ze ook de psychologie van Wortels tweede vrouw begrepen te hebben.
Angelik, die de derde vrouw van Wortel had willen zijn, werd door Anni De Loenen met veel zin voor ironie uitgebeeld, al was haar karikatuur van de burgerjuf niet altijd vrij te pleiten van een zekere charge.
Een verdienstelijke prestatie was die van Alice De Graef, die met innig gevoel, zonder sentimentaliteit of effektbejag, de rol van het blinde Amelieke speelde.
Als zoon van Wortel was Roger Thoelen zeer sterk in de meest dramatische scène van het stuk. Line Geysen trof de juiste toon als de buurvrouw Belleke, Yvonne Ego, daarentegen, had het als de andere buurvrouw verkeerd voor door tegen het blinde Amelieke te schreeuwen als tegen een... dove. Krista Groenendael deed haar best om de Freule « van 't kasteel» te inkarneren, maar ze deed dat niet met het gewenste evenwicht in haar toon en haar uitspraak. We hadden haar liefst meer « gebroken Vlaams » horen spreken, zowat in de aard van een Brusselaar die A.B.N. wil spreken of als sommige ministers vóór de B.N.R.O.
Als pastoor had Lode Jansen zeer goede momenten, maar soms stelde hij zich wel wat vrijpostig aan tegenover zijn vrouwelijke parochianen, wat beslist tegenstrijdig is met de geest van het boek. Als koster was Bert Wauters kostelijk door zijn originaliteit. Voortreffelijk was de dialoog tussen de twee buren Lorejas (Paul Van Roey) en Fille (Frans Vercammcn). die uitstekend getipeerd waren. Zij spraken een Kempisch dialekt, dat wel het best paste bij het stuk. We menen dat de regisseur, die nochtans een lofwaardige en vrijwel geslaagde poging gedaan heeft om eenheid in de uitspraak te verkrijgen, er goed zou mee doen zoveel mogelijk de Antwerpse nuances uit de uitspraak van zijn personages te weren en ze liefst door Kempische klanken te vervangen, die zeker dichter liggen bij de ideale uitspraak. Te Lier zelf had men kunnen aannemen dat de akteurs en aktrices bij hun poging om het Lierse dialekt te benaderen de bal al eens missloegen, maar de Antwerpse klanken — bv. als Wortel zei : Plezant, hé ! — stoorden wel enigszins, een euvel dat bij opvoeringen buiten Lier vanzelfsprekend niet als dusdanig zal worden aangevoeld.
Als we ten slotte nog de lof maken van Marc Liebrecht voor zijn verzorgde muzikale aanpassing en de aanmerking maken, dat de licht-effekten nog voor verbetering vatbaar zijn, dan menen we onze beoordeling te kunnen besluiten met de mening en tevens de hoop uit te drukken dat het stuk, zoals het door het Reizend Volksteater wordt opgevoerd en mits enkele korrekties, een triomftocht zal maken doorheen het ganse Vlaamse land zoals er vermoedelijk geen enkel Vlaams stuk tot nu toe zal blijken gemaakt te hebben.
Dat het stuk bij een zeer ruim en ook bij een zeer kritisch publiek een sukses zal worden, heeft reeds de kreatie bewezen, want de eerste opvoering werd te Lier georganiseerd door het A.C.V. en het publiek bestond voor een groot deel uit eenvoudige lieden, die door het feit dat ze geen trouwe toneelliefhebbers zijn, maar wel Lierenaars, uitstekend geplaatst waren om te kunnen oordelen over de volkse waarde van het stuk. De opvoering werd een groot sukses, omdat de Lierse volksmens zich herkend heeft in gestalten uit het werkelijke leven gegroeid en omdat de Vlaamse volksaard ditmaal niet tot een karikatuur werd gemaakt maar tenvolle werd geëerbiedigd.
De voorstelling werd bijgewoond door burgemeester Dr Van Hoof en door Mevrouw Timmermans, die na de opvoering, evenals de bewerker en Alice De Graef, met bloemen werd bedacht.
|