Lierke Plezierke en Pallieter Hoe Vlaanderen feest weet te vieren
Uit het Algemeen Dagblad -13/6/1928
Onze Brusselsche correspondent schrijft ons dd. 11 Juni : Lier, het kleine maar aardige stadje in de Antwerpsche Kempen, mag zich gelukkig achten dat Felix Timmermans er geboren en getogen is en er niet aan denkt, er trouwens nooit aan denken zal, zijn Penaten naar elders over te bremzen — en Timmermans moet wel met den helm zijn geboren, want hij maakt de leus "geen sant in eigen land" tot een leugen.
Lier is immers trotsch op haar Felix — en Felix trotsch op Lier: beiden zijn één en blijven één.
Het heeft vandaag niet geregend. Sint Barnabas heeft weer goedgemaakt wat Sint Medardus had bedorven. Eergisteren en gisteren heeft het plassen geregend. Vandaag heeft de zon geschenen, den heelen dag door, ook de zon is met Felix Timmermans. En met Lier. Van heden zou de stoet uitgaan, de folkloristische stoet, door Timmermans met zijn vrienden op touw en in elkaar gezet ter gelegenheid van het vijftigjarig-huwelijksfeest van Netteken Verstraeten met Piet van Peborgh.
Het gebeurt meer in Vlaanderen, dat echtparen die het vijftig jaar in het huwelijksbootje hebben mogen, moeten of kunnen uithouden, feestelijk worden gevierd. De gansche wijk, het stads- of dorpsbestuur doen aan de viering luisterrijk mee. Maar zooals Netteken en Piet gevierd zijn geworden, werd het nooit een echtpaar in Vlaanderen en Wallonië.En, 't gelukkig echtpaar vierende, werd tevens Felix Timmermans gevierd....
Het gouden echtpaar, Netteken en Piet. Netteken en Piet wonen in een klein huizeken, dat tegen de kerk is geprest, in de De Heyderstraat. Zooals Felix Timmermans zelf, die ter aankondiging van het jubelfeest, een program heeft opgemaakt en uitgegeven, het in literair Vlaamsch schrijft, is "het een stille straat, de De Heyderstraat, niet ver van de groote kerk, die grootsch en geweldig boven de daken oppinakelt". En die stille straat nu was prachtig gepaleerd: masten met wimpels, korven met bloemen, guirlanden van allerlei kleur en geur. ’t Was waarlijk schoon om zien. Voor 't huizeken van Netteken en Piet was een allerliefst afdak aangebracht, uit kleurige papieren linten en kwinten. Ja, 't was schoon. En er hingen leeuwenvlaggen, hier en elders de stad door, ook aan den gevel van het stadhuis. En nevens de leeuwenvlag, zwarte leeuw op gouden veld, wapperde op zeer vele plaatsen parmantig of bescheiden de Belgische driekleur. Aan vele huizen, even naast het deurportaal, waren opschriften te zien — en te lezen : verzen. Gedichten van een plaatselijken poëet, ongenoemd maar niet zonder verdienste. In die gedichten werd de roem gezongen van Netteken en van Piet. Netteken heeft haar leven lang geborduurd en kant gemaakt. En in vroegere jaren, als bij een kind de melktanden los gingen raken, kon Netteken, met duim en wijsvinger, ze zonder zeer of pijn uitrukken en moeder en kind triomfantelijk vertoonen. Piet, haar eega, was voorheen huidevetter en turfverkooper. Duizenden en duizenden Liersche schoenen zijn de vrucht van zijn noesten arbeid.
Dit alles, en nog wat meer, n.l. dat liefde onbreekbare banden smeedt, dat Netteken Piet thans nog liever ziet dan vijftig jaar geleên, heb ik uit de lectuur van de pennevruchten des ongenoemden Lierschen poëet mogen vernemen. Ter eere van het gouden jubelpaar werd vanmorgen de mis in de groote kerk opgedragen. Een mis met vijf priesters in volle ornaat, orgelspel als alleen op de grootste dagen gebruikelijk is. Intusschen kwamen karren, wagens, ruiters, maagdekens, reuzen en reuzinnen en verdere deelnemers aan den folkloristischen optocht, die straks rond zou gaan, in de naburige straten bijeen. Er stroomde ook toe de menigte. Want al was het Maandag overal elders, heden was het Zondag te Lier. Fabrieken en werkplaatsen gesloten, schoolkinderen vrijaf, man, vrouw en kind op zijn Zondagsch-best gepint.'t Was sdhoon.
Folkloristisch was de stoet genoemd. De Liersche folklore schijnt zeer jong te zijn. Verder dan tot het jaar, waarop Pallieter verscheen, reikt haar gebied niet. En eerder was het derhalve een Pallieter-optocht of, beter nog een Timmermans-verheerlijking, dan een folkloristische stoet. Overal was Timmermans' portret te zien, stapels en stapels, benevens een enkele foto naar Guido Gezelle of Hugo Verriest; voor de vensterramen der boekwinkels, al de werken van Timmermans bij pakken. Maar nu, de optocht.
Pallieter en Marieke, bruidegom en bruid. Daar reden natuurlijk eerst enkele gendarmes te paard, dan kwam een rij bedienden van den H. Hermandad met vooroorlogsche sabels — folkloristische wapens. En volgden, aangevoerd door een gewichtige matrone, op twee rijen, de "keersters". Dames, die geuren naar frissche rozen, dewelke in papier waren en haar tot hoofdsieraad strekten, met kleurige schorten en elk een gevaarlijken bezem, versierd met kleurige kwikken en strikken, met bloemen en met goudpapier. Onder de leiding van een kerel met steekhoed, als een kerkwachter, zongen ze liedjes, vol plezier, waarbij zij echter vergaten met hun bezem te werken. Hun fraaie stemmen werden gesteund door de muziek van een groep harmonicaspelers.
Dan kwam een smakelijke dame, met flinke kleuren, rond en malsch, om haar hals bengelden trossen worsten; haar handen droegen plechtstatig een reusachtigen schotel rijstpap, met bruine suiker bestrooid. Een schoone reuzin, en dan vele kinderen, wit, rood, blauw — en ziedaar, op een witte schimmel, Marieken — nou een aardig snoetje! — en Pallieter. Witte bruid en bruidegom, 't was schoon om zien. En aandoenlijk. En op het bruidspaar volgde de familie, paar na paar, arm in arm, van groot tot klein. En harmonie-spelers zorgden voor de passende leute. Op een hondenkar volgen Fransoo de schilder en de Pastoor. Te voet boeren en boerinnen. Allen wel te pas en vroolijk. Maar deftig.
Pallieter trekt de wereld in. Een huifkar. Pallieter trekt met Marieken de wereld in. Marieken heeft haar drieling op haar schoot. Peterus, de ooievaar, staat boven op den wagen en doet zijn vriend uitgeleide. Achter op den wagen, Charlot, de meid, mollig, doezelig, rond gelaat, roode konen : zij houdt een bord met sausijzen en pataten. En lonkt een ieder toe. En een ieder juicht haar vriendelijk tegen. Er komt een groote wagen, met een reusachtige mand, waarin een honderdtal kleine kinderkens, allemaal in 't wit, allemaal frisch en gezond : het hoopvolle kroost van Pallieter en Marieken.
Drie-Koningen en de liefdeshistorie van Anne-Marie. En de derde groep is gewijd aan de historie van "Waar de sterre bleef stille staan". De drie arme kameraden, Pitje Vogel, Schrobberbeek en Suskewiet als Drie Koningen verkleed, met de ster; het foorwagentje, zoo schoon blauw, met Maria en het Kind Jezus, getrokken door den heiligen Jozef, begeleid door de engelen met witte vleugels. En vele Liersche kinderkens.
En nu volgt de vierde groep : de liefdeshistorie van Anne-Marie. Ziedaar mijnheer Piroen met zijn frak en witten hoogen hoed en zijn pijp. Deftig alleen. En achter hem stappen, even deftig en trotsch, zijn kameraden uit "den Dolfeyn", met de parmantige jonkvrouwe Cesarina, met Anne-Marie en met Grain d'or. Zij hebben hun mandoline en hun boeken bij, hun pijpen en hun sigaren. Er is een bisschop bij. En de dames dragen prachtige crinolines. En daar loopt Cupido, het hart door een pijl doorboord, en rond hem zweven vele kleine cupidotjes, 't hart gewond. Cupido wordt verbeeld door den gemeentelijken lijkbidder of, op zijn Amsterdamsch, den aanspreker. En Cupido schiet, af en toe, een pijltje naar de menigte.
Oud-Lier. Timmermans heeft afgedaan. Nu volgt Lierke plezierke. Een groep verbeeldt de Liersche kermissen, een andere de Liersche karnaval — een echt James Ensor-tafereel te midden van jolig dansende meisjes en jongens, dansende maskers. Volgen, in een koets, de koekjesbijters; stappen dan duivenmelkers, volgen de lotelingen met rozen om hun muts. Daar komt een praalwagen met het Liersche belfort; zie hier den Lierschen leeuw, honderd jaar oud, met op zijn rug de Liersche maagd; en voila weer een praalwagen met den kerktoren, met levende schapen — men scheldt de Lierenaars voor schapenkoppen uit — met weer een Liersche maagd. Trotsch naderen, al dansend, de reus Goliath, de Reuzin, de meid, de vele kinderen en het Kleinste daarbij, 't kindeke Baba. Ze dansen aldoor op de wijs : Al wie daar zegt, de Reuze die komt, de Reuze die komt... En plezant dansen rond het reuzengezin de kleurige narren.
't Ros Beyaert, met de vier Heemskinderen, knikt ons vriendelijk tegen; Sint Nikolaas volgt trotsch op een paard. Sint Gummarus, beschermheilige van de stad; Sinte Greef, de mededinger van Sint Nicolaas in de gunst der brave kinderen.
Gendarmes. De brandweer in groot uniform met folkloristische sabels. En dan : En dan, in sjeezen, in karossen, in gala-rijtuigen Netteken en Piet, met gouden bloemen versierd en de familie, kroostrijk en fier. En zij groeten, want we juichen ze toe.
In de laatste karos : de Fee ofte Timmermans, doodbedaard. Hij ook was schoon.
Wat zou ik u nog verder vertellen van dit zonnige feest? Een begin is het; de aanvang van een traditie. Als elk begin zeer moeilijk en voor verbetering en aanvulling vatbaar.
Maar er heerscht zulke gezonde humor, zulke guitige vreugd onder de feestvierders, dat men over veel tekortkomingen heenziet; en na zeer korten tijd mee gaat vieren uit hartelijkheid — en omdat men gaat beseffen dat men nergens anders zóó schoon als te Lier, het schoone stedeken, de Vlaamsche leute kan vieren.
Lierke plezierke bovenal !
****************
|