Felix Timmermans is niet meer.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit het Katholiek weekblad voor Lier en omstreken 1947 - door Hermes
Hermes is het pseudonieum van Frans Verstreken.
Een groote Liersche figuur ging heen. Gansch Vlaanderen rouwt. Onder deze en andere titels bracht de geheele Vlaamsche pers van iedere politieke overtuiging den schrijver van internationaal formaat een waardige posthume hulde. Naast zijn curriculum vitae vindt men doorgaans 'n overzicht van zijn omvangrijk oeuvre.
Het is hier niet de plaats om Timmermans' werken in extenso te overloopen. De litteraire tijdschriften zullen hieraan binnenkort ongetwijfeld vele pagina's wijden, doch in dit artikel wensch ik nochtans eenig accent te leggen op enkele minder gekende en ongepubliceerde geschriften van den verdienstelijken auteur.
Zooals vele jongeren debuteerde Timmermans met een verzenbundel. De gedichten in den trant van Omer Karel de Laey en verzameld onder den naam «Door de Dagen» zijn picturaal van toon maar missen ieder poëtisch element. Later schreef de auteur zelf in Bibliotheekgids (1 Juni 1922) : « En alhoewel het gebrekkig is, ben ik toch blij dat t als een kreupel madeliefke op de wereld is komen piepen».
In samenwerking met Thiry ontstonden de mystieke «Begijnhofsproken».
«Schemeringen van den Dood», de in 1910 gepubliceerde sombere indrukken opgedrongen door theosofische en spiritistische lectuur, zetten Timmermans eerste motief voorop : den angst voor den dood. Als reactie hierop volgde het levensblije boek van den natuur-mensch, den «dagenmelker» «Pallieter», geschreven van 1911 tot 1914, dat na den oorlog een enorm succes kende en vertaald werd in het Duitsch, Fransch, Engelsch, Zweedsch, Tsjeksch, ltaliaansch, Deensch, tot zelfs in het saaie Esperanto. In de inleiding tot de Engelsche editie schreef Willem van Loon zeer terecht : «This book is bound to neither time nor place» Verder citeer ik : «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen», «Boudewijn», een humoristisch-satirisch boekje onder het motto ; «'t Geen da ge peist is 't nie» (1917), «Anna-Marie», «De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt», «Schoon Lier», «Naar waar de appelsienen groeien» en «De Krabbekoker». Ondertusschen zag een innige novelle het licht : «De zeer schoone uren van Juffrouw Symforoza, Begijntje» en het pittige «Driekoningentryptiek».
Later volgden de verhalenbundels «Uit mijn Rommelkas», «Het Keerseken in de Lanteern» en «Pijp en Toebak».
«Pieter Brueghel» en «De Harp van Sint Franciscus» zijn fel aangevallen en met evenveel enthousiasme verdedigde boeken. Het hoogtepunt is ongetwijfeld «Boerenpsalm» waarin Felix Timmermans, als rijpe kunstenaar, de onsterfelijke gestalte van boer Wortel heeft geschapen. Na het teedere «lk zag Cecilia komen» verscheen een lijvig werk : «De familie Hernat» dat mij onevenwichtig voorkomt.
Vervolgens publiceert Timmermans «Minnekepoes» en «Een lepel Herinneringen».
Sinds een paar jaren is een nieuw werk klaar : «Adriaan Brouwer». Dit levensverhaal, in den ik-vorm geschreven, heeft als ondergrond de volgende uitspraak welke Timmermans den schilder in den mond legt : «Onze gebreken zijn een deel van onze kracht».
De laatste maanden, onder den invloed van zijn ziekte en van de omstandigheden, zette Timmermans zich aan het schrijven van verzen. In deze korte gedichten spreekt hij zijn vrees uit voor het einde; dit tragische gevoelen uit «Schemeringen van den Dood» dat even opduikt in «Ik zag Cecilia komen», is weergekeerd in zijn poëtische brokjes doch getuigt thans van een zekere troosteloosheid en anderzijds toch van een melancholische berusting.
De korte strofen zijn uitermate simpel en ontdaan van ieder overtollig adjectief. Volgende verzen b.v. treffen door hun soberheid en diepen religieuzen inhoud :
« Ik ben een snaar op Uwe harpe,
en wacht naar 't roeren van Uw vingren».
Onlangs publiceerde de auteur nog een paar gedichten in «Dietsche Warande en Belfort» (November 1946) waarvan ik er een citeer :
«De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen.
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.»
Het is droevig als men bedenkt dat de laatste verjaardag van den man die zulke scheppingen op zijn actief had, practisch onopgemerkt is voorbijgegaan. Slechts één bijdrage (Bibliogids) is mij bekend waarin een stadgenoot hulde brengt aan het kunstenaarschap van den zestiger.Wat z'n persoonlijke opinie was tijdens de bange jaren, laat mij onverschillig bij het lezen van zijn boeken. Ik herhaal wat ik in Maart 1946 schreef naar aanleiding van de luxe editie van «Boerenpsalm» : «Men zoeke in deze bijdrage geen sensationeele mededeelingen in verband met den auteur. Wanneer men de geestelijke productie van een artist onder oogen krijgt, dient er een scherpe scheiding gemaakt tusschen mensch en kunstenaar, hoe sterk nochtans het private leven en de scheppende uitingen elkaar mogen beïnvloeden.»
Voeg daarbij het feit dat momenteel in de Russische zone nieuwe Duitsche vertalingen van Timmermans' werk worden verspreid. Thans zijn eveneens onderhandelingen gaande met een groot Amerikaansch uitgeversbedrijf. Dit illustreert voldoende en eens te meer de volksuitspraak «Niemand is sant in eigen land». Ik kan niet nalaten er den nadruk op te leggen dat minister Vos, die zich nochtans als een literatuurkenner voorstelt, weigerde een officieele vertegenwoordiger van zijn ministerie naar Lier te zenden. Anderzijds stelde ik met genoegen vast dat vele van diens partijgenooten van juister inzicht getuigden.
Het blijkt tevens dat de eerste-minister maandagavond persoonlijk zijn rouwbeklag heeft aageboden aan de familie.
Men verwijt den literator zijn taalkundig ongedierte; inderdaad bevinden zich naast menigvuldige spellingsvervormingen, toegelaten door een letterkundige vrijheid, fouten welke onbewust zijn zinnen ontsieren. Anderzijds is zijn globaal oeuvre niet zeer evenwichtig en zelden is een roman volgens een vaste structuur opgebonwd. Doch buiten deze onnauwkeurigheden, waarvan slechts de laatste van belang is, staan zijn buitengewone gaven van verteller en opmerker. De basis van zijn groote kunst is de liefde tot het zinnelijke levensfeest, waarin hij opgaat met de innigheid van een primitieven geest. Marnix Gijsen karakteriseerde den Lierenaar als volgt : «Hij is als schrijver een miniaturist, een legger van kleurige mozaïeken ; geen breed doorloopend rhythme schraagt zijn proza. Korte nerveuze trekjes volgen malkaar op en maken tenslotte het tableau. Hij heeft daarbij alle folkloristische en neo-romamische elementen van het kleurige Vlaamsche volksleven in een aardig provinciestadje met liefde en veel handigheid verwerkt.»
Drs José de Ceulaer formuleerde het aldus : zijn werk is «een romantische versmelting van zintuiglijkheid en vroomheid, uitbundigheid en eenvoud, als fantasievolle uitbeelding van een «lebensbejahende» goedheid, vermengd met een fijnen humor en stillen weemoed.» Terloops vestig ik er de aandacht op dat De Ceulaer over Timmermans een merkwaardige licenciaatsdissertatie schreef welke, naar ik hoop, over enkele jaren in boekvorm zal verschijnen. Ik was zoo vrij voor het eerste deel dezer bijdrage enkele notities uit bedoelde studie te putten.
Als mensch moet ik den Fé niet schetsen ; in eigen stad was hij een genoegzaam bekende figuur. Hij bezat vele eigenschappen van zijn Pallieter, maar niet diens uitbundigheid, zooals vele Nederlanders het zich verkeerd inbeeldden Vooral door zijn jovialen en simpelen omgang won hij dadelijk ieders sympathie. Men kon het hem onmogelijk aanzien dat zijn werk in 17 talen over de wereld is verspreid. Hij kan gelden als het prototype van den gemoedelijken Vlaming, vijand van alle geweld.
Het doodsbericht en de liturgische overlijdensbrief zijn even zakelijk als pijnlijk. In den nacht van Donderdag 23, op Vrijdag 24-1-1947, om 24,30 uur, is in zijn woning te Lier, de Letterkundige Felix Timmermans overleden aan de gevolgen van een reeds lang sleepende hartkwaal, nog geen 61 jaar oud. De overledene was o.m. eere-voorzitter van Scriptores Catholici, lid van de Koninklijke Vlaamsche academie voor Taal- en Letterkunde en van verscheidene Buitenlandsche Academiën, Ridder in de Leopoldsorde en Officier in de Orde van Oranje Nassau.
Donderdagavond kreeg Felix Timmermans, rond 10 uur een hartcrisis. Nadat een bijgeroepen geneesheer hem een inspuiting had gegeven trad een schijnbare verbetering in. Te middernacht echter kwam de dood over hem. Kort voor zijn heengaan ontving hij nog het bezoek van Dr. Delhez uit Antwerpen. Het toeval wil dat op den avond van zijn dood te Bern de première doorging van de opera «Kerstmissater», waarvan het libretto genomen is uit een verhaal van «Het Keerseken in de Lanteern».
( Oscar Van Rompay brengt een laatste groet )
Op Dinsdag 28 dezer greep dan de eenvoudige doch indrukwekkende uitvaart plaats.
Vele sympathisanten uit alle hoeken van Vlaanderen hadden de ijzige koude en den sneeuw getrotseerd om den Fé een laatste adieu te wenschen. De grootsche dienst werd in onze collegiale kerk gecelebreerd in de aanwezigheid van het élite van ons Vlaamsche land.
Wij bemerkten talrijke personaliteiten uit eigen stad, en vele kunstenaars met goeden klank. Ik noem de kunstschilder Baron Opsomer, de componisten Jef Van Hoof en Renaat Veremans. Benevens verscheidene uitgevers, waaronder ik Van Campen uit Nederland, en de Vlamingen De Backer, De Bock en Pelckmans noteer, waren o m. de volgende literatoren aanwezig : Lode Baekelmans, Dr. Jozef Muls, Lode Monteyne, Gerard Walschap. Paul de Vree, Karel Vertommen, Albert Westerlinck, Anton Thiry, Albe, Frans Verschoren, Karel De Winter, Lode Conté, Ernest Van der Hallen, Anton Van de Velde, Prof. Van Mierlo, Maurice Gilliams, Richard de Wachter, Willem Elstchot, mevrouw Claes-Vetter, Gerard Schmook, Jan Lindemans, Emiel Van Hemeldonck, E H. Baers, E H Jozef Caeymax, Pater Wildiers, Julaan Haest en Johan de Kever. Ook Prof. Sobry en Prof. Van der Heyden van de faculteit der Germaansche filologie der Leuvensche Universiteit waren naar Lier gekomen. Het orgel hief het «In paradisum» aan, simpel en machtig. Het doodssanctje bevatte het hierboven geciteerde gedicht «De Kern» uit den bundel «Adagio».
Vooraf greep in het sterfhuis een korte rouwhulde plaats. Vóór het stoffelijk overschot was een krans geplaatst met als opschrift het ontroerende «Van uw Marieke».
Prof. Dr. Van Mierlo S. J. sprak namens de Koninklijke Vlaamsche Academie, Baekelmans namens de Vereeniging van Vlaamsche Letterkundigen; Gilliams sprak eveneens een kort vaarwel uit. De sprekers huldigden den overledene respectievelijk als mensch, kunstenaar, geloovige, vriend en spontaan-kinderlijk schrijver. Pater Van Mierlo herinnerde er aan dat Timmermans reeds op 40-jarigen leeftijd lid der Academie werd.
Zijn werk is weliswaar betwist, doch de meest vooraanstaande critici wisten hem naar waarde te schatten zooals zijn vriend August Vermeylen. Zijn toespraak eindigde aldus : «Gedurende lange weken heeft hij naar God gewacht op rhythmen van mystiek. Een van zijn allerlaatste gedichten was :
De schoonheid droomt van boom tot boom,
Doch alle schoonheid zal verkwijnen,
Want alle schoonheid is slechts droom
Maar Gij zijt de eeuwigheid.
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten !
Een éénderdriehoek in de luchten ;
Nu komt de Wintertijd
lk hoor U door mijn hart en door de ruiten zuchten :
Ik ben bereid !
De dood was voor hem geen verrassing, maar leidde hem binnen in de festijnen der Eeuwige Schoonheid.»
Na het gebed «De Profundis» op het kerkhof, sprak kunstschilder Van Rompaey een laatsten afscheidsgroet uit als persoonlijke vriend.
Uit het buitenland waren bovendien talrijke telegrammen van deelneming toegestroomd. Dinsdagavond las Baekelmans voor den B.N.R.O. een kort en gevat «In memoriam».
Hij wees op het tragische feit dat grooten dezer aarde slechts na hun dood worden erkend.
Op reis in het buitenland zag spreker eens in het uitstalraam van iederen boekhandel een werk van Timmermans, den «nobelen gezant van onze literatuur». Verder gebruikte hij volgende mooie wending ten volle toepasselijk op onzen schrijver : «Elk boek was als een schoone vrucht, nu eens meer dan eens minder door de zon gekleurd.»
Woensdagmorgen publiceerde de geheele Vlaamsche pers een verslag der droevige plechtigheid. Ik leg den nadruk op een artikel van J. De Ceulaer in «Het Handelsblad» over «De laatste uren van F.T.»
Lier verloor in Felix Timmermans een groote litteraire gestalte. Wij buigen eerbiedig neer voor zijn persoonlijkheid. «Het Getrouwe Lier» betuigt aan de achtbare familie de innige gevoelens van deelneming.
Als een onzer grootste zonen verheerlijkte hij onze picturale stad en het Netedal. Liersche types werden door hem vereeuwigd. Felix Timmermans is opgenomen in de rij der onsterfelijken uit de wereldletterkunde. Na talrijke jaren leven voor ons nog zijn typische figuren als Piroen, Wortel, Pallieter, Anne-Marie, Symforosa, Brueghel, Franciscus, Vettigen Teen, Ambiorix, Schrobberbeeck, Pietjevogel en Suskewiet.
Hermes.
**********
|