Een Minnezangers-leven.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hoe de Vlaamsche verteller het met warmte en liefde beschreef
Verbeeldingeskens
Er is een essentieel verschil tusschen de tastbare, zinnenzware Vlaamsche vreugde voor het boordevolle leven, die in Pallieter trilde, en de troubadouriale, Provençaalsche levensmin, zooals ze Franciscus doorzong in den tijd, toen hij zijn hart nog aan de glansen der wereld verpand had.
Men moet zich dit verschil in levensplan van den gullen, boerschen, met den grond en zijn vruchten verbonden "dagenmelker", en den zwlerigen, hoofschen levensminnaar, die dichterlijke en ridderlijke idealen najoeg, bewust maken om de tekortkoming van den ouderen en zeer zeker verinnerlijkten Timmermans te begrijpen, die getracht heeft de figuur van een der grootste heiligen, tevens een der grootste levenskunstenaars van alle eeuwen, in zijn nieuwste boek te benaderen.
Want zooals de Pallietersche roes, hoe uitbundig ook, begon en eindigde met zich zelf, zijn bevrediging vond in het nabije, en zich, wijl hij niet als de levensroes van den jongen Franciscus een streven, een begeeren in zich had, nergens aan onbereikbare verten versmeet, zoo zijn ook Timmermans' latere leven en kunst immer begrensd gebleven door den Vlaamschen horizont, misschien zelfs door den horizont der kleine Vlaamsche stad.
Door een bewust-gecultiveerde primitiviteit behield hij in zijn taal en voorstellingswijze al de kleurrijke oorspronkelijkheid van het Vlaamsche volkseigen, in zijn levensaanvoelen de naïeviteit, de innigheid, de gemoedswarmte van het Vlaamsche karakter, zonder dat echter dit karakter in hem iets verkreeg van den strevenden en strijdbaren kant, die het hebben kan in zijn groote figuren, als b.v. de Arteveldes waren of Albrecht Rodenbach.
Daarmee werd ook Timmermans' positie als kunstenaar bepaald; hij werd verteller, verteller met een ongemeene schilderachtigheid en raakheid van zeggen, die in zijn "Kindeke Jezus in Vlaanderen" door de charme van een innige primitiviteit bekoren, in de "Pastoor van den bloeyenden Wijngaard" door de zuiverheid en volheid van zijn Vlaamsch sentiment ontroeren kon, en die den Vlaamschen kant van Pieter Breughel goed wist te verbeelden, zonder hem in de kosmische en tragische accenten, die zijn innerlijkste wezen uitmaken, diep genoeg te kunnen peilen.
Zoo is hij ook in zijn boek over St. Franciscus gebleven: een idyllische verteller van dit wonderbare leven, een, die met warmte en liefde vertelt al is het soms merkbaar, dat zijn vertellen zelf hem bijna even lief is als het onderwerp die kleur en verve weet te geven aan zijn verhaal en ook wel te ontroeren weet, omdat zijn primitief-gehouden verteltrant zich soms bij de simpele Gods- en menschenliefde van dezen heilige zoo zuiver aanpast, maar die anderzijds de psychische bewogenheid mist om de diepe en heilige, de ontembare drift, waardoor dit grandioze liefdeleven gedreven werd, in zijn kern aan te voelen.
Want als er één leven is geweest, dat zich niet door smalle, zelfs niet door verre horizonten liet inperken, dan is het 't leven geweest van Francesco Bernardone. Niet door die van zijn stad of land, niet door die van zijn staat en stand, zelfs niet door die van zijn menschelijkheid, waarboven uit hij steeds naar een mystieke vereeniging met God heeft gestreefd.
Reeds zijn bruisende jeugd wordt bezeten door het streven naar het groote: niet de feesten, die hij viert en vieren laat, zijn van deze jeugd het diepste kenmerk, maar de drang naar het troubadour-, naar het dichterschap, naar den krijgsmansroem en de glorie der Graalridders.
Joseph von Görres heeft voor het eerst erop gewezen, dat Franciscus zijn leven lang dit troubadouriale ideaal, ontstaan in de Provence, waaruit zijn adellijke moeder stamde, behield en de hooge, onzelfzuchtige verlangens der wereldsche minnezangers in een hooger en onzelfzuchtiger geestelijk verlangen omzette.
En Chesterton in zijn "St. Francis of Assisi" heeft ons misschien den sleutel tot de verklaring van dit wonderlijke en aantrekkelijke bestaan het zuiverst gegeven: "Hij was, tot in de uiterste kwellingen der ascese, een Troubadour. Hij was een Minnaar. Hij was een minnaar van God en hij was werkelijk en waarachtig een minnaar der menschen, mogelijk een nog zeldzamer mystieke roeping. Bezie zijn leven als het verhaal van een der troubadours en van de onstuimige dingen, die deze voor zijn Vrouwe zou doen, en het heele raadsel, dat dit leven voor den modernen mensch inhoudt, verdwijnt".
Felix Timmermans heeft dezen trek van grootschheid, welke den meest roekeloozen en meest verheven minnaar, die ooit heeft geleefd, kenmerkt, niet voldoende aangevoeld en uitgebeeld.
Het was niet te verwachten, dat Timmermans, die allerminst psycholoog is, ons de psychologie van dit mooiste aller heiligenlevens zou geven.
Maar in de "verbeeldingeskes, die hij zich zoo heeft voorgesteld, nadat hij de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven" en die in een lange reeks van aan de bronnen ontleende tafereelen het leven van Franciscus van de geboorte tot aan den dood ontrollen, had toch iets meer verklaard kunnen worden van de innerlijke zielsprocessen, die eerst Franciscus' omkeer, daarna de hooge dwaasheden zijner mystieke liefde bewerkten.
Thans zijn vele dezer verbeeldingen vooral in de eerste helft van het boek wel erg uiterlijk gebleven en heeft Timmermans soms zelfs weinig anders gedaan dan de bronnen herschapen in zijn eigen plastische taal.
Zoodoende zijn z'n verbeeldingen tot een reeks van schilderijtjes geworden, die de weelderigheid van kleur en de scherpte van lijn hebben, welke voor Timmermans karakteristiek is, maar die voor ons gevoel toch vaak te Vlaamsch-pittoresk zijn, dan dat zij den zwier kunnen hebben van Franciscus' dichterlijke leven.
Want met al zijn pijnen en ontberingen en ziekten en teleurstellingen is dit leven een dichterleven geweest.
Het tokkelen van de Harp
Timmermans heeft Franciscus gezien als het "arme bedelaarke" en zijn tot het uiterste doorgevoerde nederigheid en dienstbaarheid rechtvaardigen voor een deel deze visie.
Voor een deel, want de blinde nederigheid en dienstvaardigheid, die deze heilige minnezanger zich zelf had gewonnen (was dienen, zich zelf wegcijferen ook niet het ideaal der troubadours?) vereischten een koninklijken geest en een koninklijke liefde, dien koninklijken geest en die koninklijke liefde, die alleen in staat waren een Zonnelied te scheppen, den minnezang, die tot de mooiste aller tijden altijd zal blijven behooren, maar die in Timmermans' vertaling op rijm helaas ook iets van zijn machtigen zwier verliezen moest.
Er is in Timmermans' schilderijtjes iets van de gewilde kinderlijkheid der plaatjes, waarmee hij zijn boeken illustreert, het is soms, of hij de dingen door een verkleinglas bekijkt, waardoor zij het karakter van een idylle krijgen en de echtheid van het werkelijke leven missen.
En toch ontwapent hij ons critische gevoel telkens en telkens weer door de naïeve charme van zijn vertellen en zijn zien. Er zijn in dit boek tal van prachtige brokken, prachtig niet alleen door de directe en rake manier van zeggen maar ook door hun teederheid en een zuiver en ontroerend sentiment. Daar is b.v. dat "heilig liefdelieken", dat de mystieke samenkomsten van Franciscus en Clara Sciffi beschrijft en dat eindigt met Clara's aanneming tot de verheven armoede:
"In de heiligste stilte zei Franciscus :
Zuster, hier is uw hemelsch kleed van de armoede.
Dank u, zei Clara. De tant hielp Clara haar de juweelen afdoen, en 't wit, zijden kleed uittrekken.
Franciscus deed haar de pij aan, een grove bruine pij, hier en daar gelapt, en met een dikke koord in de lenden.
Uw schoenen, Zuster, zei hij. Ze deed haar roode, zijden schoentjes uit, en hare witte kousen. Ze kreeg houten sandalen aan die witte voeten.
En...... hij zei het niet. Maar een Broeder gaf hem een scheer. Zij bezag hem vol geluk, omdat hij haar zooveel ontnam, want hoe meer hij haar afnam, hoe rijker zij wierd aan verdiensten. Zij schudde haar haren los, ze golfden als een gouden mantel over haren rug, en ze boog zich voorover. Hij nam die wondere haren met zijn donkere, magere, lange hand. Hij zette de schaar open en knip, knip, zoo een keer of vier. Zijn hand ging open, en het haar viel slordig bij haar zijden kleed, zilveren gordel, perelen kapje, juweelen en schoenen op den grond, dat daar allemaal lag gelijk een hoop verslenste bloemen".
Zoo is er meer : Franciscus' verschijnen voor den geweldigen Innocentius III, zijn preek voor de vogels, zijn bidden bij den stervenden Paus, als wegens besmettelijke ziekte niemand anders hem durft te naderen, de kapittels, zijn missiereis, zijn vechten voor het behoud van den zuiveren Franciscaanschen regel, zijn twijfelingen, zijn ziekten en pijnen, en tusschendoor telkens de vlugge typeering der bijfiguren als Broer Hoed, Broeder Elias, broer Lam, broer Jeneverzak en vele anderen, dit alles boeit en sleept mee, zonder dat men nog aan tekortkomingen denkt.
Zoodoende moet men in dit tokkelen der ,"Harp van Sint Ftranciscus" niet zoeken naar de innerlijkste bronnen van dit met zulk een vaart geleefde heiligenleven: Timmermans heeft die niet opengelegd. Noch moet men hier een verklaring verwachten van het wonderlijk-snelle om zich heen grijpen van het Franciscaansche ideaal, van dien wonderbaren groei der Franciscaansche beweging in het begin der 13e eeuw. Sabatier heeft een deel der verklaring gevonden en getypeerd in een tijdgeest, die als reactie op de weeldezucht der eeuw, onafhankelijk op vele plaatsen tegelijk doorbrekend, de armoede zocht.
Een roman over Franciscus had kunnen trachten naast deze uiterlijke, historische oorzaak (die bij Timmermans niet tot uiting komt) de innerlijke, psychologische oorzaken van Franciscus' suggestieve optreden te bepalen, die naast de genade zeker op den snellen groei der beweging hebben ingewerkt. Ook dit heeft Timmermans niet gedaan.
Maar hij heeft in een aantal "beeldekens", die vol warmte zijn en vol kleur en vol innigheid, het leven van Franciscus herschilderd naar zijn eigen levenden trant. Anders van toonaard en kleurengamma, anders van techniek, anders van geest dan Laurence Housman in zijn "Little plays of St. Francis" maar met hetzelfde doel en dezelfde liefdevolle toewijding heeft hij dit leven uit zijn rijke teederheden opgebouwd: en de boelende vertelkracht, die Timmermans' groote verdienste is, zal velen, simpele menschen zoowel als hoog-ontwikkelden, nader brengen tot dezen mensch, die in zijn bovenmenschelijke liefde de meest roekelooze offers met een glimlach bracht, en die ons, boorlingen van een nuchter, zakelijk en zelfbewust geslacht, de hooge waarde van het minnezangerschap te leeren heeft: dat wij slechts Harpen zijn, waarop de Eeuwige speelt, en dat, hoe nederiger en zelfvergetener de harp, hoe zuiverder en hooger het Eeuwige liefdeslied, dat van haar weerklinken moet.
*******
|