Een literaire kanthandelaar.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
RECENSIE, Kees Fens
gepubliceerd op 05 januari 2001, bijgewerkt op 20 januari 2009
ZIJN ROEM schuimde twee decennia over Vlaanderen, Nederland en Duitsland. Voor wie er nu over leest, is het onwezenlijk. Hij werd de grootste Vlaamse schrijver geacht. In 1916, toen Pallieter verscheen bij de Amsterdamse uitgeverij P.N. van Kampen & Zn, begon het succes van een wereldbeeld, van een taal, van een niet bestaand land dat Vlaanderen heet, van een door God, begijnen en de natuur gezegend peperkoekstadje, Lier genaamd, van een schrijver die Felix Timmermans heette.
Die was in 1916 30 jaar en had enkele jaren eerder zijn literaire pessimisme opgegeven en het leven op de dood teruggewonnen - hij zou zelf hebben gezegd dat hij 'verrezen' was (hij was een meester in het hanteren van het wijwater van een katholieke beeldspraak). In ontelbare boekenkasten stonden zijn werken: in lichtgeel of beige linnen gebonden boeken, gedrukt op mooi dik papier, vaak door hemzelf geïllustreerd, met wat primitieve tekeningen of houtsneden uit een tijd dat de wereld nog gelukkig was. Tweemaal werd hij voorgedragen voor de Nobelprijs.
Hij kreeg ten slotte, hartje oorlog, de Duitse Rembrandtprijs en dat heeft hem na de oorlog veel ellende bezorgd. Hoewel hij toen nog schreef, was het met zijn werk gedaan. Zijn beste boek, Boerenpsalm, was in 1936 verschenen, misschien het enige werk waarin hij vergat dat hij als Felix Timmermans moest schrijven.
Timmermans vertegenwoordigt bij uitstek het type van de sociale schrijver. Dat is de populaire auteur die ten slotte de hoofdfiguur van al zijn werk wordt en langzaam een fictief karakter krijgt of dat cultiveert. Timmermans heette 'Den Fé' en dat is moeilijk anders dan noodlottig te noemen. Hij leek door hemzelf getekend. De sociale schrijver is het bezit van zijn lezers. Die verwachten van hem steeds hetzelfde, of ze hem nu lezen of horen.
Timmermans laat zich als type van de sociale schrijver vergelijken met Godfried Bomans, bij wie leven en werk ook - in schijn natuurlijk - samenvielen en wiens Haarlem even fictief is - de woonplaats voor het eigen fictieve 'ik' - als Timmermans' Lier; bij wie de Haarlemmer die hij was, even denkbeeldig was als de Vlaming bij Timmermans. Veranderen is voor de sociale schrijver onmogelijk. Als Timmermans heeft ook Bomans bijna altijd hetzelfde geschreven. De schrijver als publieke figuur houdt het werk in stand, het werk het karakter van de publieke figuur. De literaire schemertijd begint na de dood van de schrijver. Misschien is het meest kenmerkende aan het type auteur dat hij een cultfiguur is, met een hechte kring van bewonderaars. Die cultus is nooit een literaire alleen. Bomans was de vertegenwoordiger van de humoristische burgercultuur, Timmermans van de folkloristische landelijke of dorpscultuur. Met de daarbij passende wereldbeelden.
De geschiedenis is zelden of nooit barmhartig voor de sociale schrijver. Zijn literaire grootheid lijkt tijdens zijn leven onaantastbaar, bij velen. Maar er zijn al dwarsliggers. Die krijgen na de dood van de schrijver hun gelijk. De literaire roem van Timmermans is voor ons nauwelijks voorstelbaar, zeker als men bedenkt dat hij door velen de grootste gevonden werd tussen schrijvers als Stijn Streuvels (vergelijk Timmermans' beste, Boerenpsalm, met Streuvels' in 1902 verschenen Langs de wegen), Herman Teirlinck, die zeer grote, veelzijdige (zijn schitterende stadsroman, Het ivoren aapje, verscheen in 1909), Willem Elsschot, wiens Villa des Roses drie jaar voor Pallieter uitkwam, Cyriel Buysse, later Gerard Walschap en Maurice Roelants en anderen. Allen kunnen we tot de moderne literatuur rekenen, om het wereldbeeld van hun werk, om hun stijl. En toch, boven die reuzen werd Felix Timmermans uitgeheven en de hemel in geprezen (of de aarde, maar dat was voor hemzelf bijna hetzelfde).
Ik moet zeggen dit raadsel nooit te hebben kunnen oplossen. Een verklaring geef ik onder voorbehoud. Al kwam Pallieter terecht op een lijst van verboden of voorbehouden boeken (niet op de Index) - het boek is later gekuist, een haast lachwekkende vertoning -, hij was een katholiek schrijver, een katholieke Vlaamse schrijver. In hem hebben al of niet vooraanstaande katholieke Vlamingen ondergebracht wat zij als het beste van de Vlaamse katholieke traditie zagen, een projectie vol misverstanden en wensen, om niet te zeggen: mythen van de eigen aard.
Timmermans heeft zeer veel over zijn Vlaams zijn en over zijn geloof gesproken. Zo problematisch als het eerste was, was het tweede vanzelfsprekend: geloven is Gods lucht in en uit ademen, met de hele schepping. Een religieus denker is aan Timmermans niet verloren gegaan, een roomse gevoelsmens wel. Het gelovig wereldbeeld is zo eenvoudig als een volle kersenboom. En het Vlaamse geloof is een volksgeloof.
De getrouwen zijn nog niet verdwenen. Hun centrum moet het Felix Timmermans Genootschap zijn, dat sinds 1972 bestaat en een jaarboek uitgeeft, waarin studies over het werk van de auteur verschijnen. Een der oprichters ervan is Gaston Durnez, vele jaren een even uitnemende als snelle journalist bij het dagblad De Standaard, schrijver ook van de geschiedenis van die krant. Hij heeft nu een uiterst omvangrijke biografie van Timmermans gepubliceerd, die ook in veel opzichten een geschiedenis is van katholiek Vlaanderen in het interbellum.
De schrijver en zijn kring krijgen beiden haast evenveel aandacht, in het laatste geval misschien te veel, want het effect is het beeld van een vrij gesloten wereld, waarin een andere Vlaamse literatuur niet of nauwelijks lijkt te bestaan, laat staan als maatstaf geldt. Men ontkomt nauwelijks aan de indruk dat Durnez tijdens het schrijven van het boek of misschien in al zijn genootschappelijke jaren, of in de tijd dat hij zelf in Lier woonde, verlierd is. Timmermans is 'Den Fé' en daar bleven de klokken stille staan. Het gevolg is een wellicht vertederende intimiteit, een zekere knussigheid, maar ook ieder gebrek aan afstand.
De biografie is geschreven in een groot aantal kleine hoofdstukken, die vaak op zichzelf staan en soms de indruk geven dat de auteur weer opnieuw begint. Hoofd- en bijfiguren krijgen soms een eigen hoofdstuk, wat kostbare historische informatie oplevert over met name Timmermans' relatie met Duitsland, maar niet minder over het kleine artistieke leven in Lier. Wie het boek als een geschiedwerk rond Timmermans leest, zal weinig te klagen hebben. Ook het Vlaamse activisme en nationalisme, met name tijdens de twee wereldoorlogen, krijgen gedetailleerd gestalte. Dat was ook noodzakelijk, om het laveren van Timmermans zichtbaar te maken.
Ik geef toe dat dat woord 'laveren' te Noord-Nederlands gedacht is - het houdt al een beschuldiging in - maar de Vlaamse grenzen tussen wat wij noemen 'fout' en 'niet fout' zijn vanuit het noorden vaak moeilijk te trekken. Na de Eerste Wereldoorlog moest Timmermans enige tijd uitwijken naar Nederland, na de Tweede werd hij opnieuw beschuldigd (de Rembrandtprijs), maar vrijgesproken; het officiële bericht ervan heeft hij niet meer vernomen. Hij stierf na een paar zwarte jaren op 24 januari 1947.
Timmermans werd in zijn jeugd opgeleid in de kanthandel van zijn vader. Hij zal als schrijver een typische kant-auteur worden, met zijn vaak schitterende versieringen van beeldende vergelijkingen. 'Kanthandelaar' lijkt mij ook niet helemaal onverantwoord. Hij vertoonde al vroeg aanleg voor tekenen en schrijven. Het beeld van zijn jonge artistieke jaren - met vrienden en geestgenoten in Lier - is heel goed. Hij liet zich vervoeren tot de mystieke en occulte richtingen, zoals die zich omstreeks de eeuwwisseling manifesteerden. Maeterlinck werd zijn geestelijke en literaire vader. Hij dompelde zich onder in de moderne tijd, in een introvertie die met zijn natuur in strijd moet zijn geweest. Van zijn geestelijke toestand is zijn in 1910 verschenen Schemeringen van de dood de zwarte neerslag.
Maar hij stond op van een ziekbed dat zijn doodsbed had kunnen zijn, in het licht van het leven. Het werd weer het grote, wat naïeve kind dat hij in wezen was. Zo pist Pallieter van louter plezier zijn naam in de sneeuw. En Timmermans vond het geloof van zijn kinderjaren terug. De triomftocht begon.
Timmermans' geest uit de troebele jaren wordt in de biografie het scherpst zichtbaar. Het lijkt er bijna op dat Timmermans met zijn wederopstanding een eigen geest kwijt is. Misschien dat hij ook daarom wel zo hard werkte. Zijn literaire schijngestalte maakt zijn werkelijke gedaante onzichtbaar. Ook Durnez heeft deze niet te voorschijn kunnen schrijven, behalve in de bladzijden over zijn laatste jaren, als hij opnieuw in de schemeringen van de dood terechtkomt.
Tussen de twee donkere perioden in heeft hij zichzelf met uitbundigheid in leven gehouden, met dagelijkse verzadiging aan de roem ook, waaraan hij verslaafd raakte. De niet geringe misgreep van de Rembrandtprijs ziet Durnez als bevestiging van de thesis dat Timmermans 'de gevangene van zijn roem is geweest, die niet de kracht had om zich te bevrijden'. Dat laatste is begrijpelijk: bevrijding eruit betekende het niets. Zijn hang naar roem heeft hem ook al vrij vroeg lichamelijk gesloopt.
De roem werd zeker door de Vlaamse kritiek voortdurend bevestigd. Er zijn tegenstemmen, maar ze lijken in de biografie geen kans te krijgen. Alle uitbundige lof van Van Duinkerken - zelf een Bourgondiër op de rand van het ravijn van de melancholie - had toch wel even het tegengeluid van bijvoorbeeld Ter Braak hoorbaar mogen maken. Zo schrijft die over Timmermans in zijn bespreking van Boerenpsalm: 'Hij is een uitgesproken provinciale natuur en stelt daar trouwens ook een eer in; hij heeft geen moeite gespaard om op zijn landgenoten en de hem eveneens zeer genegen Nederlanders de indruk te kunnen maken van een aan het platteland en de provincie verknocht persoon, met een vervaarlijke pijp in zijn mond, een zeer rond kind op den arm en in hemdsmouwen heeft hij zich laten fotograferen, zodat de lezers aan hem kunnen denken als aan een patriarch van het landelijke leven, maar is hij een boerendoorgronder?'
Ik vind dit nog altijd uitstekend en de passage zou ook in een samenvattend beeld over Timmermans' gestalte uitstekend kunnen functioneren. Maar ja, Ter Braak bewonderde Elsschot, zal men zeggen. Ik meen dat het literaire werk (en de literaire figuur Timmermans) in deze biografie een wijdere context had moeten krijgen. Het is te geïsoleerd behandeld; er is maar één Fé, over wie dan ook alle kleinigheden - onbenulligheden vaak - verteld moeten worden. Ook dat maakt de biografie zo omvangrijk. Maar juist die aandacht voor ontelbare details en guitigheden is karakteristiek voor de soort aandacht die de sociale auteur krijgt. Zijn vereerders willen alles weten. Omdat alles typisch is. En dus niets.
********
|