Timmermans op het spoor.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit De Standaard 28 april 1972 - door Bernard Kemp
Het is slechts wanneer wij stil in het graf liggen, dat men ons eindelijk beoordeelt naar wat wij naar best vermogen hebben geleverd. En wat Timmermans heeft nagelaten zal meer dan één geslacht in Noord en Zuid een vreugde zijn. Bij den dood komt vertedering en wordt de waarde herzien, dan pas komt er evenwicht in de waardering. De populariteit ontstemt niet meer; de buitenlandse waardering, vertaling in 17 talen wekken morgen wellicht nationalen trots. Maar dan is de schrijver dood en begraven...» Zo sprak Lode Baekelmans in zijn In Memoriam voor de Vlaamse radio, bij het overlijden van de gevierde en ook grimmig aangevallen schrijver, nu 25 jaar geleden. Het was een zeer juist en sereen inzicht van een man, die nog als voorbeeld wordt aangehaald als er van eerlijkheid en onbaatzuchtigheid en openheid in de letteren wordt gesproken. (Een voorwaar zeldzame deugd in een wereldje waar nu nog meer partijdigheid en kliekjesgeest heerst dan een kwarteeuw geleden.
Als er nu wel eens strubbelingen en enerverende vergissingen zijn in de verhouding tussen schrijvers en gerecht die altijd wel in zekere mate problematisch zal zijn, nu wordt ons ten minste het spektakel gespaard van schrijvers die het gerecht aanporren om tegen andere schrijvers op te treden.)
Deze beschouwing tussen haakjes wordt ingegeven door een aantal feiten die in herinnering worden gebracht door de voortreffelijk gedokumenteerde studie van L. Vercammen cssr. Felix Timmermans, De Mens - Het Werk uitgegeven door Heideland-Orbis ter gelegenheid van de vijfentwintigste verjaardag van Timmermans' overlijden.
Men verneemt in dezelfde bladzijden, waaruit dit citaat is gelicht, dat Baekelmans aangedrongen had bij het ministerie van Onderwijs op vertegenwoordiging bij de begrafenis, maar het antwoord was een weigering...
samen met Marieke en Lia
Op de laatste bladzijde maakt de auteur een bondige inventaris van wat we de aktualiteit van Timmermans zouden kunnen noemen. Hij verwijst naar het belang dat hij in het universitair onderwijs krijgt toegemeten, naar herdrukken en vertalingen, maar vooral naar folkloristische en toeristische cultus rond zijn werk en zijn personages. Hij kondigt ook de luxueuze uitgave van het Mercatorfonds aan... Ik mis daarin wel precieze gegevens over heruitgaven en vertalingen, want daaraan zouden we kunnen meten wat de waardering is voor Timmermans, na 25 jaar.
Zo op het eerste gezicht, zonder cijfers bij de hand, heb ik de indruk dat hij in een bepaalde bevolkingsgroep, ik bedoel leeftijdsklasse, nog hoog wordt gewaardeerd, maar dat hij in een literatuur die op dit ogenblik vooral gekenmerkt wordt door cerebraliteit, abstraktie, formalisme en achterdocht tegenover de werkelijkheid, nauwelijks nog meespeelt.
De tegenstroom van het vitalisme heeft daarentegen aan buitenlandse voorbeelden een agressieve heftigheid ontleend, die het hymnisch lyrisme en psalmische ingetogenheid van Timmermans links (zo men wil rechts) laat liggen als bijna vrome Biedermeier. In die zin geloof ik niet dat dit deel van Baekelmans' verwachtingen werd ingelost: er is naar mijn gevoel nog geen evenwicht gekomen in de waardering, de tegenstellingen zijn nog niet opgenomen in een betrekkelijk ruime consensus, zoals die bv. wel duidelijk baanbreekt voor een Streuvels en (reeds) voor een Walschap.
Dokumentatie
Louis Vercammen die op tijd en stond toch wel een warme pleitbezorger voor Felix Timmermans wordt, heeft zich van deze situatie terdege rekenschap gegeven. Zijn verantwoording zet hij in met volgende beschouwing: «Het wereldbeeld is sindsdien enorm veranderd. Het vraagt al een hele inspanning om zich in te leven in zijn denkpatroon en leefwereld, die dan nog teruggaat tot de negentiende eeuw. Zijn opvattingen over leven, liefde, kwaad, geloof, plichtsbesef e.d. zijn heden anders gekleurd of door andere waarden vervangen.»
Deze laatste zin loopt wel een beetje mank, maar is in zijn bedoeling juist En hij gaat verder : «Sexidolatrie en geweld, revolutie en Derde Wereld, beat en drugs zijn hem onbekend. Toch blijkt hij in binnen- en buitenland nog lezers te vinden, die even willen verpozen van deze jachtige tijd.»
Daartegenover verdedigt hij ook de aktualiteit van Timmermans: « Ook in zijn tijd heeft hij lange haren en baard gedragen, kwam hij in opstand tegen de bourgeoismentaliteit, heeft hij de prioriteit van de mens op de techniek verdedigd, stelde hij liefde centraal in het leven, streefde hij naar federalisme, veroordeelde hij de oorlog en predikte verdraagzaamheid, eiste hij als mens en kunstenaar zijn vrijheid op, heeft hij geprotesteerd tegen het omhakken van bomen, het schenden van het landschap of het slopen van de oude stadskern.
Zo is hij weer verrassend aktueel ».
Dit is een boeiend portret van de mens Timmermans, het spreekt je wel erg aan, in feite is het naast de eigenlijk belangrijkere vraag: wat betekent zijn werk nog voor ons vandaag? Dit is nog geen terechtwijzing voor de auteur, want deze beschrijving van de mens Timmermans ligt in het verlengde en dient tot aanloop van een uitgebreide dokumentatie over de mens Timmermans. Deze dokumentatie is toegespitst op de levensomstandigheden, de biografie, waarin dan het werk ter sprake komt, zowel in zijn externe genesis als in de weerklank die het vond bij pers en publiek.
Interpretatie
Hierbij moet ik dan de opmerking herhalen die ik maakte bij het voorgaande werk van Louis Vercammen Vijftig Jaar Pallieter, nu zowat vijf jaar geleden. Dit nieuwe werk is ontstaan volgens hetzelfde patroon: alles wat maar enigszins belangrijk is rondom de werken komt uitgebreid aan bod, en dit is de boeiende zijde van zulke dokumentatie en het maakt ze ook belangrijk. Doch een diepgaande analyse van de werken zelf wordt hier evenmin geboden als in het boek over Pallieter.
Dit hoeft voor mijn part ook niet, en beide studies hebben andere belangrijke verdiensten. Het behoort tot de zo noodzakelijke voorstudie, om eenmaal tot een meer grondige interpretatie te kunnen komen van het werk zelf. Ik stel het hier maar tamelijk scherp, omdat de titel van het boek enigszins misleidend zou kunnen zijn: de mens - het werk. Het tweede aangekondigde paneel bestaat inderdaad slechts (slechts?) in de ordening van massa's externe biografische gegevens, zodat ik al even graag de titel zou opgevat zien als «De mens aan het werk».
Ik zeg dit dan ook maar om mijn verhouding tot dit boek zo precies mogelijk weer te geven; dankbaarheid om het gepresteerde werk, dat eindelijk een biobibliografisch raam heeft opgebouwd waarbinnen dokumentalisten verder nog boeiende en noodzakelijke aanvullingen kunnen aanbrengen, maar ook beklemtoning van het feit dat het belangrijkste nog moet gebeuren, en op basis van zulke voorbereiding ook zodra mogelijk moet kunnen gebeuren: interpretatie en situuering van een oeuvre en van een kreatieve persoonlijkheid, die toch een mijlpaal zijn geweest in de ontwikkeling van het Nederlandse proza.
Zo kan ik ook wel begrip en waardering opbrengen voor het motto waaronder deze studie vaart: «On s'attendait à trouver un auteur, on est ravi de trouver un homme» (A. Croisset).
Ik vind deze uitspraak nogal aprioristisch denigrerend voor de "Schrijver": het is toch maar als de schrijver die hij is geweest dat de mens zich aan mij opdringt. Er wordt in het motto daarom naar mijn gevoel al te zeer gespekuleerd op verschil in de waardering voor «de schrijver» en «de mens». Zulk motto vind ik gevaarlijk, en ik vrees dat de auteur, met zijn zuivere overgave aan de mens die Timmermans is geweest, dat gevaar niet helemaal doorzien heeft, en binnen de spanningen tussen de persona practica en de persona poëtica van de kunstenaar de klemtonen verkeerd legt.
Een aanzet tot zulk incident lag nochtans wel besloten in een beschouwing als de volgende: « Er zijn ontelbare manieren om over Timmermans te schrijven. Ons is de grote eenheid tussen mens en werk opgevallen. Het ontstaan van een boek heeft soms alleen anekdotische waarde. In andere gevallen is de kennis van levens- en tijdsomstandigheden een onmisbare faktor om tot een dieper inzicht in het werk zelf te geraken. Dit boek wil alleen maar een wegwijzer zijn.»
Hij maakt dus zelf ook het onderscheid tussen belangrijke en niet belangrijke omstandigheden en feiten. Maar in het werk zélf blijkt dit niet.
Het hoeft niet, maar dan had ik gaarne een ondertitel gehad als die in het werk van Borgers over Van Ostaijen: «een dokumentatie»; en binnen dit beperkend raam krijgt zijn werk dan ook zijn juiste, en helemaal niet te onderschatten draagwijdte.
Schema
De ordening van zijn dokumentatie volgt, m.i. terecht, het stramien van Timmermans' levensloop. Hij deelt die in vijf stadia in: Vormingsjaren (1886-1910), Eerste bloeiperiode (1911-1923), Middenperiode (1924-1934), Tweede bloeiperiode (1935-1944), Naar de toppen (1944-1947). Het schema is dat van de ontwikkeling van Timmermans' schrijverschap, maar daarbinnen worden ook een aantal biografische realia versast, die soms nogal van verre met het werk te maken hebben. Ik ben wat blij dat hij de "Middenperiode" tussen de twee "bloeiperioden" geen periode van inzinking heeft genoemd, want geleidelijk aan is men die periode met Pieter Bruegel en met De harp van Sint-Franciscus gelukkig toch wat positiever gaan evolueren. Dat neemt natuurlijk niet weg dat na Pallieter Boerenpsalm terecht als zijn tweede hoogtepunt beschouwd blijft
Alleen het laatste hoofdstukje "naar de toppen" past m.i. niet in dit raam; daar wordt het menselijk gehalte ineens in de plaats van het literaire geschoven: Timmermans maakt daarin als mens en gelovige een loutering door die aangrijpend is, maar Adagio betekent niet de piek van zijn oeuvre. Westerlinck heeft al zeer vroeg de poëtische kwaliteit van Timmermans' poëzie op zijn juiste waarde getoetst, nl grote waardering maar met inzicht in specifiek poëtische beperkingen. Adriaan Brouwer haalt ongetwijfeld nog het niveau van de werken uit de middenmoot maar overtreft Boerenpsalm zeker niet De term "Uitbloei" lijkt me daarom gelukkig In het laatste hoofdstuk heeft, het leven van de mens de kurve van de artistieke ontwikkeling in Vercammens optiek doorkruist Het is een illustratie van zijn metode en zijn visie waartegen ik enig bezwaar geopperd heb.
Dit nu gezegd zijnde, kunnen we ons veilig voelen aan de hand van de auteur die ons meeneemt door het leven en het landschap van Timmermans. Zijn gelukkige jeugd in de kleinsteedse Biedermeierstad bij uitstek, Lier, zijn eerste literaire kontakten, zijn ontdekking van de literatuur door de bril van het symbolisme en van het pseudo-mystieke fin-de-siècle. De eerste grote ontmoeting met de schilder Raymond de la Haye, die hem bracht tot teosofische mystiek en okkultisme en met Flor Van Reeth die hem meetroonde op een retraite bij de trappisten in Achel Zijn tweede retraite daar, alleen, eindigde op zijn diepe krisis die een hele tijd zou aanslepen. Over deze Sturm-und-Drang-periode schrijft pater Vercammen heel gevat: «Oververzadiging van gevoelens en ondervoeding van het intellekt, daar ligt in de aanvang de sleutel van Timmermans' zieledrama.»
Dat alles resulteert in een «eerste oogst» Begijnhofsproken waarin hij samenwerkte met Antoon Thiry, helemaal in de sfeer van de begijnhofverheerlijking (in het raam van de «Villes mortes»), verschenen gebundeld in 1911; Schemeringen van de dood werden, met illustraties van Flor Van Reeth, door De Lille gedrukt in 1911. Ook aan Timmermans' verzen en toneel uit die jaren wordt uitgebreid aandacht besteed. De auteur resumeert deze aanloop als volgt: «Vanaf de romantiek van Conscience en het schilderachtige van De Laey, via het realisme van Streuvels, gaat het naar het subtiele van de symbolisten en het geheimzinnige van Maeterlinck.»
De konfrontatie met werkelijke doodsangst nav. een operatie zal hem van zijn literatuur genezen. Een soort van lyrisch dagboek van iemand die het leven als voor het eerst ontdekt, zal hieruit ontstaan: Pallieter, meer een idee dan werkelijkheid, de wensdroom van een teruggevonden vitaliteit. Dan komt de oorlog. Je krijgt in het boek enkele bladzijden interessante lokale anekdotiek die niets met Timmermans te maken hebben, maar voor je wrevel word je dan enkele pagina's verder vergoed door een flitsend raccourci: « In maart 1916, op het ogenblik dat de slag om Verdun woedde, dat Pallieter verscheen, dat Gent zijn Vlaamse universiteit kreeg en er een nieuwe lente over de wereld kwam, begon Timmermans aan Het kindeken Jezus in Vlaanderen.»
Ik moet hier de samenvatting van het boek opgeven, maar de lezer heeft nu toch een staalkaart van de manier van werken van Vercammen. Op die wijze komen alle werken van Timmermans in het boek ter sprake, in een krans van vaak lokale anekdotiek die meer dan eens ook belangrijk is voor een beter begrip van de boeken. Ik zou zelfs zeggen, de boeken zelf worden te zeer in die anekdotiek opgenomen, hoewel ik véél liever het omgekeerde had zien gebeuren. Er is overigens voor mij een diskrepantie tussen Timmermans' schrijven en zijn aktieve leven.
De auteur spreekt over de grote eenheid tussen mens en werk, toch konstateert hij terecht dat Timmermans zich op een bepaald ogenblik al te zeer wierp op literaire nevenaktiviteiten, vertelkunst, stads- en reisbeschrijvingen, enz. (bl. 103). «Kleinkunst» noemt hij dat. Ik schrok mij een aap bij het lezen van een zin als de volgende: «Neem Lier weg uit het werk van Timmermans en er blijft slechts een zielloos geval over.» In volgende zinnen blijkt dan gelukkig wel wat de auteur hiermee bedoelt: niet het werk van Timmermans maar Lier.
Diskrepantie
Maar de diskrepantie waar ik het over wou hebben, is die tussen de grote kunstenaar en zijn onpraktische houding in het leven. Vercammen situeert naar mijn gevoel zeer zuiver het vraagstuk van Timmermans' positie en houding tijdens de Tweede Wereldoorlog (tijdens de Eerste overigens ook). Als beroemd schrijver, ook en in de eerste plaats in Duitsland, had hij het al even moeilijk als bv. een Streuvels.
Dat een kunstenaar niet altijd de praktische konsekwenties van ogenschijnlijk onschuldige uitingen zoorziet, kan gerust worden aangenomen, vooral als die kunstenaar, zoals in Timmermans' geval, meer betrokken is op een eigen opgebouwde wereld dan op de maatschappelijke werkelijkheid. Het kan sommigen nu, in een wereld waarin de kunstenaar zich nogal geredelijk engageert, moeilijk vallen dit in te zien, maar daarmee raken we de diepgaande ambiguïteit van de positie van de kunstenaar in de maatschappij aan.
Op dit niveau wordt de diskussie door Vercammen echter niet gevoerd, hoewel dit m.i. wenselijk zou zijn. Dan vervalt echter zijn stelling van verregaande eenheid tussen mens en werk. Tenzij er ene Timmermans is, de innerlijke, die je in het werk terugvindt, en een andere, de onrealistische idealist. De eenheid tussen leven en werk wordt dan inderdaad een probleem. En dat probleem heeft Vercammen niet opgelost al heeft hij er belangrijk feitenmateriaal voor verzameld.
Parallel
De diskussie met zijn boek is daarom met deze bladzijden niet voltooid. Ik zou mijn ervaring met dit werk als volgt willen samenvatten: veel sekuur verzamelde gegevens, waarvan sommige op de rand van de overbodigheid staan, geen syntese van de hele figuur, ik bedoel van leven én werk. maar een parallelle behandeling daarvan, geen evenwicht tussen anekdotiek omtrent een boek en analyse hiervan. Waarom hij Boerenpsalm bv. een "epos" noemt, kan ik met de beste wil niet begrijpen. Het is geen lapsus als hij schrijft: «Een belangrijk deel van de epische schoonheid verkreeg Timmermans door het aanwenden van de psalmenvorm.»
Dat lijkt me een kontradiktie te zijn.
Al deze bezwaren nemen niet weg, dat het werk om zijn dokumentaire waarde voortaan onmisbaar is voor de Timmermansstudie.
Het boek bevat een goede Literatuuropgave, de lijst van Timmermans' werken met verwijzing naar de bladzijden in het boek, de lijst van de vertalingen (nagezien en aangevuld door H. Tomme en Hilda van Assche)
****************
|