Felix Timmermans, Vlaams-nationalist
Uit t Pallieterke - 17 juli 1986 door Wibo (= José De Ceulaer)
Op 22 augustus 1897 werd in Lier het standbeeld van Kanunnik Jan-Baptist David onthuld. Daar ging een stoet aan vooraf, waarin 35 Lierse verenigingen (waarbij zowel de Leopoldisten van twee verschillende stamlokalen als «De Onvermoeibare Lijnvisschers» en «De rechte Lijnvisschers») en 97 «Vreemde Maatschappijen» opstapten. Daarna was er een feestmaal, waarop de ministers Begerem en Schollaert aanwezig waren. Aan de wanden van de feestzaal hingen opschriften als «Vlaanderen den Leeuw», «In Vlaanderen Vlaamsch!» en «A.V.V. - V.V.K.» De volgende dag hield Hugo Verriest een toespraak in aanwezigheid van Kardinaal Goossens, aartsbisschop van Mechelen.
Felix Timmermans was toen 11 jaar. Hij was leerling aan de «Ecole moyenne de 1'état.» Zoals in vele andere scholen was daar het «signum» nog in gebruik : wie erop betrapt werd zijn moedertaal te spreken, moest zolang elke dag straf schrijven tot hij een medeleerling op dezelfde euveldaad betrapte en het «signum» kon doorgeven.
«Die man' van de lion»
In een artikel voor het dagblad «De Schelde» heeft Timmermans later (op 7 juli 1935) verteld dat hij behoorde tot een groep leerlingen die het vertikten het signum door te geven en nog liever straf schreven als schoolknaap moet hij dan wel een vruchtbaar schrijver geweest zijn! Nu waren er in zijn school een twintigtal Waalse leerlingen waar die vandaan kwamen, heeft hij er niet bij verteld en die noemden de jongens die tot de groep van Felix behoorden: «die man' van de lion». Onder de leraren was er geen enkele met een greintje flamingantisme, maar ze waren er ook niet tegen : ze waren niets. Alleen de direkteur «sprak al eens over Vlaanderen, in 't Frans en in 't Vlaams». Op een dag kwam die brave man op het idee de klas van Felix op de prijsuitdeling een lied te laten zingen met deze aanhef :
«Wat was den kreet der vaadren ? Vlaanderen den Leeuw !...»
Het lied moest in twee stemmen gezongen worden, maar geen van de twee bleek voor Felix geschikt, zodat de muziekleraar hem verbood zijn mond te openen. Gefrusteerd, maakte Felix daarover zijn beklag bij de direkteur. Die vond er iets op. Aangezien Felix de grootste van zijn klas was en misschien ook wel de oudste, want hij moest wel eens zittenblijven, zou hij in het midden van de groep mogen staan en tijdens het zingen van het refrein met de... Belgische vlag zwaaien. Op de dag van de prijsuitdeling bleef Felix thuis.
Maar de volgende dag kwam hij met «die man' van de lion» bijeen om vakantieplannen te maken. Ze zouden in de bossen van Bouwel de «Slag der Gulden Sporen» gaan overdoen. Daarvoor naaiden hun zussen een zwarte leeuw op een gele vlag. Met die vlag in top reden Felix en zijn kameraden per char-à-bancs naar Bouwel. Er werd «strooike» getrokken en na de eerste «Slag» werden de rollen omgewisseld, zodat ze om beurten bij de overwinnende Klauwaerts konden zijn, want natuurlijk hadden ze afgesproken dat de Leliaerts in het Kempische zand moesten bijten.
Uiteraard was de Vlaamse «strijd» waarin de schoolknaap Timmermans zich toen wierp, slechts een spel. Maar wanneer hij het in 1935 vertelt, voegt hij eraan toe : «De tijd verslindt veel. Veel mannen van de Leeuw zijn niet meer gelijk weleer. Het vuur is uitgedoofd, of ze zijn zelfs naar die van de Lelie overgegaan. Maar de enigen, en ik reken er mij gelukkig bij, die van de Leeuw zijn gebleven, zien thans ook, met een hart dat vurig brandt voor het schoon Vlaanderland, hoe ons volk groeit naar zijn vrijheid en zijn eigen macht! Neen, het is geen droom geweest, geen ijdel spel, men voelt het aan alles, die van de Leeuw gaan het winnen, spijts alles! En dit te voelen doet zo goed als men zulks van kindsbeen af gehoopt en gewenst heeft.»
«Belgen bestaan er niet»
In 1905 werd het 75-jarig bestaan van België gevierd. In het weekblad «Lier Vooruit», waarin Timmermans onder schuilnaam reeds gedichten had gepubliceerd, verscheen op 28 januari 1906 een met «Meeren» ondertekend artikel onder de titel «Een aanspraak tot de kinderen». Daarin werd n.a.v. de voorbije jubelfeesten, de lof gezongen van de «helden van 1830». Dat schoot de 19-jarige Felix in een verkeerd keelgat. Onder zijn schuilnaam Polleke van Mher bezorgde hij de uitgever van het blad een artikel waarin hij op de «Aanspraak» reageerde.
Hij gaf vooreerst aan Meeren de raad eens «De omwenteling van 1830» van Maurits Josson te lezen. Dan schreef hij, dat de kinderen, tot welke Meeren zich gericht had, ooit de tijden zouden «benijden» toen «wij nog bij Holland behoorden» en zouden voelen in welke «onnatuurlijke toestand wij tegenwoordig geprangd zitten en versmachten». In het slot van zijn artikel schreef hij : «t Is waar, nu zijn wij 75 jaar vrije Belgen. Maar in de naam van God toch! Wie heeft het gedacht gekregen, Walen en Vlamingen bijeen te duwen en hen te betitelen met «Belgen»; Belgen bestaan er niet.»
Daar bleek de Waalse volksvertegenwoordiger (later minister) Jules Destrée het zes jaar later in zijn«Lettre au roi» eens mee te zijn.
Vlaamse Veem
Als overtuigd flamingant stond Felix Timmermans in de jaren vóór W.O.I niet alleen.
Dr. August Laporta leidde er het tijdschrift «De Student»(1881-1930) en werd er in 1905, bij de viering van het 25-jarig bestaan van het tijdschrift, op de studentenlanddag gehuldigd.
Hij had ook een Lierse Taalgilde opgericht en was er in 1904 voorzitter van de Davindsfondsafdeling geworden. De Leuvenaar Antoon Thiry had er met Timmermans op school gezeten en de Gentse ingenieur Reimond Kimpe werd er in 1909 tot beheerder van Bruggen en Wegen benoemd. Renaat Veremans, die in de buurt van Timmermans woonde, komponeerde er als 16-jarige zijn «Vlaanderen». En dan was er nog de in Schaarbeek geboren Fred Bogaerts. Die richtte er een afdeling van het «Vlaamsche Veem» op, waarbij Timmermans en de voornoemden zich aansloten.
Het Koninkrijk Vlaanderen
Antoon Thiry behaalde in 1907 het diploma van onderwijzer aan de Lierse rijksnormaalschool en ging voortstuderen aan de rijksmiddelbare normaalschool in Gent.
Zijn vader werd er in 1908 tot huismeester aangesteld en ging er met zijn gezin wonen. Reimond Kimpe, die in het begin van de oorlog naar zijn geboortestad zou terugkeren, bleef met Antoon Thiry in kontakt en richtte er met hem en Marcel Minnaert het maandblad «De Bestuurlijke Scheiding» op, waarvan slechts 4 nummers zouden verschijnen (van 1 mei tot 1 augustus 1914). Het drietal werd «met zijn onmiddellijke kennissenkring de kiemcel van het radikale aktivisme, dat in oktober 1914 te Gent begon werkzaam te zijn» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging», p. 181).
Deze drie behoorden inderdaad tot de groep die op 24 oktober 1914 in Gent «Jong-Vlaanderen» oprichtte, dat door de Nederlandse predikant Domela Nieuwenhuis Nyegaard werd geleid. De «Beginselverklaring van Jong-Vlaanderen» werd door Kimpe opgesteld.
In een licht gewijzigde vorm werd ze op 5 december 1915 door Felix Timmermans ondertekend. Onder de handtekeningen op het dokument kwamen ook die van Fred Bogaerts, Huibrecht van Ael en uiteraard die van Kimpe en Thiry voor. De beginselverklaring begon met de zin : «Verdwijnen moet de staat en de naam België». Het tweede punt luidde: «Een Koninkrijk Vlaanderen moet gesticht worden».
De idee van een «Koninkrijk Vlaanderen» moet van Domela Nieuwenhuis gekomen zijn. Felix Timmermans was er onmiddellijk voor gewonnen. Op 8 december 1915 publiceerde hij. onder de titel «De droom aller Vlamingen» een artikel in «De Vlaamsche Post».
Dit «algemeen dagblad voor Vlaanderen», waarvan het eerste nummer op 21 februari 1915 was verschenen en dat tot 5 mei 1916 bleef bestaan, had aanvankelijk Leo Picard als hoofdredacteur. Na zijn ontslag ging de leiding van het blad in de handen van Domela Nieuwenhuis, Kimpe, Thiry en J.B. de Boevé over en kon het als het orgaan van «Jong-Vlaanderen» worden beschouwd.
In zijn artikel noemde Timmermans de verwezenlijking van «het vrije zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen» «de droom aller Vlamingen». In feite week hij nochtans af van een aantal punten uit de «Beginselverklaring», waarin o.m. stond, dat het Koninkrijk Vlaanderen «in staathuishoudkundige en militiare zin met Duitsland verbonden zou zijn», «een hecht Germaans bolwerk tegen Frankrijk zou vormen» en dat de eerste taal na het Nederlands, het Duits zou zijn. Timmermans legde de nadruk op de vrijheid en de zelfstandigheid van Vlaanderen «TEGENOVER WIE HET OOK ZIJ!»
Hij hield verschillende mogelijkheden open: «En kome onze regering nu terug, blijve de Duitser hier, worden we bij Holland gevoegd, en geven ze ons de Hogeschool de bestuurlijke scheiding, Home Rule, of wat weet ik al! De kloof tussen Waals, Duits of Hollands kan niet gedempt worden, eeuwig, altijd en overal, draagt elke Vlaming, ik weet het heel goed, in zich de onuitgesproken droom van vrij en zelfstandig te zijn in het Koninkrijk Vlaanderen!
Het Koninkrijk der Vlamingen! en dan is iedereen onze vriend!»
Op 30 december 1915 bevestigde Timmermans, onder de titel «De kerstmis van Vlaanderen», in hetzelfde blad, het ideaalbeeld van een zelfstandig Vlaanderen waarvan hij droomde. De mening dat het «de droom aller Vlamingen» was en dat iedereen «onze vriend» zou zijn, als die droom werkelijkheid zou worden, kan als naïef worden beschouwd.
Hij zag alleen het ideale doel en liet het gebruik van de middelen aan de politici over.
Inmiddels had hij tijdens een vergadering van de Lierse Tak van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan hij lid was, op 8 november een brief goedgekeurd waarin René De Clercq en Antoon Jacob gelukgewenst werden voor de vastberadenheid waarmee ze het hoofd hadden geboden aan «de despotische eisen van de Belgische Staat» en de wens werd uitgesproken, «dat België nooit meer worde hersteld zoals het vroeger was en gedijen moge naar eigen aard en op eigen krachten, in een Vlaanderen : vrij en zelfstandig».
Ook die brief was, op 15 november, in «De Vlaamsche Post» gepubliceerd.
Op 4 februari 1917 behoorde Timmermans tot de 128 deelnemers aan de Vlaams-Nationale Landdag in Brussel, die de 46 leden van de eerste Raad van Vlaanderen kozen, waarbij Reimond Kimpe. Na de ontbinding van de eerste Raad werden Antoon Thiry en Fred Bogaerts, begin 1918, in de tweede Raad opgenomen. Daardoor hadden die drie meer redenen dan Felix Timmermans zelf om op 9 november 1918, samen met hem, naar Nederland te vluchten om uit de greep van het Belgisch gerecht te blijven.
Volksopbeuring
Merkwaardig was, dat Bogaerts en Timmermans onder de W.O. I in Lier een belangrijke sociale rol hebben gespeeld in twee verschillende organisaties. Fred Bogaerts werd plaatselijk sekretaris van het Nationaal Hulp- en Voedingskomitee, waarin hij zich vooral verdienstelijk maakte bij de organisatie van de zuigelingenzorg en de melkbedeling en daarom in de volksmond kortweg «de mem» werd genoemd. In een zekere zin werd Timmermans zijn «konkurrent». Felix werd immers plaatselijk voorzitter van «Volksopbeuring», een hulporganisatie die was opgericht omdat de leiding van het Nationaal Komitee in handen was van «anti-flaminganten in het algemeen en anti-aktivisten in het biezonder» (Lammert Buning, in de «Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, p. 1948). «Volksopbeuring» had een dienst voor «Soldatentroost», die brieven en pakketten naar krijgsgevangenen verstuurde, en verleende steun aan oorlogsweduwen en oorlogswezen.
In de Lierse afdeling ging Timmermans zelf de volkskinderen in het lokaal waar ze dagelijks «pap» mochten komen eten en dat hij met prettige tekeningen opvrolijkte, met grappige verhaaltjes «opbeuren». Aan de oudere kinderen liet hij taal-, muziek- en tekenonderricht geven.
Ook dat bleek een vorm van aktivisme te zijn.
Ondertussen had de Amsterdamse uitgever Van Kampen in 1916 de juist vóór het uitbreken van de oorlog voltooide «Pallieter» gepubliceerd en was Felix aan «Het Kindeken Jezus in Vlaanderen» begonnen, dat in 1917 verscheen. Hij situeerde het bijbelverhaal in een tijd waarin over Vlaanderen een boze koning regeerde, «die zoals altijd een vreemde was». Nog in 1917 begon hij ook aan een satirisch dierenepos in verzen, «Boudewijn», waarvan de titelfiguur geen koning, maar een ezel was.
***********
|