Met Renaat Veremans en de geest
van Felix Timmermans
Reportage gemaakt door redactie van Ons Land op 20 juli 1957.
Als Renaat Veremans over Felix Timmermans vertelt heeft hij geen leeftijd. Men vergeet dan dat hij geen blonde krutlebol meer is en dat men jaren vóór de oorlog reeds van «Vlaanderen» en «zijn weiden als zingende zeeën» zong. Dan herleeft in hem de zo zalige, oude tijd dat hij samen met de Fé kleur schonk aan het anders zo rustige en stille Lier, de tijd dat in hen beiden het koren van hun kunstenaarschap langzaam maar welig tot rijpheid kwam.
Zal Veremans wel ooit uitgepraat geraken over die tijd?
Dat hoeft ook niet, want al de herinneringen die bij hem daarover opwellen, zijn als kleine en kostbare mozaïeken van dit ene kleurrijk tafereel : Zo was de Fé.
Zo ook deze mooie zomerse namiddag dat we met hem door Lier, hun beider geboortestad, wandelden.
Spiritisme en een onbetaalde tafel.
We wandelden door het Begijnhof waar Renaat en Fé een deel van hun jeugd doorbrachten, en of de hemel er mee gemoeid was, daar ontmoetten we kunstschilder Frans Ros, "nog een van de bende uit die tijd" zei Renaat, en hij nam hem mee naar een klein typisch huisje, helemaal aan de achterkant van het Begijnhof. Een klein, schroomvallig huisje, "maar hier zijn grote dingen gebeurd", vertelde Veremans. Hier had de Fé een kamertje gehuurd waarop hij met enkele vrienden aan spiritisme deed.
De Fé had daar zowat over gelezen en zijn ontvankelijk gemoed was sterk onder de indruk gekomen van deze zogezegde wetenschap en daar we allemaal erg onder de invloed van de Fé stonden, vertoonden we sterke neigingen om ook aan duistere machten te geloven.
Daar op dat kamertje leverden we ons in jeugdige overmoed over aan allerlei proefnemingen. We huurden een tafel, het onmisbare voorwerp om met de geesten in verbinding te treden en op het Bouchouts kerkhof vonden we de even onmisbare doodskop. Het was de tijd dat de Fé zijn « Schemeringen van de Dood » schreef, een werk dat we allen voelden groeien naarmate de geesten ons, gezeten rond tafel en doodskop, een bezoek brachten. De Fé was ook verwoed vegetariër op dit ogenblik het kon er nog maar bijkomen en maakte ons allen, zijn broeders in de geestelijke samenzwering, tot volmaakte volgelingen.
Voor mij betekende dit een serieuze handicap, vertelt Renaat Vereman verder, want... mijn vader had een beenhouwerswinkel. Dus vader van beroep een heftig propagandist van deze versterkende spijs en zoonlief een anti, roekeloos en bereid tot het uiterste te gaan.
En wat wilt ge als een jeugdig gemoed zweert zijn ideaal als een vlag over te dragen, er kome van wat wil?
Daar moest conflict van komen en dat kwam er.
Al die mensen gezond de winkel van mijn vader binnen te zien komen, en hem weer te zien verlaten met een pakje van die gehate spijs onder de arm, werd me te machtig.
Op zo'n ogenblik beslist ge dan een held te worden. En dan gebeurt het : ge werpt met een ruk de deur open en ge slingert de klant achterna : " Ge eet lijken ! "
Als ge ouder geworden zijt, begrijpt ge wel waarom een vader-beenhouwer in zijn huis misschien wel een zoon-vegetariër kan dulden maar niet een vegetariër-propagandist in zijn eigen winkel !
De spiritistische experimenten op het kamertje van het Begijnhof hebben ook geen eeuwig leven gekend, en de geesten kregen terug hun welverdiende rust toen de pastoor van het Begijnhof door serieuze mensen op de hoogte werd gebracht van wat er in dit serene oord allemaal gebeurde. We werden onwaardig geacht daar nog langer te verblijven en we konden onze matten oprollen. Samen met de doodskop en de tafel, waarvan de huur steeds onbetaald gebleven is... Maar daar hebben de geesten wellicht voor gezorgd... Ook dat vegetariër-zijn bleef niet duren, want op een schone dag betrapte ik de Fé met een snee hesp in onze eigen winkel. De « verrader» had kazak gekeerd, wellicht onder de invloed van de bedevaart naar Scherpenheuvel die ons beider moeders met dit doel hadden ondernomen!
Mirakel op 't Begijnhof !
« Het Begijnhof » vertelt Veremans verder, heeft op ons allen altijd een fascinerende indruk gemaakt. Steeds keerden we er weer en steeds gebeurde daar «curieuze» dingen.
Zo op een keer stond de Fé hij had daar weer een huisje gehuurd waar hij werkte voor een beeld van St.-Niklaas. De goedmoedige en vrijgevige heilige scheen hem op dit ogenblik zo kinderlijk gelukkig aan te kijken en zijn vooruitgestoken vinger scheen hem de juiste levensbaan aan te wijzen. Plots bewoog deze vinger vóór de verschrikte ogen van de Fé.
In één ondeelbaar ogenblik doemde als het ware een fantastisch visioen vóór hem op en een kreet brak los in hem : « Mirakel, mirakel...» Helaas, de droom van een mensenkind brak een ogenblik later stuk. De vinger daalde, daalde en viel als een onooglijk stukje speelgoed op de grond... en toen we in groot concilie bij mekaar kwamen om het geval grondig te onderzoeken moesten we wel alle bovennatuurlijke krachten uit ons rapport weren : de goede Sint was grondig ondermijnd door de memel!
Een voorbijtrekkende wagen was voor zijn trotse vinger te veel geweest.
De «Pastoor van de bloeiende Wijngaard »
werd aan het Alliers Kapelleke geboren.
Even buiten Lier, op de weg naar Emblem, staat een klein kapelleke, dat door alle schapekoppen als het Alliers Kapelleke gekend is. Daar moeten we ook eens naar toe, zei Veremans, want daar is in verband met de Fé een geschiedenisje aan verbonden.
Zo gezegd, zo gedaan. En de Renaat aan 't vertellen...
«Het was de gewoonte in die gezegende tijd dat ieder jaar op Goede Vrijdag de Fé zijn vrienden inviteerde op reusachtige vlaaien waarvoor hij altijd een zwak heeft gehad. Maar het jaar O. H. 1921 was er een kink in de kabel gekomen. Flor Van Reeth, de architect, en ik zelf moesten toen belet geven en het feest zou niet doorgaan. Op het laatste ogenblik, te laat om de Fé te verwittigen, bleek ik mij toch te kunnen vrijmaken, en ik trok dan maar die Goede Vrijdag naar de Begijnhofkerk om de diensten bij te wonen. Wie zie ik daar in vroom gebed verzonken? De Fé! Een klopje op de schouder en een verwonderd omkijkend gezicht.
Een kleine explicatie en dan maar het einde van de dienst afgewacht. Maar wie snapt niet onze verwondering toen we samen de kerk uitstapten en plots vóór Flor Van Reeth stonden! Die had zich ook op het laatste ogenblik nog vrij kunnen maken. Daar stonden we nu met ons drieën, op een Goede Vrijdag en zonder vlaaien... Maar de Fé had er iets anders op gevonden. « Mannen », zei hij, "we maken dan maar een wandeling naar het Alliers Kapelleke."
Het klonk als een gebod en we zetten ons op weg, het gehemelte een beetje wrevelig om de smaak van vlaaien die het ontberen moest. Vooraleer we op onze bestemming aankwamen, moesten we echter het huis van een vriend voorbij. Het huis met opgeheven hoofd voorbij te lopen, dat had wellicht in het bereik van onze innerlijke kracht gelegen, maar de kelder van dit huis... We wisten hem volgestopt met de heerlijkste bourgogne en geuze die ge u indenken kunt. De strijd was hevig, naar kort. Dus we belden aan. Goede vrienden gissen onmiddellijk het doel van uw komst en derhalve moest de voorraad geuze het ontgelden. Hij slonk op even zichtbare wijze als het effect bij ons allen merkbaar werd.
Het uur van afscheid kwam toch, want ons programma vermelde toch een bezoek aan het Alliers Kapelleke. Met heilige schroom betraden we het en ik zette mij aan het harmonium. Was het de invloed van de geuze of de wijding die deze Goede Vrijdag meebracht, ik weet het niet, maar nooit heb ik zo schoon gespeeld als die dag. En toen we dan nog de lekkere geuren snoven van een extra gerecht dat het kosteresje Mieke Zand in haar huisje dat aan het kapelleke grensde, klaar maakte, kwam een Pallieteriaanse levenslust over ons allen. Verdomme, zei de Fé, van deze schone dag moet iets overblijven.
Als herinnering daaraan ga ik een boek schrijven.
Het werd «De Pastoor uit de bloeiende Wijngaard ».
Het Pallieterland.
Er zijn vele mooi plekjes in Lier, maar geen enkel kan rust en stilte bieden als het landschap aan de Nete-boord, achter het Begijnhof. Aan « 't Sas » noemen de Lierenaars dit plekje, maar thans heet het «Pallieterland». Hier immers werd in de geest van Timmermans zijn Pallieter geboren, het zonnekind dat leefde van het licht, de lucht, het water, de bomen en de druiven. Iedere mooie avond vonden de Fé en zijn vrienden mekaar en, verbonden met de natuur, groeide in hun midden de onvergetelijke Pallieter. Maar toen het doek bijna klaar was, bleef de Fé dagen en dagen tobben over dat éne probleem : welk passend slot te geven aan zijn werk. We staken de hoofden bij elkaar, vertelt Veremans, maar al de voorstellen die we deden om Pallieter op een aanvaardbare wijze dit landschap waarmee hij vergroeid was, te doen verlaten, bleken de Fé niet te bevredigen.
Maar de omstandigheden zouden hem helpen.
Op een schone dag bereikte ons het ontstellend bericht dat de ring van grote, krachtige bomen die het Pallieterland beheerste, ten dode opgeschreven was. De man met de bijl zou komen om dit oord dat wij de ongerepte Pallieter tot woonplaats hadden gegeven, in een beschaafd land om te toveren. Dat was de Fé te machtig. « Hier kan Pallieter niet blijven leven ,» riep hij uit. Hij zal hier vandaan trekken, het hart vol verdriet en herinneringen.
Zo had de Fé een slot voor zijn boek gevonden.
Anecdoten in verband met het Pallieterland kan Veremans met tientallen vertellen.
Zo over die fameuze zomerse avond, dat wij allen hier aan 't Sas te praten stonden en dikke pijpen rookten, en er zich plots in de verte een naderend onweer aftekende. En toch blijven we hier. zei de Fé overmoedig, wat er ook moge gebeuren, ik wil nu eens zo'n onweer helemaal beleven. We knikten goedkeurend en geen haar op ons hoofd dacht er aan voor het naderend gevaar te wijken. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en practische bezwaren, heeft Willem Elsschot eens gedicht, en die practische bezwaren ondervonden we aan den lijve toen een striemende regen ons tot op het vel nat maakte. Onze eed ten spijt zetten we het op een loop, recht naar het huisje van den "Dré van 't Sas" die we met bibberende stem om onderdak verzochten. Die avond heeft " den Dré " ons ontroerend schone verhalen vertelt over de "Processie van het eerste licht" die ieder jaar naar Emblem trok.
De Fé hing aan zijn lippen en dat verhaal vonden we later weer in zijn boek « De Krabbekokers ».
*****
Ons « Salon » noemde de Fé en zijn vrienden dit gezegend oord aan de boord van de Nete achter het Begijnhof. We zijn er weergekeerd met Veremans, de man die als geen ander kan vertellen over de Fé en de tijd van de druiven, de bourgogne en het land die hij lief heeft «met zijn weiden als wiegende zeeën », En we hebben daar begrepen waarom hij geen leeftijd heeft als hij daarover vertelt.
Zoals het werk van de Fé van vandaag is, van gisteren en van morgen.
*****
|