Uit en thuis bij Felix Timmermans in Lier.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Uit De Telegraaf (Amsterdam) door Jan Spierdijk - 2/04//1983
Op zoek naar gemoedelijke straten en klare pleintjes, proper alsof het morgen altijd zondag gaat worden.
Als je door het stadje Lier kuiert, dat op de zaterdagse marktdag overstroomt is door kijkers die allemaal wel ergens een automobiel hebben staan, vind je niet direct de sfeer die Felix Timmermans zo beeldend heeft beschreven in Schoon Lier.
Wat hij op zijn wandeling vond en vastlegde, zul je tevergeefs zoeken: De gemoedelijke straten en klare pleintjes zijn proper alsof het morgen altijd zondag gaat worden. Ze zijn belegd met gelige, bleke, bruinige, bollige kasseitjes, waar soms op malse wijze gras tussen groeit, lijk het haar rond een menselijken kletskop. Ze liggen er profijtelijk als eieren. Het is een genoegen daarover te wandelen, bezonder met klonen aan. Dat klinkt en klikt en kleppert, lijk castagnetten in een Spaanse hand.
Wat moeten wij beginnen? Ons zonder klompen overgeven aan het marktgewoel, wat best leuk is, of wachten tot de drukte is weggeëbd, wat wandelen op het Begijnhof, waar nog bollige kasseitjes zijn of een stille omgang maken in het Timmermans-Opsomer Huis aan de Kleine Nethe, een kloek, kleurloos soort schoolgebouw, dat eens Hof van Geertruyen heeft geheten.
Het museum biedt het geijkte patroon : boeken en handschriften in vitrines, ook werk van de krabbelaar en tekenaar, die zelf zo goed zijn boeken illustreerde, van de naïeve schilder.
Schrijven is voor mij te biechten gaan, tekenen te communie gaan, heeft hij gezegd.
Wel is er ook zijn werkkamer aanwezig, maar nagebootst. Je gaat er allemaal nogal gemakkelijk aan voorbij, omdat je dadelijk voelt, dat Felix Timmermans hier niet heeft gewoond en gewerkt, waardoor de binding met dit holle huis ontbreekt.
Ruiken
Echte schrijvershuizen hebben een zeker fluïdum : Streuvels' Lijsternest in Ingooyghem; dr. Johnson's House in Chough Square, Londen; de pastorie van de Brontë's in Haworth; Tolstoi's riante pand in Moskou (en natuurlijk vooral zijn residentie in Jásnaja Poljána, waar ik nooit ben geweest). Woonwerkplaatsen waarin je met en door de werken die je hebt gelezen, de schrijvers kunt opsnuiven, ruiken om met Timmermans te spreken.
Hij hangt er zinnelijk en gezapig bij met zijn olieverfportret, door Isidoor Opsomer geschilderd. Den Door, met zijn 's werkendaagsen naam, den kameradennaam. Hij noemt hem bloemig en zo ziet hij er zelf ook uit, Felix of den Fé. De echte Opsomer-zalen bewijzen de veelzijdigheid van een min of meer impressionistische schilder, die het echte Liers-Lier vertolkt.
Dat Lier vinden wij in de grijze namiddag in een begijnhof, dat ons zijn geheimen niet prijsgeeft als aan de schrijver in een tijd dat het geloof alles nog wit en stil hield.
Dat geloof lezen wij nog af van de namen op de deuren : De Wijngaerdt des Heeren, 't Zoete Naemken Jezus, Berg Thabor, De Vlucht naar Egypte.
Er schuifelen wat begijntjes langs om haastig te verdwijnen in de kleine, klamme behuizingen of de barokke kerk, maar er druppelen ook jonge mensen in en uit, kennelijk bewoners, zoals ook in onze Amsterdamse hofjes.
Bij een blauwglazen kapelletje met een O.L. Vrouwenbeeld blijven we even staan, ons afvragend, of dit het beeld was dat gestolen werd door de arme visser Vettigen Teen om alle dagen vlees te kunnen bekostigen. Het verhaal heet O.L. Vrouw der Vissen.
Er bestaan enkele misverstanden over Felix Timmermans, die tijdens onze wandeling door Lier de aandacht steeds sterker opeist. Het grootste misverstand is, dat hij vanaf 1916, toen Pallieter in sombere bezettingsjaren als een geluk brengende bom insloeg, door velen vereenzelvigd is met de uitbundige dagenmelker, die het leven ondergaat als een gezonde roes, hoewel hij ook zijn verstilde momenten had in zijn ontmoeting met de natuur.
Felix Timmermans was een rustige bonhomme; een vrome levensgenieter met, de beschouwelijkheid die past bij zijn postuur. En Pallieter, waaraan hij al in 1911 begonnen was, betekende voor hem een doorbraak naar het leven na een depressieve puberteit, waarin hij als schilder en schrijver zijn draai niet kon vinden, leed onder te weinig kennis hij was op zijn veertiende al van school twijfels, pessimisme, levensangst.
In die tijd schrijft hij sombere verzen, met Antoon Thiry de hier en daar ook van angst doortrokken Begijnhofsproken en de lugubere Schemeringen van de dood. Een ingreep in een ziekenhuis, die hem voor zijn gevoel op de rand van de dood brengt, brengt hem tot inkeer en een verlangen naar een leven zonder angst.
In Pallieter schrijft hij zijn angsten van zich af. Het komt op de lezer over als een kreet van bevrijding met als zin van het leven de zin in het leven, maar zo is het natuurlijk niet gegaan bij een schrijver voor wie het schrijven een moeizaam proces van verwerven was, het zoeken naar een eigen stijl met allerlei vormen van dialect, een eigen zinsbouw, desnoods taalfouten.
Een tweede misverstand betreft Timmermans' houding in de Tweede Wereldoorlog.
Men moet terug naar de Eerste, toen Timmermans activist was, d.w.z. de Vlaamse kwestie opgelost wilde zien met hulp van de bezettende macht. Hij week in 1918 naar Nederland uit, voor korte tijd. Maar Walen en Fransen bleven hem en de meeste Vlaamse kunstenaars wezensvreemd en boeken als Pallieter en Het Kindeke Jezus in Vlaanderen maakten in Duitsland zo'n furore, dat de schrijver ook als voorlezer werd ingehaald en vereerd.
Maar dat zijn Duitse sympathieën ooit nazi-sympathieën werden, staat nergens geschreven. Wel bleef hij in Duitsland voorlezen en accepteerde in 1942 de Rembrandt Prijs.
Het zou in September 1944, toen Lier vrij kwam, tot zijn arrestatie en verhoor hebben geleid, maar de procureur van Mechelen verhinderde het, omdat Timmermans een hartkwaal had. Hij zou er op 24 januari 1947 op zestigjarige leeftijd aan bezwijken.
Reizen deed Felix Timmermans vooral als hij het moest en dat was vrij veel, vanwege wat men toen spreekbeurten noemde. Nederland, Duitsland (vanaf 1928 jaarlijks), Luxemburg, Oostenrijk, Denemarken, Polen, Hongarije. Ook in eigen land natuurlijk. Hij was een gelukkige huisvader geworden en altijd blij als hij de Sint Gummarustoren weer boven de daken zag oprijzen. En als hij al eens voor een nieuw onderwerp op reis gaat, naar waar de appelsienen groeien om Assisi te leren kennen, schrijft hij na zijn terugkeer :
Molens.
Ik zoek naar iets wat in een landschap het gemoed verheugt : windmolens, maar die zijn er niet; 'k heb er in heel Italië nog geen gezien en dat spijt mij danig. Doch ik voel het wel, als ik van Sint-Franciscus ga vertellen, zal ik mij niet kunnen tegenhouden toch windmolens in het landschap kruisen te laten slaan. Hij redt er De Harp van Sint Franciscus niet mee; is tegen dit heiligenleven niet geheel opgewassen.
Het wachten is op zijn meesterwerk. Het komt in 1935, bijna twintig jaar na Pallieter. Het heet Boerenpsalm' en is opnieuw een lofzang op het boerenleven, maar nu niet van een lyrische flierefluiter die leeft in een aards (Brabants) paradijs, maar van een stugge werker die, als in de schrale Kempen, met het zweet van zijn arbeid de vruchten van zijn aarde moet verwerven. Boer Wortel vertelt zijn levensverhaal zelf en eindigt met een dankgebed waarvan het slot luidt : En uwen Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld (dat, spijtig, ook van 't kasteel is) in het zweet zijns aanschijns mogen werken.
Dank op voorhand.
Lier ligt tussen de Kempen, een ingetogen, arme streek, en het malse Brabant, waar men God looft met een stuk spek in de mond. De oude stad is nog mooi, met zijn stadhuis en belfort, de St. Gummarus-kerk, de peperbus van Lier, de vierkante Zimmertoren met zijn astronomisch uurwerk, zijn gildehuizen en andere rijkeluiswoningen, zijn propere kleine behuizingen, zijn riante vesten, zijn straten gegroeid naar pleinen, kromme zwerf straten, stegen en zakstraten als het Forum van Fé en zijn vriendjes, de Lollepotstraat.
Maar in een tijd van de Media, die het leven en uitgaansleven dicteren, is het niet het Lier van Felix Timmermans, die zegt : Lier rijmt niet voor niets op bier en op plezier en heeft op elke vijftien huizen een herberg.
Zijn Lier is van 1898, hetgeen gestaafd wordt met zijn uitspraak : Bij mij is de jeugd 90% de inspiratieve kracht voor mijn werk. Zo bv. wanneer ik iets over Lier vertel, dan stel ik mij het Lier voor toen ik twaalf jaar oud was. Zelfs nu, als ik van mens tot mens spreek en 't gaat bv. over de Antwerpstraat of over de Grote Markt en andere plaatsen, over iets van deze tijd, dan moet ik dat in de geest vertalen tot wat die plaatsen op de huidige dag zijn, want ik zie ze nog altijd zoals ze waren.
Dat Lier wemelt van de schilderachtige figuren : Ambiorex, de bakker; Kaluiken, de schoenlapper; Suske Niks, de straatnachtwaker; Vettigen Teen, de zoetwatervisser; de veelvellige koster Landieke; pastoor Rits; Jefken Pajas, een oude schoenmaker, die trouwt met de weduwe Pollien de Zucht, mosselleurster ; meester Luppekens en meester Bollekensberg, die zo gaarne Frans spreken; Heilige Frans, simpel en steeds biddend voor zijn stadgenoten; madame Potjeer heur parasolleken open en het griffoenhondje aan een lint.
Stemmenspel.
Felix Timmermans schildert hen in hun doen en laten en het doet denken aan de schildering van Dylan Thomas van zijn stadje in Wales in Onder het Melkwoud. Voor mijn gevoel zit er ook een stemmenspel in Timmermans' Ordinaire dag (Schoon Lier.)
Vader Gommaar Timmermans zou als verteller kunnen optreden, zoals Kapitein Kat bij Dylan Thomas. Hij was een vreemde vogel, vol grappige, fantasievolle verhalen en moet gewoon het schrijversschap in zijn dertiende kind Felix (de naam betekent gelukkig of gelukkig makend) onbewust hebben gewekt.
Hij was veel op pad en als hij thuis kwam, was het feest.
Hij handelde in boerinnekantenmutsen, ging daarmee te voet den buiten op, de binnenwegen van de Kempen in, en trok van hoeve tot hoeve, van dorp tot dorp, altijd gekleed als een boer, met langen, blauwen kiel, roden halsdoek, en een hoge, zijden muts op het hoofd. Want van een menheer wilden de boerinnen niet kopen, dan zijn ze bedrogen. Daarom kleedde hij zich in boer en dan waren ze niet bedrogen. Hij bleef soms een week en nog langer van huis weg, want trams of treinen dierven de stilte der Kernpen niet storen. Om meer zaken te kunnen doen en rapper thuis te kunnen zijn, verzon hij er iets op met een hondekar, met vijf honden bespannen, de afgelegen dorpen te bezoeken.
Russische rapen.
Als hij thuis kwam, had hij voor elk kind een presentje. Was er geen geld, dan verzon hij wat : een doos met vijfduizend meikevers of ordinaire rapen. Maar die wikkelde hij dan in appelsienenpapier en noemde ze Russische rapen. Ik heb ze van Russische reizigers gekocht op de grenzen van Holland.
Ook vertelde hij van zijn ontmoetingen met Sneeuwwitje, Duimke mijn zoon, de drie Koningen. De zwarte, waar ik (d.i. Felix) zo bang voor was, was van zijnen olifant gekomen en had aan mijn rillenden vader gezegd : Doe thuis aan Felix mijn complimenten.
's Anderendaags ging ik met mijn vrienden naar de plaats zien, waar mijn vader met de drie koningen gesproken had.
Dan weer ontmoette hij in een sneeuwbui op een van de binnenwegen een ouden man, die een ezeltje voort trok, dat op zijn rug een vrouw droeg, die onder haren kapmantel een kindeken verborg. Die oude man vroeg aan mijn vader : Baas timmermans, gij die zo goed de binnenwegen kent, kunt gij mij niet de weg naar Egypte wijzen? En mijn vader wees hem de weg naar Egypte.
Teleurgesteld.
Toen Felix naar school ging en vernam dat het Evangelie zich niet rond Lier, maar in Palestina had afgespeeld, was hij danig teleurgesteld. Eigenlijk werd in het brein van de vader Het Kindeke Jezus in Vlaanderen geboren, dat de zoon later schrijven zou.|
Vertellers verwekken vertellers.
Er wordt dan ook terecht van een geboren verteller gesproken.
En zo'n verteller, zo'n gelukkig makende geluksvogel was Felix Timmermans.
*******
|