Felix Timmermans tussen rijstpap en paternoster.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Bert Peleman - Huldealbum 1947-1957
De eerste maal dat ik Felix Timmermans in « levende lijve » ontmoette, zal nu zowat een kwarteeuw geleden zijn. Na al wat ik in mijn jongstudententijd van hem had gelezen en voorral over hem had horen vertellen, was het op het eerste zicht veeleer een tegenvaller. Want in de geest van « Pallieter » had ik me Felix Timmermans voorgesteld als een soort Lierse reus die nergens kon worden gezien zonder een reusachtige rijstpapketel of torenhoge stapels Lierse vlaaikens in zijn nabijheid. En nu stond hij daar, slechts op enkele meters van mij, in de schaduw van het IJzerkruis op een van de vooroorlogse IJzer-bedevaarten waarheen ik, in gezelschap van enkele medestudenten uit het Klein Seminarie van Hoogstraten, vanuit het Scheldeland was gefietst.
Meteen waren de Lierse vlaaikens en de rijstpapreus voor mij vervallen tot een eerder klein, welgedaan mannetje met een zware haarhos, grote hologen, een te wijde halsboord, een ietwat flodderig hangend zomerjasje, waarin « pijp en toehak » zaten geperst en een beslist te groot gesneden broek.
Ook nu nog, 25 jaar na deze eerste ontmoeting van een klein seminariestudent met een wereldberoemd Vlaams schrijver, is dit de verste herinnering die me van Felix Timmermans is bijgebleven.
Maar na dit eerste ogenblik van diepe ontgoocheling over de uiterlijke gestalte van de grote Lierenaar was er onmiddellijk het tweede ogenblik waarin ik, goddank, de eeuwige gebonden uitersten van het Vlaamse volk herkende en wist dat ook in dit geval een bindteken bestond tussen rijstpap en paternoster.
Want in de schemering van het IJzerkruis ontdekte ik die zondagmorgen in de gloeiende IJzervlakte de uitbundige schrijver van «Pallieter» die er stond met gesloten ogen, vroom en verstild biddend aan zijn paternoster. God smekend om de zielelafenis van de Vlaamse gesneuvelden.
En zo komt het dat ik nimmer nog Felix Timmermans heb kunnen losmaken van zijn paternoster en van het IJzerkruis en hem sindsdien zag zoals hij die zondagvoormiddag bad in de IJzervlakte te Diksmuide, bij het klapperen der leeuwenvlaggen.
Zo heb ik een eerste maal Felix Timmermans in levende lijve ontmoet.
Een andere maal, jaren later, toen ik zelf in de geest van Pallieter mijn eigen «Boerenlyriek» was gaan schrijven en met hem reeds volop een persoonlijke vriendschap had gesloten, zaten we ergens in de Kempen met enkele vrienden rond een waarachtige feesttafel en aten we werkelijk rijstpap nadat we vooraf tezamen, Pieter Breugel indachtig, een bord onvolprezen pensen met appelmoes hadden verorberd.
Maar ook hier was het begin en het einde een gebed tot Onze Lieve Heer « schepper van hemel en aarde... en van alle goei dingen » zoals de goede Felix Timmermans-zaliger er weleens aan toe voegde. Urenlang hebben we toen ergens op een pleintje in de heide, bij het ruisen van zilverberken zitten naproeven en napraten over al wat er ons toebracht zo zielsveel van het leven, van Vlaanderen, van Onze Lieve Heer en van alle mensen te houden.
Dat Felix Timmermans op de drie eerste als het ware verliefd was, blijkt zowat algemeen aanvaard te zijn. Maar dat hij van alle mensen, de goeie zowel als de slechte, hield in de overtuiging dat een slechte nog altijd een goeie kan worden, kan niet voldoende worden beklemtoond.
Vooral in het licht van de naoorlogse gebeurtenissen moet steeds worden herhaald dat Felix Timmermans alle mensen liefhad en zijn evenaaste werkelijk beschouwde als «zijn bruur ».
Met opzet herneem ik hier dit typisch Timmermansiaans klinkend woord «bruur» omdat hij als niet één kunstenaar in Vlaanderen met Franciscaanse zuiverheid aanvoelde dat we tenslotte hier op aarde allen broers en zusters zijn, kinderen van dezelfde stamvader.
Hoe vol en rond het woord «bruur» in de mond van Timmermans klonk, kunnen de vele kunstenaars, jonge en oude, in Vlaanderen getuigen die de grote kunstbroeder uit Lier ooit als « beste bruur » heeft begroet.
Toen me vorig jaar, naar aanleiding van het ambtsjubileum van John Gebreurs als stadsbeiaardier van Antwerpen, werd gevraagd uit naam van het inrichtend komitee van het Internationale Beiaardfestival te Meise, een woordje te zeggen, heb ik dan ook graag gebruik gemaakt van de naam John Gebreurs om in die zin aan Felix Timmermans te herinneren en op het Antwerpse stadhuis, waar deze viering doorging, te beweren dat tenslotte niet alleen alle mensen maar vooral alle kunstenaars « gebruurs » zijn.
En wellicht is thans het ogenblik gekomen om hier openlijk te getuigen hoezeer, naar mijn eigen weten en een persoonlijke bekentenis van Felix Timmermans tijdens de oorlogs jaren, deze kunstenaar niet alleen de broedertwist onder de Vlamingen maar tevens de broedertwist onder de volkeren betreurde. Nooit kan ik inderdaad de avond vergeten waarop ik Felix Timmermans aan het Noordstation te Brussel ging afhalen. Wat hij me toen, samen op weg naar het Paleis voor Schone Kunsten, zei, zindert nog steeds na in hart en geest. Want bij het zicht van de hoge verraderlijke rooksporen die escaders bombardementsvliegtuigen in de blauwe zomerhemel trokken, bleef de kunstenaar even op de Kruidtuinlaan stilstaan, keek van de hemel naar de bomen en de bloemen terwijl hij oneindig droef zei : « En zeggen dat het leven zo schoon kan zijn ! God jongen ! Als alle mensen toch eens wisten dat ze bruurs zijn, dan was de wereld 'nen bottanique vol bloemen en kontente kinderen. ». Ook jaren na zijn dood blijft deze ziels- en hartekreet van de goede Felix Timmermans-zaliger in mij naklinken.
Des te tragischer is het dat hijzelf van nabij heeft moeten beleven dat de schoonste bloemen uit de wereld-kruidtuin niet enkel werden uitgerukt en vertrappeld maar dat ook de «kontentste kinderen» beesten werden. Dikwijls heb ik bij mezelf gedacht dat Timmermans reeds zeer vroeg tijdens de oorlogs jaren heeft gezien dat de schoonste koleuren door de lawine van haat en broedertwist zouden worden weggevaagd. Hijzelf trouwens voelde de dingen allangs om meer somberder, grijzer en doffer aan. Toen ik hem in 1943 vroeg bij de geboorte van mijn jongste zoon een doopprentje te tekenen, stuurde hij me na enkele dagen een zwart-wit tekeningetje toe met erop o.m. een wiegje, een ooievaar en een grote zonnebloem. Maar op een kaartje dat hij me ter begeleiding schreef, vroeg hij me het prentje naar eigen goeddunken te kleuren omdat hijzelf «er niet in was en sukkelde met de koleuren»
Zo ver had de grauwe oorlogsmiserie ook Felix Timmermans gekregen ! De wereld leek hem dof geworden. Het mirakel van « Pallieter » die tijdens de oorlog 1914-18 kleurendronken de wereld was ingestormd, herhaalde zich niet. Ook zijn « beste bruurs », toondichter Renaat Veremans, bouwmeester Flor van Reeth, kunstschilder Fred Bogaerts, e.a. moeten dit, helaas, getuigen.
Maar een ander mirakel kwam in de plaats. Het mirakel van een volkomen vergeestelijkte Timmermans zoals deze zijn ziel uitzong in « Adagio ».
Tussen « Pallieter » en « Adagio » met als bronzen brug « Boerenpsalm » ligt de hele wondere wereld die deze kunstenaar heeft betreden. Uit het rijstpapgele licht en de schelle kleurenroes uit « Pallieter » groeiden het getemperd licht en het herfstelijke goud uit «Adagio».
In dit licht herdenk ik met diepe, ongeveinsde ontroering Felix Timmermans zoals ik hem heb gekend tussen rijstpap en paternoster, als een groot Vlaming, een groot Europeër maar vooral als een « beste bruur » en een doorgoed mens.
Mocht de Vlaamse jeugd zijn boodschap begrijpen en beseffen dat niet de rijstpap maar wel de paternoster, dat niet de stof maar wel de geest bij Timmermans primeerde. Vlaanderen zou er des te schoner om worden, omtoverd in een kruidtuin vol bloemen en zonnige kinderen.
En in dit Vlaanderen zou de IJzertoren herrijzen met in zijn schaduw de niet uit te wissen gestalte van Felix Timmermans, die ik daar het eerst heb ontmoet als een man die beslist goed feesten kon maar nog beter kon bidden, en er bad met de gloed van een Albrecht Rodenbach dat « Vlaanderen door het offer zijner doden ten eeuwige dage zou leven. » Daarvoor heeft Felix Timmermans-zaliger niet alleen gebeden maar tevens zijn beste pen gescherpt, en het wonderbaarste woord geschreven. Dit woord in het schrijn van onze liefde en erkentelijkheid bewaren, is niet enkel een heilige maar tevens een zoete plicht waaraan ook de jeugd van Vlaanderen zich niet onttrekken mag !
***************
|