In Memoriam Felix Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Denijs Peeters - Huledeboek 1947-1957
Op 24 januari 1957 is het tien jaar geleden dat Felix Timmermans in zijn woning te Lier overleed. Hij was naar de woorden van het Evangelie een rechtvaardig mens die alleen geleefd heeft om goed te doen voor anderen, om de blijdschap te brengen in de ziel van de mensen, om het hart van de mensen voor elkaar bloot te leggen en de goedheid ervan over te brengen aan de anderen. Hij heeft de droefheid geruild voor de vreugde en de armoede voor de rijkdom. Want groot moet zijn erfdeel geweest zijn in de hemel; veel had hij van God te ontvangen omdat hij altijd door zijn pen en zijn penseel God heeft gediend.
Hij is zoals St. Franciscus door het leven gegaan. Zichzelf vergeten om alleen aan anderen te denken. En zoals St. Franciscus bij het ontvangen van de heilige wonden zijn zonnelied zong op de Alvernoberg, zo zong Felix Timmermans in andere tonen maar met dezelfde inhoud zijn loflied voor God uit in zijn laatste werk, de dichtbundel « Adagio ».
Zeer langzaam heeft hij iedere dag de fluit van het leven bespeeld. In zijn prozawerk plaatste hij de mens voor de mens, het gelaat voor het gelaat opdat de mensen elkaar zouden beminnen en helpen naar het grootste gebod van God. In deze « Adagio »-gedichten staat de kunstenaar voor God, rechtstreeks zonder tussenruimte, zonder de afleidingen van de wereld. Veel is hem misdaan, en alles heeft hij vergeven omdat zijn hart goed was en geen kwaad heeft gekend. Alleen voor God heeft hij rekenschap te geven, alleen voor God, die de uitkomst is voor ieder leven en een mens, die goed heeft geleefd, optilt en door de zuivere lucht draagt naar het paradijs van de eeuwige glorie.
Alles is voorbij maar de schoonheid van God is gebleven en blijft zich iedere dag hernieuwen voor het oog van de mensen.
En donker zingt mijn bloed,
van heimwee zwaar doorwogen.
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte tegemoet.
Een donkere tijd hing over ons land toen Felix Timmermans is gestorven. Een tijd waarin de haat en de nijd van de mensen als een vulkaan was losgebarsten en waarvan de lava snel doordrong van mens tot mens om steeds verwoesting te zaaien. Felix Timmermans had een heimwee naar een betere wereld, naar een wereld die hij in zijn vele boeken heeft beschreven ; de wereld waarin iedere mens tevreden zou zijn en zich omringd voelen door het waar geluk. Ieder mens, die hij in zijn boeken beschreef, was gelukkig of had de betrachting eens gelukkig te zijn. Maar dat heimwee weegt zwaar en de kunstenaar is er zich van bewust geworden dat alleen het grootste geluk niet van de aarde is en toebehoort aan God. De ganse pracht van de kleuren die aan de natuur een weelderig uitzicht geven en zich aanpassen aan de veranderingen van de seizoenen, wordt samengevat in de regenboog, die zich wijd door de hemel over de aarde spant. Langs deze kleurenpracht keert de kunstenaar terug naar God, naar de grote stilte waar in alle gelukkige zielen een grote tevredenheid heerst.
Door diezelfde kleurenpracht en ademend in de frisse geur van het landschap na het ophouden van een lichte zomerregen is het werk van Felix Timmermans stilaan terug tot de gewone mens doorgedrongen en het verkondigt opnieuw aan alle mensen de boodschap van deze grote kunstenaar.
Een mens sterft maar een volk sterft niet. Omdat de geest van het werk van Felix Timmermans de geest is van het Vlaamse volk, omdat de figuren uit zijn boeken personen zijn waarvan de ziel leeft in het lichaam van een Vlaming, daarom staat zijn werk boven de tijd en de vergankelijkheid van alle aardse dingen. Alle uitvindingen op gelijk welk gebied, hetzij bestemd voor oorlogsmateriaal, hetzij de techniek van de fabrieken, het ontwerpen van mode's en andere gelijkaardige pogingen voor het bekomen van een betere welstand zijn onderworpen aan de geschiedenis van hun tijd ; zij zijn bestemd om veranderd te worden, om verder te zoeken en om betere resultaten te bekomen, maar de ziel te zoeken van het volk kan niet veranderen omdat zij verbonden is aan de natuur. En het werk van de natuur blijft één door alle eeuwen. De seizoenen keren ieder jaar terug, het water en de wind kunnen niet ophouden te bestaan. Zo is ook de ziel van de mens, het evenbeeld van God, die van geslacht tot geslacht overgaat en steeds onvergankelijk blijft.
Dit is de diepe kern in het werk van Felix Timmermans, van zijn «Schemeringen van de Dood» over «Pallieter» en «Boerenpsalm» tot «Adriaan Brouwer». Pallieter is het kind van de natuur, de ziel van het vrije en onbezonnen leven dat verbonden is aan de sierlijke pracht van Gods schepping. Pallieter kan de schoonheid van de natuur aanvoelen en wat meer is : hij kan deze schoonheid ook begrijpelijk maken aan anderen.
Felix Timmermans was een kind van de natuur, verbonden aan het landschap : het komen en gaan van de seizoenen en het werk van de boer op het veld. Hij ging in de zomer dikwijls op reis om zijn ziel te laten overgieten door de schoonheid van de natuur die iedere dag verschillend is. Hij was een bewonderaar. Typisch daarvan is zijn brief van 23 augustus 1907 aan Flor van Reeth na zijn verblijf te Achel en zijn aankomst te Flobecq ; « Wel broeder, 'k ben naar Achel geweest. 'k Wilde alleen gaan Flor, 'k had het zo nodig als koren en zout.
'k Heb er waarlijk geleefd. Alles was er goud. Goud in de lucht en goud op de grond. En de reuk van dat goud. O, Broeder, dat was lijk wierook en myrrhe. 'k Heb er gewandeld met Thomas à Kempis aan mijn hart, nevens die heerlijke waterkens. De zon was goud en zat lijk een kind op heur hukken dat de weelde van zijn speelgoed comtempleerde. Ik kreeg wel goesting om pater te worden die de lammeren zou drijven. Zou dat niet het ideaal zijn ?
Maar, och God, men wil geen Herder pater, 't Was meer een opkomend gevoel, weet gij Flor, lijk de baar van ene zee, die t'enden rijzen en dalen op 't duinzand breekt en sterft.
Twee dagen na die genoeglijke uren ben ik vertrokken en nu zit ik in Flobecq. Och juist het land dat te smoren lag voor 't studieraam van Streuvels. Ik ga hier verven hoor, hier heb ik al meer dan honderd kapellekens ontmoet, allemaal wit met hoge, zware populieren rond. Ik zal u zichten sturen en schone brieven want het leven borrelt in mij lijk een bron in d'ardennen. »
De mens en de natuur staan in het werk van Felix Timmermans op een gelijklopend peil, zij zijn onderling verbonden. ledere mens, die hij beschrijft, heeft zijn eigenaardigheid, zijn typisch volks karakter want hij is niet de enige die leeft maar voor hem zijn er anderen geweest zoals er ook anderen na hem zullen komen. Het zijn eenvoudige mensen met een open hart, die naast hun goede gaven ook hun gebreken hebben ; mensen zoals de mensen zijn, niet uit de grond gestampt of uitgedacht maar mensen die leven, dag na dag, en de moeilijkheden van het leven kennen. Zo zijn de pastoor uit de bloeiende wijngaard en Wortel uit «Boerenpsalm» naast Pietje Vogel, Schrobberbeeck en Suske Wiet met de Krabbekoker en mijnheer Pirroen mensen uit ons volk ; mensen van deze aarde waarin wij een deel van ons persoonlijk karakter kunnen weervinden.
Felix Timmermans had van God vele gaven ontvangen : het bewonderen en ontleden van de schoonheid rondom hem, de geest om de kleurenrijkdom van het landschap te voelen, het waarderen van de kleine mens van de straat, een grote en diepgaande mensenkennis en daarbij het grote talent van schrijver en schilder om zich uit te drukken in een persoonlijke vorm, los staande van iedere kunstopvatting van zijn tijd. Met al deze gaven heeft hij gewoekerd, hij heeft ze gebruikt om aan zijn medemensen iets te leren, om hen de mogelijkheid te geven van in hun eigen ziel te kijken.
Bij dit alles was Felix Timmermans een eenvoudig mens. Hij liet zich niet beïnvloeden door het succes van zijn boeken en poogde altijd zich beter en beter te doen begrijpen.
Soms vraagt het van hem grote inspanningen en hij kent zelfs perioden dat hij moeilijk schrijft. Vooral aan het einde van « Anna Marie » waarvan hij zegde toen het boek klaar was dat hij nooit nog een groot werk zou schrijven. In een brief van 7 mei 1920 aan Flor van Reeth schrijft hij : « Ik zou Anna Marie af willen voor de karstekindekensdag. Ik moet er nog veel aan werken en 't gaat zo moeilijk. Sedert ik U heb voorgelezen heb ik nog maar een drietal bladzijden bijgeschreven. Ik kan bijna niet meer beschrijven. Ik zou willen toneel maken, een andere vorm nemen om mij uit te drukken. Maar 't moet goed worden, anders komt het niet uit. »
Maar hij begon opnieuw. Het was de drang van zijn bloed. Eveneens in een brief van 27 juli 1928 aan Flor van Reeth maakt hij de eisen bekend die hij zichzelf stelt voor het slagen van « De Harp van St. Franciscus » : « Terwijl ben ik nu aan St. Franciscus aan 't schrijven.
't Moet een melodie worden, waar de beste kloosterling, de luiste keukenmeid en de droogste notaris en beursachtigste bankier, voerman en matroos naar moeten luisteren en ze meeneuriën. Als ze dat niet doen dan is 't een mislukking. Ik bid en werk er aan. Ik zou als motto op mijn werk willen zetten : « O God in Uwe handen ben ik een mussenpen waarmee gij de liefde uitschrijft die ik voor U gevoel! » Ik zal God bidden dat hij mee mijn pennestok vasthoudt lijk bij een kind dat schrijven leert. »
Deze twee aangehaalde brieven zijn de bekentenissen van een groot schrijver, denkelijk de grootste auteur in de Vlaamse letterkunde uit de eerste helft van onze eeuw.
Felix Timmermans nam het schrijven van een boek zeer eerlijk op. Hij schreef iedere bladzijde in overeenstemming met zijn geweten want anders moest het volgens zijn mening niet geschreven worden. Zo groeiden in de kring der jaren alle boeken die wij van hem kennen, telkens nieuwe lichttorens die andere lichten over de aarde doen stralen. Ieder boek van hem is nieuw en toont geen gelijkheid met zijn vroeger werk. Het is sterk persoonlijk en zeer veranderlijk van inhoud. Hij was een kunstenaar die zich alles kon ontzeggen om een goed boek te schrijven.
Het werk van Felix Timmermans is een bergketen met hoge toppen die afzonderlijk een verschillende naam dragen. Deze stijl-rechte punten die hoog boven de aarde uitsteken zijn «Pallieter » (1), « Het Kindeken Jezus in Vlaanderen », «Anna Marie», «De Pastoor uit de Bloeyenden Wijngaerdt», « Pieter Breugel », « De Harp van St. Franciscus ».
(1) Zie daarover de onweerlegbare, zeer merkwaardige studie van Korneel Goossens : « Felix Timmermans en de blijde mystieke boodschap», Dit om de diepte van Pallieter te begrijpen; een studie die iedere Felix Timmermansbewonderaar lezen moet. (Uitgave Altiora-Averbode).
« Boerenpsalm », « Ik zag Cecilia komen », « De Familie Hernat », « Adriaan Brouwer » en «Adagio». Maar tussen de hoge toppen staan ook kleinere bergen die dezelfde sterkte hebben als hun grote broeder die aan hun voeten begint. Zij moeten ook veroverd worden en hun verovering vraagt aan de bergbeklimmer een grote inspanning, een uitstekende durf en een sterk vertrouwen. Zij scheiden de grote toppen van elkaar af zoals bij Felix Timmermans kleinere boeken tussen de grote werken werden geschreven. Velen denken dat deze kleinere werken van minder belang zijn om de kunstenaar Felix Timmermans volledig te kunnen begrijpen. Zo is het niet. Om het werk van Felix Timmermans volledig te kunnen aanvoelen, om de kunstenaar door het merg van zijn beenderen te volgen, zijn ze van zeer groot belang «De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, Begyntjien», « Boudewijn », « Uit mijn Rommelkas », « Driekoningentryptiek », « Schoon Lier », «Het Keerseken in den Lanteern», « Pijp en Toebak », « Bij de Krabbekoker», « Minneke Poes » e.a. waarbij niet mag vergeten worden de zeer kritische en streng verrechtvaardigde studies die Felix Timmermans heeft geschreven over het werk van Fred Bogaerts, Alfred Delaunois, Baron Isidoor Opsomer, Flor van Reeth, Oskar van Rompay, en Dom De Wit o.s.b.
Felix Timmermans was een rijk begaafd kind van God waarin alle elementen van een groot kunstenaar aanwezig waren. Om door te dringen tot de kern van zijn kunstenaarsziel en om het mens-zijn in de kunstenaar weer te vinden is zowel het kleinste als het grootste werk van uitzonderlijk belang. Felix Timmermans was een veelzijdig kunstenaar en zijn veelzijdigheid is in ieder boek weer te vinden.
Hij droeg de geest van de middeleeuwen in zich naast de geest van zijn tijd. Hij had een grote verering voor Jan van Ruusbroec, de Wonderbare, die hij met kenschetsende woorden «de viool van de H. Geest» noemde. Is Jan van Ruusbroec de Wonderbare dan is Felix Timmermans de Machtige, en van hem kan gezegd worden dat hij, in de tijd die enkele jaren tot het verleden behoort, het instrument was van God.
Ik ben een snaar op Uwe harp
en wacht naar 't roeren van Uw vingeren
om ook mijn klank doorheen 't geronk
van Uwe symphonie te slingeren.
De grote kunstenaar noemt zich in alle eenvoud het werktuig van God. Zonder God zou niets zijn geschied maar door Hem is alles in vervulling gegaan zoals hij de groei van zijn werk had gedroomd. In ieder werk van Felix Timmermans voelt men duidelijk het bestaan van God aan. God is niet ver van ons. Hij staat naast ons maar wij moeten Hem zien. In geen werk spreekt Felix Timmermans zich zo volledig uit als in « Adagio ». Het is een noodkreet, een gebed opdat alle volkeren God zouden kennen en eerbiedigen. Ieder gedicht, dat in deze bundel voorkomt, ademt de geest van het Evangelie, het is een gebed en een lofzang, het is de onderdanigheid van de mens aan zijn Schepper. Overal waar de mens zich begeeft, komt hij voor het gelaat van God te staan, plots, zonder dat hij er aan heeft gedacht, staat God voor hem. Het bestaan van dit mysterie, van deze onverklaarbare alomtegenwoordigheid is het thema dat de dichter Felix Timmermans regelmatig herhaalt in de lofzangen van « Adagio » :
God is als bliksem, die door rotsen slaat,
als perzikbloesem, die traag opengaat,
een bergmeer tegen avond,
of als een vallend blad,
een dauwdrop koel en lavend,
soms als een verre, witte stad,
of als een kinderlied,
soms als... maar ach, mijn ziel, ik weet het niet,
ik heb ineens zo'n schoon verdriet.
Tegenover de macht van God staat de nietigheid van de mens. De stof, het niet, waaruit het lichaam is gevormd en waarin het terug zal wederkeren. Twee ver verwijderde punten die door de ziel dicht bij elkaar worden gebracht. De eenvoud van de kunstenaar heeft ook in zich zijn hoedanigheid aan God, zijn onderworpenheid, zijn dank om te mogen leven en de grote betrachting van de ziel om het hemels geluk te veroveren. Laat alles voorbij gaan, laat alles komen, buiten het oordeel van God blijft er niets over. Dat is het uiterste punt van het leven, het punt der beslissing : het aanschouwen of het niet aanschouwen van God. «Adagio» is een psalmboek waarin de ziel opstaat uit de ijdelheid van de wereld en bidt. Niets dan bidden en God aanschouwen, aanvoelen en verheerlijken. Dat alles bloeit spontaan open in de vele gedichten maar vooral in « De Verloren Zoon » en « St. Franciscus ».
In « Adagio » is alles uitgesloten, het is alleen het gesprek tussen God en de kunstenaar, Felix Timmermans, die God zoekt, die God vindt en als een kind van God gelukkig is. Een klassiek bewijs hiervan is het gedicht dat hij schreef in de periode van « Adagio » maar dat niet in de bundel werd opgenomen :
Ach ! dat mijn Heer verdwenen is !
O ! droevige belevenis !
Het graf is leeg en niemand weet
waar men mijn Zoete Jezus deed.
Ik wil Hem zoeken
met balsem, zalf en zijden doeken...
Dan vraag ik aan den Hovenier :
Hebt gij mijn Jezus niet gezien ?
Mijn Jezus, ach, is niet meer hier !
Hebt gij Hem weggebracht misschien ?
Ik wil Hem halen !
Dan spreekt de hovenier mij aan,
en sprekend noemt hij mijn naam,
en hoor ! 't Is Jezus tale !
Ik kniel van zaligheid te saam...
Van toen af heb ik God verstaan,
en mijn juwelen afgedaan.
Uit dezelfde periode dagtekent ook nog het volgend gedicht dat eveneens niet in « Adagio » staat vermeld.
Ik ben Uw kind. Uw bruid, Uw moeder,
De onbevlekte perel, in Uw hand gegroeid,
de roos die in de hemel voor Uw altaar bloeit,
Mijn vader, Albehoeder !
Ik ben van Uw liefde zwangerssaamgebroken,
O, Geest waarin ik leef en woon!
G'hebt zeven zwaarden in mijn hart gestoken,
mijn welbeminde Zoon !
O, heerlijk, driemaal-heilig loon
der kinder-bruid en moederkroon,
die mij van vreugd verheft, van smarten wanklen doet!
'k voel heel den hemel in mij zinken,
bij 't borrlen van mijn melk, bij 't vloeien van Uw bloed,
en 'k zie het firmament aan mijne voeten blinken.
en onder englenbaldakijn
treed ik de menschen tegemoet,
opdat ze aan de rein fontein
van mijn genadewijn zich heilig zouden drinken.
Dit kunstenaarschap is alleszins een weldaad geweest van God aan het mensdom, waarvan Felix Timmermans de bevoorrechte zoon was om deze grote gaven te mogen dragen.
Hij bracht het licht in de duisternis, hij bracht de vreugde van de schepping opnieuw onder de mensen, hij leerde in alles dat groot gebod van God : « Bemin uw medemens gelijk u zelf ». Niet alleen zijn werk maar ook zijn eenvoud hebben hem groot gemaakt. Hij is de reus van het Vlaamse proza, de humorist die de mensen gezond kan laten lachen, de opvoeder die de waarden van het leven altijd heeft geprezen en verdedigd, de verteller die de mensen kan meevoeren in een omgeving van geluk en vrede, de volksmenner die nieuwe bronnen heeft aangeboord, en in dit alles de wereldburger die de tien geboden van God aan alle volkeren heeft herhaald omdat zij de enige weg zijn naar het land van belofte, dat wij de hemel noemen.
Wij mogen fier zijn op Felix Timmermans, hier en in het buitenland. Hij is een van onze grootste zonen en het licht dat schijnt uit zijn werk straalt over de ganse wereld.
Binnen honderd jaar, wanneer wij allen zullen gestorven zijn en in de aarde rusten, zal zijn werk nog dezelfde kracht uitdragen als vandaag want zulk werk kan door de mensheid nooit vergeten worden.
**************
|