In Memoriam Felix Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Jos Ghijsen Averbodes weekblad 1 februari 1947
De Lente over Vlaanderen gaat openbreken. Een jaar is voorbijgegaan sedert onder de geweldige kracht van het komend leven, de grootste mens uit onze Vlaamse Lentes voor immer heenging. Felix Timmermans.
De naam, waarmee wij, Vlamingen, een sleutel verwierven tot de internationale wereld van kultuur en kunst.
De naam, die in de harten der lezende mensen van Vlaanderen staat gebeiteld, onuitwisbaar, lijk in het mooiste marmer van ons nationaal bezit. De naam, die onze roem is geweest en voor onze volkse levenskracht zal blijven getuigen, zolang er een Vlaams volk wezen zal.
Zeg niet, de naam die werd misbruikt en verloochend. Dat is niet waar. Dat is zijn Vlaams volk niet geweest. Schuif dat niet van de schouders van enkelen, over wie de historie later spreken zal als van een spijtige uitgroei van litterair egoisme.
De naam Timmermans is eerlijk en onaanvechtbaar hoog blijven staan in het hart van zijn volk en in dat der mensen, ver daarbuiten.
Wellicht zal eens ons nageslacht smalend terugwijzen op het banale, het enggeestige, nog veel erger op het ondankbare in de houding waarmee wij, passief, den Vlaams-litterairen prins hebben laten scheiden van zijn prinselijk land.
Slechts enkelen dragen hiervoor de even roemloze als onaangename verantwoordelijkheid.
Timmermans is niet meer.
Hij ging. Een jaar lang reeds hebben wij ons tegenover die waarheid kunnen plaatsen en nog altijd gelooft ons hart in het onsterfelijke van zijn wezen.
Zo is het. Hij leeft voort.
Dien kouden Januari-nacht 1947 bracht men te Bern in Zwitserland, zijn Kerstmis-opera op het toneel. Radio Bern lanceerde zijn naam over de wereld.
Dien kouden Januari-nacht 1947 verliet de Fee voor altijd deze aarde, naar waar het eeuwig schoon is en goed...
Een losdreunend applaus in de schouwburgzaal te Bern...
Een mens, die voor de laatste maal mid-nacht hoort slaan...
« O, dat is goed... » Wat heeft hij bedoeld met zijn laatst-gefluisterde woorden ? Hoorde zijn ziel misschien het gejuich der mensen in verrukking voor zijn opera ? Of was het enkel zijn moede hart, dat in vier woorden het ultieme bilan opmaakte van zijn leven ?
Wij weten het niet. Maar wij weten enkel dat dien nacht, een jaar geleden, de Fee niet gestorven is. Hij leeft. Zijn ziel is gevaren in zijn boeken en zijn geschriften.
Pallieter leeft voort, de onsterfelijke Vlaamse Prins.
Pastoor Benedict Serneels leeft voort, het Katholieke hart van Vlaanderen. Leontientje leeft voort, de begijnenbossen leven voort...
Het lijkt me nochtans of het dit verlopen jaar geen grote Lente geworden is.
Zoveel Lentes heeft hij ons gegeven. De ene al heerlijker dan de andere. De Lentes uit Pallieter, uit den Pastoor uit den bloeyenden Weyngaerdt, de Lentes van ieder boek, van ieder woord.
We lazen veel critiek ; iemand zei zelfs dat Timmermans het Vlaamse volk niet had getekend, lijk het was. Die mens had gelijk, maar voor alles dient gezegd, dat hij het Vlaamse volk veel schoonheid heeft gebracht. Breed en gul heeft hij zijn woord in de harten van duizenden mensen geslingerd. Hij heeft de landschappen van Vlaanderen met een onuitwisbaar-heerlijken trek gestreken in het bewustzijn en in de fierheid van ons volk.
In dat landschap heeft hij de mensen van datzelfde volk geplaatst, groots en plechtig. En over het leven van mens en grond den regenboog gespannen van Gods goedheid.
Hij heeft de mensen van zijn volk doen leven, beminnen en geloven. Daarom alleen reeds is hij groot geweest.
Hij ging. Maar zijn schoon volk is gebleven, groot in zijn kleinheid.
In de geschiedenis van dat volk zal de naam Timmermans een mijlpaal zijn op den weg naar grootheid en bloei.
Mensen van morgen zullen zijn werken lezen en weten hoe iemand zijn volk heeft gezien en liefgehad.
Hij ging. Men droeg hem door de straten van zijn Gommarusstad stad onder de sneeuw. Maar men had hem moeten kunnen voeren door zijn Netheland, in de volle Lente.
Langs de wegels waar hij Pastoor Benedict Serneels heeft laten wandelen en brevieren.
Langs den hogen molen van Fransoo, over het land « waar de buiken der heuvelen bekleed zijn met velden, rosse en groene tapijten en zaaiers zwart stappen tegen de zilveren luchten ; waar ossen de ploegen trekken en een witte stenen windmolen zijn armen zwaait als een vreugdig kind.»
Hij ging. Met hem gaat een levend stuk van onze nationale grootheid. Als men van Conscience mag schrijven dat hij zijn volk heeft leren lezen, dan durf ik van Timmermans beweren, dat hij zijn Volk heeft leren beminnen en geloven in zich zelf.
Hij ging... « En terwijl allen knielen, legt de molen zijn wieken stil en een lange streep vogelen wiekt over de heuvelen naar het verre, verre Westen, waar de zee ligt »
*******
|