Felix Timmermans, een woord tot afscheid.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Pater Van Mierlo uit Hernieuwen 15 jg, nr 5 - 1947
Op Vrijdag, 24 Januari 1947, ontsliep kalm in den Heer,
gesterkt door de laatste troostmiddelen van Onze Moeder de H. Kerk.
de Heer Leopold. Maximiliaan. Felix Timmermans
Letterkundige
Eere-Voorzitter der Scriptores Catholici
Lid van de Koninklijke VIaamsche Academic.
Ik weet: niet waarom de aanhef van dit doodsbericht, zooals het in de kranten is verschenen, met dien nadruk op Vrijdag, met die vrome liturgisch-Katholieke taal, met die vermelding van het Eere-Voorzitterschap der Scriptores Catholici voorop, mij zoo bijzonder getroffen heeft als een laatste belijdenis van geloof. Misschien omdat ik daarin den geheelen Fee terugvond, zooals ik hem steeds heb gekend, met zijn eenvoudig-kinderlijke vroomheid en met zijn zuiver verlangen, dat ook zijn kunst in dit getuigenis voor zijn geloof zou worden beschouwd. Indien ik hem dan vandaag voornamelijk als katholiek schrijver wil huldigen, kom ik ongetwijfeld zijn vurigste wensch te gemoet.
Ja, Felix Timmermans was lid van de Kon. VIaamsche Academie. Hij werd dit reeds op 40-jarigen leeftijd : briefwisselend lid; enkele jaren later werkend lid. Hij werd dat zoo vroeg, omdat zijn naam als schrijver zich toen reeds opdrong. Hij was door de meest vooraanstaande critici uit dien tijd, niet het minst door zijn trouwen vriend en bewonderaar Prof. Aug. Vermeylen, om strijd gevierd, om de boodschap van frisch, opgewekt, gul en blij nieuw leven, dat hij in onze letteren bracht.
En reeds toen was zijn naam ver buiten onze grenzen bekend en werd zijn werk vertaald, niet alleen in het Duitsch, maar ook in het Fransch, in het Engelsch, zooals het weldra de wereldliteratuur zou veroveren.
En toch schijnt hij persoonlijk het nog meer op prijs te hebben gesteld, lid, ja eere-voorzitter te zijn geweest van de Scriptores Catholici. Zoo was hij van het eerste uur, reeds vroeger, toegetreden tot het kalholiek kunstgenootschap, de Pelgrim. Zoo werd hij ook, bij de stichting zelf, lid der Scriptores Catholici. Hij werd er zelfs de eerste Vlaamsche voorzitter van.
Hij die, wars van allen uitwendigen praal, zoo ongaarne op het verhoog trad en er zoo tegen opzag in openbare vergaderingen eenige leiding aan te nemen, had er toch aan gehouden zijn naam als katholiek schrijver gestand te doen, en zijn aangeboren schroomvalligheid overwonnen, om het bestuurdersschap van dit tweetalig genootschap aan te durven.
Er is een tijd geweest, dat zijn geloofsgenooten eenigszins koel en wantrouwig stonden tegenover de openbaring van dien geloofszin. Zijn Pallieter gaf voor hen te veel het louter zinnelijke en het aardsche uitwendige, zonder de diepere aandoening van den geest en de inwendige schoonheid. Maar spoedig verzoenden de meesten zich met hem. Wel niet bepaald om de onderwerpen uit het katholieke geloofsleven, waartoe hij zich gaarne keerde : zelfs zijn Kindeken Jezus in Vlaanderen was nog voor velen een ergernis. Maar omdat zij onder al die uitbundige levenszwoelheid en levensblijheid toch iets ontdekten van de ziel van hun Middeleeuwsche vaderen in de volheid van hun katholiek geloof : dat het vleesch en de zinnen immers niet in eeuwige verdoeming ziet tegenover den geest en de ziel, maar in innige verbondenheid van den zinnelijk-geestelijken mensch en het door zinnelijke teekenen in God herboren en opgroeiende Godskind; dat dan ook de natuurlijke vreugden zelfs van de zinnen in de schoonheid van de Schepping en van Gods dagelijksche gaven niet misprijst, maar opneemt, en wijdt en heiligt in de genade.
De Harp van Sint Franciscus is geen toevallig verschijnsel in het uvre van dien betreurden afgestorvene: Zij is de openbaring van zijn diep-geloovige ziel, die zich verwant gevoelde met dien beminnelijken broeder Frans: die God diende in vreugde en die zich vermeide in de goddelijke schoonheid der aarde; die zijn liefde voor God en de menschen, zijn broeders, en voor de redelooze schepselen, zijn broeders en zusters, uitzong in liederen van geluk en blijdschap. Sloeg dan, bij onzen dierbaren vriend, die levenslust en die levensblijheid krachtiger uit in zinnelijke zwier en in zinnelijk rhythme, als uiting van het katholieke levensoptimisme in een tijd van ziekehijk pessimisme, er leefde in hem de VIaming, er zong in hem de ziel van het Vlaamsche volk met zijn uitbundigheid en zijn gulheid, bij wien de lust aan het aardsche en aan de zinnelijke dingen kon samengaan in een levenshouding van innige vroomheid en verbondenheid met God. Ook is die uitbundige zinnenlust van de vroegste periode bij onze vriend met de jaren verstild en verinnigd in een diepere levensvreugde met het uitzicht op de eeuwigheid.
De beproeving heeft zijn ziel slechts gesterkt en gelouterd. Zij viel zwaar op hem. Hij heeft er diep onder geleden. Maar hij heefl ze gedragen als een groot christen, met christelijke onderwerping aan Gods heiligen WiI en met christelijk vertrouwen in Zijn goedheid.
Met christelijke naastenliefde ook, die geen haat of geen bitterheid kende.
Want hij was een goed mensch in den volsten zin des woords: een hartelijk, eenvoudig, kinderlijk goed mensch, met wien het een vreugde was om te gaan; zonder hoogmoed of hooghartigheid, evenals zonder wrok of naijver; zich mededeelende aan wie hem naderde in al zijn gulle rondborstigheid en vertrouwelijke oprechtheid.
Zoo hebben wij hem allen gekend. Zoo hebben hem ook zijn collega's in de Vlaamsche Academie mogen vereeren en bewonderen, waar hij, die zich steeds buiten alle politick hield, slechts sympathie genoot en achting voor zijn persoon en voor zijn werk, dat den naam van VIaanderen, den naam van België hooghield als kunstlievend volk onder de oude cultuurvolkeren van Europa.
En in die lange dagen, weken, maanden van zijn beproeving en van de in die beproeving hem onmeedoogend ondermijnende ziekte en verzwakking, maakte hij zich steeds losser van het aardsche, om voller te baden in het licht en in de zon der Lente, die hij verbeidde, der Eeuwige Schoonheid.
En dan welde de ziel omhoog op rhythmen van mystiek :
De kern van alle dingen
Is stil en eindeloos.
Alleen de dingen zingen,
Ons lied is kort en broos.
En donker zingt mijn bloed
van heimwee zwaar doorwogen...
ik zeil op regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Het heimwee naar God! Die stilte van God en die vrede was het, die hem voortaan omnevelde:
De vrede nevelt over 't land;
dc rust dauwt op de menschen;
uit stilte en uit sterrenlicht
wordt dan een altaar opgericht.
En luister nu hoe alle dingen zingen
en alles zingend in elkaar vervliet,
de menschen en de dingen:
de vreugd, ket kwaad en het verdriet
luidt duizend schoon accoorden
van één en 't zelfde lied.
O Zalig uur, waarin de ziel, gerijpt
van zangen, zonder beeld of woorden,
Gods wil begrijpt.
Gerijpt van zangen, in stilte en in vrede van het in liefde aanvaarde offer der smart, had hij Gods WiI begrepen. Dat diep-menschelijk mystiek gevoel was het, wat ons zoo innig ontroerd heeft, toen wij hem nog onlangs hoorden :
De schoonheid droomt van boom tot hoom
Doch alle schoonheid zal verkwijnen;
want alle schoonheid is slechts droom...
Maar Gij zijt de eeuwigheid!
Heb dank, dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegent ook zijn vruchten!
Een eendaaddriehoek in de luchten...
Nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
Zoo, in 't licht van den eeuwigen Driehoek, van den Drieëenen God, dat eenvoudige:
ik ben bereid.
De dood was voor hem geen verrassing : zij leidde hem binnen, in de festijnen der eeuwige Schoonheid, wier weerglans hij hier op aarde zoo warm had liefgehad.
***********
|