Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
24-01-2025
In Memoriam Esther Jansma
In Memoriam Esther Jansma
De Nederlandse dichteres, schrijfster en archeologe Esther Jansma is gisteren op 66-jarige leeftijd overleden. Esther Jansma werd op 24 december 1958 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Esther Jansma op dit blog.
Archeologie
Als we ons dan toch moeten kleden, tegen kou bijvoorbeeld, of in naam van iets, in resten van dit of dat verleden, verhalen en geheugensteuntjes die niets
vertellen dan dat we er al waren in de tijd die bestond voor dit heden – als wij onszelf alleen in het nu kunnen bewaren door onszelf voortduren uit te vinden in het nu
dan liefst eenvoudig, aan de hand van kleding. Je zit aan tafel. Opeens zie je hoe iemand ijs overstak, hoe hem de kou beving
of een ander einde en je zegt: kijk, hier heb je zijn schoenen, leren mantel, wanten. ‘Waar is de tijd? Hier is de tijd.’
Dit hier
Je loopt op het strand: de zee, de einder, het geluid dat de kom van de wereld tot de rand toe vult – nee, kleiner.
Je zet je schoenen in het zand: koeienhuid, geërodeerde bergen, het een laat een afdruk na in het ander – nee, anders.
Je bent ergens, het doet er niet toe waar, altijd aan een rand, dit keer tussen land en water, het gaat over nu – nee
je ligt op je buik. Zand zingt zich voort zoals water, geribd. Je kiest de kleinste rib. Berg. Je kiest de kleinste korrel. Aarde.
Schaduw
We hebben geen doden, we zijn alleen denkende weefsels in het heden die zich denkende weefsels herinneren, vertalingen maken zoals u bent nu tien jaar dood – tien jaar
dood zijn bestaat niet. Wie herdacht wordt verdween vanuit het eigen perspectief dat er niets is tegelijk een miljard jaar en een seconde geleden. Verdween totaal. Er is dus geen u die iets is.
Wij bestaan in de schaduw, het geraas van een golf die voor altijd zojuist begon aan zijn val – al dat schuim, als dat verdwijnen in onze hoofden van wie er niet zijn.
Esther Jansma (24 december 1958 – 23 januari 2025)
Veel kunnen het er zijn, slechts enkele halen de lijst van waaruit selectie
plaats vindt. Losgezongen van inhoud, klinkers of medeklinkers of waardering
door deze of gene. Slechts zij die aan de criteria voldoen mogen zich verheugen.
Ballotage noch voorverkiezing wegen mee, uiteindelijk bepalen betekenis en klank
waar warme woorden aan voldoen. Zo is parelmoer een mooi voorbeeld.
Berekenend
Waarom een rentetabel mij fascineert, een opsomming van dode cijfers.
Rangschikking mag dan belangrijk zijn, het afronden van getallen na de komma
doet het voor me. Lees in cijfers de berekening van daden en verwachtingen.
Nacalculatie is als voorspel zoals het Klaarzetten van reeksen. En dat dan
logisch gestructureerd met een aanhef tot het laatste isgelijkteken.
Dat wat er is
Ik hoef mij er niet van te vergewissen dat ook op de lege dagen, in de stille uren, ik jou steeds opnieuw zal missen
dat ik nimmer zal vergeten hoe je naar me keek en hoe je genoot van de gebeurtenissen
We hoeven wie we zijn niet te bemeten aan onze naam en onze functie, noch hoeven we te beslissen
of dat wat is, er wel mag zijn, we laten ons niet dirigeren, negeren deze hindernissen, ons denken is niet ingesleten
Wouter van Heiningen (Leidschendam, 23 januari 1963
De Westindische dichter en schrijver Derek Walcottwerd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ook alle tags voor Derek Walcott op dit blog.
Zes ficties
IV
Hij zat een vagevuur-november uit, maar dan een zonder vuur, waarvan de rook slechts de geladen mist was die stroomde door de verkoolde bossen, waar een ronde zon vaag tuurde in ’t voorbijgaan en waar schaduwen zich verbaasden over elke helderheid op trottoir en okeren muur, maar die de wet van de seizoenen deed verbleken en uitwiste als een fout. Hij ging door de menigte als een crimineel, bracht alles wat hij aan gratie kon opbrengen op in het lichtste gebaar, de terloopse frase, een kom in de hand; hij at zonder het hoofd te laten hangen, en in die doorzichtigste uren die soms het grijze licht doorboorden, herhaalde hij bij zichzelf dat dit niet zijn klimaat of volk was, geen jaargetij zo afmattend als dit, en hieraan voorbij was de zee en de onverbiddelijke genade van licht, een raam in de kerker die zijn geest geworden was; dat het lijden wel meeviel als er daarna de waarheid maar was van een andere hemel en er andere bomen waren die pasten bij zijn natuur, zijn hand die heel zijn vijfenzestig jaren lang getracht had niet meer te liegen dan een krab dat zou kunnen die loopt over zijn bladzijde zand. De dagen werden donkerder met kou, achter hekken stierven meer bladeren, de mist werd dikker, maar daarna was er het groene eiland.
Ik was een plaaggeest Toch mocht ik achttien jaar worden Ik heb vlechten afgeknipt en Met diezelfde vlechten hun schootcavia’s gewurgd Ik heb tanden op grind geprojecteerd en Er niet om gemaald dat de bisschop toekeek.
Ik heb mijter beklad en kwispedoor gestolen Gespuwd in de ogen van razende hoenderen Vruchtbaarheidsmaskers verkocht aan ongelovige slachters en Vuurtjes gestookt in overbevolkte methadonhuizen Toch kreeg ik een taart en een ezel Van een vergevingslustige paap toen ik achttien werd Maar schilderen heb ik nooit gedaan Want ik ging dood toen ik het geld op de toonbank legde Het geld om een canvas te kopen Een monstrueus doek groter dan een laconieke kermispony Kleiner dan de piramide van de Bremer stadsmuzikanten.
Ik ging dood zonder poging tot reanimatie Nochtans stond hij daar: de zwembadopzichter Met twee tubes olieverf in zijn pollen Als de handvaten van een drinkbeker van een korsakovpatiënt Klemde hij ze vast Ultramarijn en fuchsia De dopjes vlogen eraf Een laatste goocheltruc Een gemoedelijk plaagstootje.
Het kostte me achttien jaren om vriendelijk te sterven Nu ben ik dood en terug met nieuwe truken: Ik ben het zuur in de muur van de oude kruisboogschutter De puisten in de decolleté van de Veurnse femme fatale De roos op de schouders van de Elvisimitator De kale plekken op de flanken van de trofeewinnende terriër De gebitsprothese van de tienjarige musicalster De kleinzielige Clauspastiche van mijn grootvader Maar toch vooral, het liefst van al, Ben ik telkens weer de terpentijn die op je eiland valt.
Headphones en hazenlip
Ik was een wit paard een Mongoolse kuisvrouw ik voldeed aan de criteria misschien op de brandladder stond ik te staren de jonge mannen werkten ongedwongen een put was oppervlakkig, de andere gevuld.
Mijn tekeningen grillig letters werden algauw obscene woorden werden karaktermoorden.
Hazenlip wandelt voorbij hij zingt uit volle borst klaaglijk zing ik hem na de tekst is een uitnodiging de uitnodiging valt in dovemansoren.
Delphine Lecompte (Gent, 22 januari 1978)
De Duitse dichter en schrijver Rainer Stolzwerd geboren in Hamburg op 22 januari 1966. Hij woont nu in Berlijn. Zie ookalle tags voor Rainer Stolzop dit blog.
bonuszone
de bio-reclame van de valse acacia’s bereikte ons per geurpost door het keukenraam, de spreeuwen boven de reislustschotels vermengden de avond met een kwetterdessert, extra licht, als was de permanente voorstelling stad haar speelschema moe geweest straalde zij een plotselinge stilte uit, nauwelijks over te brengen rammelde wat aan de grensvoorzieningen van de particuliere ontvangers van zonder-zorg-kaarten, ik heb, zei ik, in mijn zak een gat, moet dat niet vergeten, ach man mijn accu is leeg, zei je, van deze leegte kan ik niet meer genoeg krijgen.
Uit: Die Farben der Insel (Vertaald door Coletta Bürling)
„Wallender Dampf versuchte aus der Küche auszubrechen, und drängte sich an die Fensterscheiben wie eine vollbusige Frau an einen schlanken Mann, aber es gelang ihm nicht. Ich hatte das Fenster zugemacht, denn ich wollte ein Bad nehmen und keine Zugluft haben. Als die Luft so heiß und feucht war, dass sich Wasserperlen auf Tisch und Stühlen bildeten, zog ich mich aus und stieg in den großen Holzzuber, den Frauen für die große Wäsche oder für die Kinder an Samstagen verwenden, er war viel zu klein für eine erwachsene Person. Aber wenn ich die Beine anzog und mich zusammenkauerte, hatte ich Platz genug. Wir haben immer Platz genug, wenn wir es richtig anstellen. Wasser lässt Erinnerungen wach werden. Solange ich mich erinnere, habe ich auch die Kontrolle über die Vergangenheit. Kontrolle über mein Leben. Kann es mir gestatten, von großer Helligkeit zu träumen. Das Wasser und ich wurden eins, ich vergaß alles um mich herum, ich befand mich bereits weit im Süden und wurde von so starken Sonnenstrahlen umschmeichelt, dass ich mir die Hand vor die Augen halten musste; undeutlich sah ich die Fischerboote, die bei Sonnenaufgang in die Bucht hineinfuhren, schemenhaft sah ich die Schwalben, die zwischen den blühenden Bäumen unterhalb des weißen Hauses flogen, genau wie auf dem Bild, das ich in diesem ausländischen Buch gesehen hatte. Und ich hatte auch das Gefühl, als könnte ich den Duft von italienischem Waschpulver und frisch gebackenem Brot zum Frühstück riechen, ich war in meiner wunderschönen Welt, als es an der Haustür klopfte. Und dann öffneten bereits diejenigen, die draußen standen, die Tür, sie warteten nicht darauf, dass sie hineingebeten wurden, so war es üblich, klopfen und dann gleich die Tür öffnen, in diesem Dorf schloss man das Haus nicht ab, nicht einmal nachts. Ich hörte, wie sie den Flur betraten, ich kannte ihre Stimmen und fragte mich, warum in aller Welt sie immer gerade dann zu Besuch kamen, wenn ich ein Bad nehmen wollte. Und dann standen sie auch schon mitten in der Küche und sagten: »Wie oft badest du eigentlich, Karitas?« Als sei ich ein unmündiges Kind, das man dauernd zurechtweisen müsse. Es schien ihnen aber andererseits vollkommen gleichgültig zu sein, dass ich in dem Zuber saß, deswegen kam mir gleich der Verdacht, dass ihnen etwas anderes und Wichtigeres auf dem Herzen lag. Sie waren gekommen, um mich um einen Gefallen zu bitten, und gaben sich deshalb alle Mühe, nett zu mir zu sein. Und genauso war es: Es ging darum, dass die Kulissen fiir die Weihnachtsaufführung gemalt werden mussten, und das konnte niemand besser als die Zeichenlehrerin an der Volksschule, die früher einmal in Kopenhagen studiert hatte. Ihretwegen durfte sie deshalb gern in ihrer Anwesenheit ein Bad nehmen. Sie boten sogar an, mir beim Haarewaschen zu helfen, die eine massierte mir die Kopfhaut mit grüner Seife, während die andere heißes und kaltes Wasser mischte, um damit die Seife auszuspülen.“
Kristín Marja Baldursdóttir (Hafnarfjörður, 21 januari 1949)
De Westindische dichter en schrijver Derek Walcottwerd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ookalle tags voor Derek Walcott op dit blog.
Zes ficties
III
Hij droeg zijn duistere gedachten in en uit de schaduw als een luipaard dat van leger wisselt om een gespikkelde rust te vinden, passend voor bespiegelingen, terwijl zijn gele ogen nu dichtgaan op een prikkelende geeuw, zat van niets, van leegte, toch vol pompende, afgemeten vrede, zoals een kudde zebra’s die de gestreepte tint van grassen naar een drinkplaats brengen maar met het gestage van hoofden en hoeven, hun vetlokken schrap voor zijwaartse uitschieters. De bladeren en schaduwen helen; allen liggen welwillend neer in de voldoening der bomen, leeuw met jakhals, wanneer de middag het koninkrijk van de vrede is; zij rekken zich, rillen en zijn stil, de enige actie ligt in hun langzaam draaiende ogen. Hier onder de hevige dom van een wolkenloze augustus voelt hij hoe het lome klimt van buik naar traag ooglid en leeuwengeeuw, rilt in zijn flanken en langs zijn leden kruipt, een vrede die zo ver teruggaat als de paraplubomen, in een rust dicht bij Eden, eer een donkere gedachte als een wolk racet over het open gras, en zijn dravende volgster, leeuwin, gehurkt haar gewicht verplaatsend, toesloeg! Dan komen een kleine horde hoppende, openmakende gieren en de gespikkelde hyena’s erin
“De vrouw buigt en fluistert haar petekind bewaarwoorden toe: ‘Deug, liefje, maar niet te veel. Na de dood is er meer dan genoeg tijd voor nietsigheid.’ Tante Tola duwt het kind van zich af. Ze cirkeldanst zichzelf in ademnood. Haar jurk plakt al aan haar rug. Omdat ze zwart velours draagt, ziet niemand haar zweet. Maar Batko ruikt het, hoe haar huid en de stof aaneenkleven. Het meisje ademt licht als haar hup. Ze springt op de leesstoel om de gasten te overzien, die over het tapijt schuifelen dat over de breedte van Tola’s woonkamer ligt uitgespreid. Op die hoogte, zo groot als een man, staart ze naar het beest, alsof ze berekent hoe groot de kans is dat ze wordt opgevreten. Op zijn grote achterpoten danst Batko Wojtek mee met de gasten van tante Tola. Geen schakel in de cirkel, maar er middenin, naast het tweemansorkest, een vrouw met een accordeon en een vrouw met een klarinet. Ze spelen niet slecht. De zussen moesten de beer door de deurpost duwen. Batko droeg de berenleidster met een koord achter zich aan. Het ware beest. De beer schudt zijn kop. Hij gromt. Het lijkt alsof hij de klarinet voelt. De belletjes die ze aan hun rokken hebben geknoopt. Of hij wordt gek, lastig vast te stellen bij een roofdier dat uit de wildernis is geroofd. Bij elke danspas krassen zijn teennagels door het tapijt en in het eikenhout daaronder. Kras in het hout, kras in Tola’s ziel. De plankenvloer trilt, kraakt, swingt. De kerstballen in de spar zwieren mee. Batko draagt de muilkorf van een herdershond. Niet omdat de beer zo klein is, maar omdat de herdershonden van de Balkan zo groot als beren zijn. Klarinet, accordeon, belletjes en een muilkorf. Dit is nog eens een feestje, denkt Batko Wojtek. Jij dacht dat beren niet kunnen denken? Dit is nog eens een feestje, denkt Batko Wojtek. Jij dacht dat beren niet kunnen denken? Batko overziet alles, hoort alles, snapt vrijwel alles. Hij is groter dan het meisje op de stoel. Slimmer dan alle gasten bij elkaar. Hij danst, als je het zo mag noemen. Zo waren de feestjes, voor Coca-Cola en Burger King, toen er nog ijzeren gordijnen waren en geen wereldwijde webben, toen het buurdorp nog een andere wereld was. Alle rimpelhanden vullen elkaar. ‘Hoppa,’ roepen ze allemaal, ‘hoppa!’ Tante Tola port de paarden op, haar gasten, ze hinniken, wisselen om de pas. Mensen met invloed, professoren en hun bruiden, dokters en doctors, leraren, en vrienden, buren, kennissen, collega’s en gewezen familieleden. Het ziet er zwart van. ‘Is er nog rakia?’ vraagt iemand. Een terechte vraag, denkt Batko. ‘Op tafel,’ antwoordt tante Tola. ‘Er is altijd rakia.’ Een goed antwoord. De cirkel breekt en de cirkel heelt opnieuw aan. Dansen, laat die botten kraken, dansen zullen we, dansen zullen we tot we natollen in het graf. Alleen tante Tola, en Batko, weet waarom ze vandaag vreten en zuipen, en dansen zodat ze vervolgens nog meer kunnen vreten en zuipen. Vandaag, drie dagen na het kerstdiner, twee dagen na de naamdag van Emma, haar buurvrouw op links, en één dag na die van de heilige Stefan, sommeerde tante Tola haar dochter om de sofa tegen de ene muur te schuiven en haar salontafel onder het raam daartegenover. Snel, maar zorgvuldig. De twee binnentapijten, de goede, de Turkse, liggen intussen gewikkeld als een koolrol op de trap naar boven.”
Stefan Popa (Vleuten, 20 januari 1989)
De Westindische dichter en schrijver Derek Walcott werd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ookalle tags voor Derek Walcott op dit blog.
Zes ficties
II
Hij geloofde dat de pijn van het balling zijn voorbij was gegaan nu, maar hij was opgehouden de dagen en maanden te tellen en onlangs de jaargetijden, gegeven de belofte dat niets kan bestaan een heel leven lang, laat staan voor altijd, dat als wij eens, maar grondig, een verlies hebben geleden, wij dat niet nog eens doen op dezelfde manier, zodat wat hij telde de jaren waren wier getallen hij niet hardop herhaalde, maar hij wist dat als er regen viel en na regen de wind de plaza’s veegde, zijn tranen zo snel droogden als de verblekende platen beton tegenover het nationale park met zijn fietspaden en het regenachtig zilver van wielen, dat de zomerhitte in een van de vriendelijkste steden van Europa niets was vergeleken bij het inferno van augustus thuis. Hij mompelt in zichzelf met de oude koloniale dictie en hij hoorde hoe hij nog steeds thuis zei, niet alleen om de hoop dat hij daar gauw weer zou zijn te sussen, maar dat hij aan de reling van de lijnboot zou staan en de getande indigo bergruggen zou zien die op hem hadden gewacht, en al de vertrouwde ijzeren daken en zelfs de gieren die balanceren op de hete richels van het douanekantoor. Hij is in ’t zwart, zijn haar is wit geworden en op een parkbank ligt zijn wandelstok. Zo’n persoon bestaat niet. Ik ben zelf een fictie die zich de heuvels van het eiland herinnert als het donker wordt.