Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
“Niemand kan me overhalen om hier weg te gaan. Ik blijf. We noemen het onderland. Er is geen vaste vorm, het gebied verandert mee met de gemoedstoestand van de bewoners. Deze plaats opende zich aan mij op het moment dat ik mezelf zag verdwijnen. Of beter gezegd: ik heb de samenhang zien verdwijnen. Dat gaat eerst heel langzaam, zo langzaam dat er twijfel opsteekt of het überhaupt wel aan het gebeuren is, en dan ineens snel en onontkoombaar. Mijn hoofd en mijn lijf spraken niet meer met elkaar. Het gebeurde op een dinsdagavond. De ogen van de jongen die op me kroop stonden te dicht bij elkaar. Terwijl ik voor de zoveelste keer opgesloten zat in deze oude herinnering zakte ik door de lakens, achter de springveren van mijn matras, door het schuimrubber heen, langs de poten van mijn bed, die veel langer waren dan voorheen. Er leek geen einde aan de daling te komen. Het was donker. Tot ik me realiseerde dat ik mijn ogen stijf had dichtgeknepen. Ik was bang en opgewonden tegelijk. Ik weet nog dat ik knipperde en verbaasd was over de glittering van de wanden. Ik heb iets gevonden wat nergens anders te vinden is. Hier durven we de gruwelijkheden van vroeger recht aan te kijken, alle monsters uit het verleden leven samen met hun prooi, niemand is meer bang voor wat ons is overkomen. De mensen die gebroken zijn, die zelf van brokstukken, huid en bloed een nieuwe persoon moesten bouwen, hebben zich verzameld in een land dat verborgen blijft voor ieder die niet hetzelfde heeft meegemaakt. Ik vond het toen ik nergens anders heen kon. Alles in onderland is goed, hier bestaat niets dat me tegenstaat. Ik ben hier en ga nooit meer weg. Een druppel bloed rolt over de binnenkant van mijn been het doucheputje in. Het vermengt zich met water en kleurt alles rood. Ik durf niet meer naar beneden te kijken. Wat er een paar uur geleden gebeurd is, deed geen pijn. Aan de stang hangt al maanden een mintkleurige spons. Ik weet niet eens meer hoe hij er gekomen is. Nu haal ik hem eraf en spuit er douchegel op. Eerst mijn nek, ik schuur net zo lang tot het brandt. Mijn oksels mogen kapot, dat ziet niemand. Daarna mijn borstkas, nog voor ik begonnen ben voelt het vel tussen mijn borsten al dun aan. Ik schrob mijn linkerarm, de haartjes bewegen mee met de stroom van het water. De huid wordt rood en schraal. Ik doe mijn best het zo lang mogelijk uit te stellen. Ik glij langs mijn buik, ik laat mijn hoofd traag zakken. Aangekoekt bloed zit nog tussen mijn bovenbenen. Ik dep met de spons, zo zachtjes dat ik het haast niet kan voelen. Stukjes zwieren mee naar het putje en verdwijnen in afvoerleidingen, ver weg van mij. Ik knijp de spons uit onder de straal en beweeg opnieuw zachtjes langs de binnenkant van mijn dijen. Twee keer heb ik het gezegd. De jongen luistert niet. Of misschien luistert hij juist goed. Ik druk het ding tegen de haartjes aan. Heel even, zegt hij. Water en bloed mengen zich over mijn benen. Het maakte niet uit dat ik nee zei. Het maakte niet uit dat ik niet meebewoog. Ik ben zestien en tegelijkertijd iedere leeftijd die daarna komt.”
De zee was als saffier zo blauw die dag, De hemel brandde in opalen gloed; We hesen ’t grote zeil; de wind stond goed, En woei naar ’t blauwe land dat oostwaarts lag. Recht voor de boeg rees Zakynthos, ik zag Elke olijfgaard, elke kreek erop, Ithaka’s klip, Lykaons witte top, Arcadië’s heuvels met hun bloemenpracht. ’t Geklapper van de zeilen in het want, ’t Gekabbel van het water langs de ree, Een meisjeslach die opklonk van de boot, Was ’t enige geluid – toen ’t Westen rood Vergloeide en de zon verzonk in zee, Stond ik dan eindelijk in Griekenland!
De Nederlandse dichter Jan-Paul Rosenbergwerd geboren op 16 oktober 1966 in Leiden. Rosenberg studeerde sociologie aan de universiteit van Wageningen en publiceerde in diverse literaire tijdschriften en bloemlezingen poëzie voordat hij in 2018 de Turing Gedichtenwedstrijd won met het titelgedicht van zijn debuutbundel “Laatste foto van de vrede” (in 2022 verschenen bij De Arbeiderspers). Het slotgedicht daaruit werd in 2020 bekroond werd met de Poëzieprijs van de stad Oostende. Als performer werkte hij mee aan poëzieavonden in onder meer Branoul, Perdu en ’t Einde van de Wereld. Als dichter ontwikkelt hij concepten die een brug slaan tussen poëzie, visuele kunsten en muziek, zoals voor het festival Zomer op Schokland. Hij is oprichter en directeur van Stichting Achterland, bruggenbouwer tussen literatuur en maatschappij, die met projecten als de Laaglandse Erfgoed Poëzieprijs en de boekenreeks Op zoek naar de stem van de eigen plek literatuur presenteert binnen een laagdrempelige en voor een breed publiek toegankelijke, want herkenbare context. Jan-Paul Rosenberg is sinds mei 2023 voor 2 jaar samen met Pauline Pisa benoemd als Stadsdichter van Zeist.
Ik ben de hemel
Voorbij het klare water van verwondering gevoed door mijn kompanen zon en maan ben ik de hemel waar het aardse licht ontspringt. Ik ben de vader van de grijs geworden wind en moeder van een oceaan, in mij vergaard voorbij het klare water van verwondering.
De tijd trekt door mij heen als tovermist. Tot hoeder van vitale eeuwigheid verklaard ben ik de hemel waar het aardse licht ontspringt.
Soms raakt mijn hart verzacht, mijn ziel verstild tot bron waaruit een magistrale dag ontstaat voorbij het klare water van verwondering.
Voor al wie denken dat wat lijkt onwrikbaar is en blinden blijven voor een dieper wezenslaag ben ik de hemel waar het aardse licht ontspringt.
In eenvoud koester ik een hoger ordening van wat in ruimte aan volledig leven raakt. Voorbij het klare water van verwondering ben ik de hemel waar het aardse licht ontspringt.
Kaarsjedienst (Stadsgedicht 16)
Waar woord voor woord het oude joelspel gloort rondom de voeten van gesteven heiligbomen schuttert een houtoctet en kinderkoren zingen glazen deuren open, zusters waaieren op vleugels tussen banken door en delen kaarsen uit, elk kind wordt drager van het licht dat om ons is, een vlammenstroom meandert stil de stenen ogen van de avond in. Uit het geraamte van de hemel sneeuwt het zwart op de gelijke graven in het park – twee witte zwanen vliegen ruisend op uit ingeslapen water, dwalen kalm zich los van de met kroos bebaarde gracht die zich omarmt weet door de wintergaarde. Alle vlammen komen hier vandaag tezamen langs de paden van de langste nacht en worden klank die als een sterrenbalts in alle wezens mag ontwaken.
Uit: Advocaat van de hanen (De tandeloze tijd, deel 4)
“Ho! Ho! Ho!’ riep de rechter- commissaris als een voerman. ‘Stop. Terugspoelen die band – tot aan het ontbijt. Dat wil ik nog wel eens horen.’ Hij was overeind gekomen, en de technicus volgde zijn voorbeeld. De technicus deed zijn werk. Spoelde, schakelde het apparaat weer in. ‘… angstaanjagender hem met aangeleerd cockney-accent te horen zingen…’, hoorde Quispel zichzelf zeggen. ‘Nee, dat is te ver terug’, zei de rechter-commissaris. ‘Over Frank Sinatra hebben we het wel een andere keer. Ik wil die hele ontbijtscène terughoren.’ De rechter-commissaris liep geagiteerd heen en weer. De officier van justitie, de advocaten van de bewaarders, Quispels eigen advocaat mr. Vlacq – ze keken allemaal stil voor zich uit, verbijsterd, duidelijk in grote verlegenheid gebracht door wat ze zojuist gehoord hadden. Het apparaat snorde. Quispel was even verlost van het moeten aanhoren van zijn eigen stem. Het zat hem niet lekker dat bij de verhoren ten gerieve van het gerechtelijk vooronderzoek naar de rol van de bewaarders ook de officier van justitie aanwezig was, een nogal vreemde gang van zaken. En niet zomaar een officier van justitie, maar dezelfde die destijds, na het eerste rijksrechercheonderzoek, vond dat ‘de zaak als afgedaan kon worden beschouwd’. Vernederend dat uitgerekend die vent hier nu uit de eerste hand mocht vernemen hoe nalatig Quispel was geweest. Quispels verklaring werd alsnog bij het gerechtelijk vooronderzoek betrokken. De technicus schakelde de band weer op afspeelsnelheid in. ‘… Kon het dat u alles zo goed zag en verstond?’ De stem van inspecteur De Moei. ‘Zoals gezegd’ – Quispels eigen stem weer – ‘het luikje stond open met mijn ontbijt er nog op. Ze vergaten het te sluiten door de plotselinge consternatie aan de overkant. De gang is betrekkelijk smal. Ik had, mede door de openstaande celdeur, een goed zicht op alles wat in de cel tegenover de mijne gebeurde. Ook horen kon ik bijna alles…’ ‘Ho. Stop,’ deed de rechter-commissaris weer. De technicus zette de band stil. ‘Mijnheer Quispel, ik heb u nergens horen vertellen dat het deurluikje uiteindelijk weer gesloten werd. Het heeft, neem ik aan, niet tot aan uw heenzending open gestaan…’ ‘Nou, het had niet veel gescheeld. Zo’n haast hadden ze me na het voorval te ontslaan… Pas na de zoveelste keer heen en weer lopen ontdekte een bewaarder – ik meen dat het Jaap was – het gat in mijn deur. Hij deed het met een kwaad gezicht dicht. Binnen het uur werd ik heengezonden. En daarmee hadden ze zo’n haast, dat ze vergaten me mijn spullen mee te geven. Enfin, ik vergat zelf er naar te vragen.’ ‘U suggereert dus…’ ‘… dat ik als mogelijke getuige, bijna letterlijk, werd gedropt, ja. Blijkbaar is niet eens mijn vals opgegeven naam geverifieerd. Men wilde mij kennelijk het liefst maar helemaal vergeten. Ik was als dronkelap ingesloten. Ze moeten welhaast het syndroom van Korsakov als diagnose gesteld hebben.”
A. F.Th. van der Heijden (Geldrop, 15 oktober 1951)
De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook alle tags voor Günter Grass op dit blog.
Dat van ons
Weids ligt het land waar, als zijn lied en folders kloppen, zich schoonheid heuvelachtig uitbreidt, naar het noorden vlak, heel dicht bevolkt (vandaag de dag) tot onder ’t dak. Waar ooit voor vaders toorn het kind zich moest verstoppen,
daar is geen toevlucht meer, nee, niets kan stiekem blijven. Herkenbaar zijn we zo, te kijk voor iedereen, dat alle buren, heel de wereld om ons heen de kiem van ons geluk als ongeluk ziet drijven.
Op dit moment heeft een verkeerde conjunctuur ons vetgemest. Van leed verzadigd kon de ellende aanslaan met de vrije markt als kuur. We kregen korting zelfs op onze zonden. Novemberland, vervloekt tot ijver, wacht met beven het laatste oordeel en de prijs, hoog opgedreven.
De Duitse dichteres en schrijfster Martina Hefter ontvangt de Deutscher Buchpreis 2024. Zij krijgt de prijs voor haar roman «Hey guten Morgen, wie geht es dir?» .De jury schrijft: “De hoofdpersoon in Martina Hefter’s “Hé, goedemorgen, hoe gaat het?” halverwege de vijftig, leidt een onzeker leven als performancekunstenaar in Leipzig en zorgt voor haar man, die aan MS lijdt. Tijdens slapeloze nachten praat ze met een Nigeriaanse liefdesoplichter die op haar geld uit is. De vraag rijst wie wie uitbuit – en wat er gebeurt als, tegen de verwachtingen in, de grenzen tussen digitaal gamen en echte genegenheid vervagen. Op fascinerende wijze combineert de roman het slopende dagelijkse leven met mythologische figuren en kosmische dimensies; het navigeert tussen melancholie en euforie en reflecteert op vertrouwen en bedrog. Martina Hefter vertelt dit allemaal in haar slim gechoreografeerde roman, die zijn eigen aantrekkingskracht heeft.” Zie ook alle tags voor Martina Hefterop dit blog.
Uit: Hey guten Morgen, wie geht es dir?
“Sie schlief schon seit einer Weile nicht mehr. Und wenn sie doch mal schlief, träumte sie von blöden Sachen, von kleinen Hunden, die zu hunderten in die Wohnung einfielen und wütend kläfften. Bald wurde sie selbst ein Tier, sie hörte auf, die Wohnung zu putzen. Nachts war das Tier hellwach, aber nicht besonders aktiv. Sie lag auf einer Gymnastikmatte auf dem Boden, ein paar zerstreute Bauchmuskel-übungen, das war alles. Eigentlich schaute sie die meiste Zeit an die Zimmerdecke. Ein Stuckrelief klebte da, mehrere konzentrische Kreise, auf denen Blüten schwebten. Sie waren so oft mit Farbe überstrichen, dass sie aussahen wie Planeten. Sie kreisten auf ihren Bahnen, Tag und Nacht. Es war ganz angenehm, die Planeten anzusehen und sonst nicht viel. Manchmal hörte Juno den Motor des Pflegebetts in Jupiters Zimmer brummen, dann wusste sie, er war noch wach, er verstellte das Kopfteil. Er musste es mitbekommen, wenn sie zur Toilette ging oder in die Küche, um sich ein Glas Wasser zu holen. Aber Jupiter stellte nie Fragen, und was hätte sie auch antworten können? Ich kann nicht mehr schlafen, weil mir alles zu viel wird. So was in der Art. Das war erstens falsch und hätte zweitens überhaupt nichts erklärt. Manchmal nahm sie das Handy und öffnete Instagram. In den Feed schaute sie gar nicht erst, der war meistens langweilig. Lieber gleich in die Direct Messages. Eine glitzernde, hüpfende Neugier. War wieder eine Nachricht von Unbekannt da? In diesem Fall war das Wort Anfrage fett und blau. Es war eigentlich fast jede Nacht fett und blau. Hi Schönste /Hallo Hübsche / Hi du Sonnenschein, wie gehts? Die ihr da schrieben, hießen Jimmy Taylor_354 oder Marcus DeBuonaventura. Sie hießen Phil Gibson1973. William Smith und Dr. Antonio Alessandro. Braunge-brannte Typen vor Segelyachten, weiße, grauhaarige Männer mit Basecap und Drei-Tage-Bart. Ein Cowboy in Stiefeln, der vor einer Ranch posierte. Ein US-Army-General im Kadettenkostüm. Ein Witwer mit zwei Kindern, in einer luxuriösen Küche buken sie Pancakes. In Wahrheit saßen jüngere Männer in einem Internetcafé irgendwo weit weg und tippten kitschige Lügen in den Rechner oder ins Handy. Juno hatte mal eine Doku auf YouTube gesehen, man nannte das Love-Scamming. Es schien ein gutes Geschäft zu sein. Man schrieb ältere, scheinbar alleinstehende Frauen unter einem Fake-Profil an. Ich sah dein Profilbild und war sofort hingerissen von dir Dann begannen die Love-Scammer, eine Beziehung anzubahnen. Guten Morgen meine Liebe. Was hast du heute gegessen? Gib gut auf dich acht I love you. Sticker mit roten Rosen. Sticker mit Kaffeetassen, auf denen Love stand. Ein junger Mann wurde gefilmt, wie er gerade in einem Buch über psychische Manipulation las. Ich vermisse dich so. Ich träume davon, mein Leben mit dir zu verbringen. Irgendwann baten die Love-Scammer die Frauen um Geld. Ich bin unterwegs auf Geschäftsreise und hatte einen Unfall, jetzt sitze ich hier im Gefängnis und komm nicht an mein Konto, kannst du mir kurz aushelfen? Juno war geschockt und fasziniert zugleich, wie viele Frauen es gab, die so was glaub-ten. Die in der Doku freimütig erzählten, welche Summen sie am Ende per Western Union in ferne Länder überwiesen hatten.“
De wind speelt met hoed langs de route 66. George Steinmetz landt met zweefparachute in de Karnasaivallei. Ik rijd met brullende volvo je huis binnen.
Iedereen kreeg zijn eigen spullen en daarmee ritme. Er is een deur die altijd openstaat. Je ziet mijn herkenbare afmetingen. Kortom, de oude Heraclites had gelijk en ongelijk. Hoe het licht hier op de plavuizen valt! Jij ziet ook alles. Retail is detail schatje, het leven is er om geleefd te worden.
Lijst met doordrenkingen
Ik investeer in jou. Jij bloeit in de zomer. Wij zijn van elkaar doordrenkt als kerk en staat. Wij zijn een windstille theocratie.
Mijn stijl is doordrenkt van mij, heeft alle onechtheid opgenomen. Omdat mijn stijl mij niet kan verslaan, word ik erdoor opgegeten. Nu de kunst mij opeet zoek ik de achterdeur of de binnenzak van dat lichaam.
Jij, ik, onze gebaren: doordrenkt van erotisch verval. Niet macht erotiseert, maar met nagelbloed doordrenkte macht.
Mijn vrienden zijn de obscene en poreuze diamanten van de kenniseconomie en liggen doordrenkt van schuldgevoel langs de weg.
Ik – van vrijheid en seculariteit doordrenkt – organiseer een duister, humanistisch ritueel. Ik ontvoer mensen en in een kelder bind ik ze aan mij vast. Daar bewegen wij net zo lang door de nauwelijks verlichte ruimte tot wij in elkaar geloven.
Boven de kringloop van regen en baby’s vliegt de roerdomp
Boven de kringloop van regen en baby’s vliegt de roerdomp. De roerdomp heeft niets met dat alles te maken. Met de kringloop van granaten, bananen, offers, slijtage heeft de roerdomp niets te maken. Daar moet duidelijkheid over bestaan. Hij gelooft zelfs niet in kringlopen, de roerdomp. ‘Ieder rad is bedoeld om het iemand voor de ogen te draaien’, zingt hij (wat schor van de kou op die hoogte).
Maarten van der Graaff (Dirksland, 14 oktober 1987)
De Amerikaanse dichteres, essayiste, critica en feministe Katha Pollittwerd geboren op 14 oktober 1949 in New York. Zie ook alle tags voor Katha Pollitop dit blog.
Lots vrouw
Sjokkend achter het brede achterste van God neuriet ze haar nutteloze deuntje Oh kleine zwarte jurk achter in de kast, wie zal je nu tegen zijn borst drukken?
Groene Italiaanse laarzen in een middernachtelijk raam, een gekrioel van ratten, een hand van binnenuit verlicht als een tulp— Wie rent die straat af om haar minnaar te ontmoeten? Wie zit er in de bioscoop ineengedoken, stil, een zwarte kat?
De dochters met de donkere ogen strelen achteloos hun borsten. Een jakhals hurkt in de schaduw, hongerig naar zout. Aan de voet van een duin dat oprijst naar de lege horizon haalt een palmboom zijn schouders op alsof hij wil zeggen: Nou, wat had je dan verwacht?