Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
Het lange wachten op het blauw is eindelijk voorbij je bent gekomen als een schilderij waarop je blauwe dromen geen wolken waren maar van mij je stem heb je me laten horen je ogen heb je laten zien ik heb ze van je aangenomen in hun bed van paarlmoer de blauwe oesters van je ziel die zeegespoeld door groene golven onder kraal en wier bedolven het kantwerk van hun lippen openslaan met zacht gekreun
II
Mijn hart dat als een zwaluw krijsend langs de hemel gaat proeft met lippen van verlangen de druppels van een zilte maan die gevangen tussen tangen roerloos aan de hemel staat raak me met je vleugels aan laat me met bevroren lippen proeven van het zout en met geloken ogen zwenken keren stijgen dalen langs helse fluisteringen en natte lijnen trekken nieuwe wegen op de oude kaart
In een kring van stenen zit het kind, zijn moeder groeide ’s avonds van hem heen, groeide weg in wolken en in wind.
Hij proeft het zout dat in zijn tong indringt, draait op een spil van warmte heen en weer; in alle windstreken dooft nu het vuur.
De vader blijft volledig onbekend; de nacht begeeft zich naar het koudste uur; hij dwaalt weg van zijn plaats als een fragment;
verbaasde kudde die hem ’s morgens vindt.
Diefstal
Verwisselbaar geworden door de dood schiet hem vandaag een koningsschap te binnen. Niemand controleert die waan; men doet maar, ieder voor zich. Wie denkt te kunnen staan mag dat.
Of hij is generaal geweest, en glanzend stapelt zich bevordering op bevordering; voor zijn moeder, één rij verder, ook iets uitgekiend. Gepuurd uit kasten van gestorven adel die wordt aangezogen tegen de onderkant van de zerk.
Bijna het vacuüm van een leeggeroofd verleden in.
Eminence grise
De grijze eminentie wordt wat kinds, zoekt in het park aansluiting bij het spel, begrijpt geen woord van wat gezegd wordt anders dan op klank.
Hij staat paraat maar mist de bal. Zijn laatste warmte volgt hem niet in een rubberachtig, wijd gebaar.
Met beide knieën mild gehavend van het grastapijt, krast hij weer op; de wegstevende regenjas galmt van een hol, amechtig hijgen.
Dat was plezier, al kost het levensjaren. Van de kinderen komt hem niets na dan spotten dat hij niet meer hoort.
ik zei tegen de psychiater sprak een man aan de tafel naast ons dat ik soms mijn depressie verlicht met wiet toen werd de psychiater bang
toen zei ik nog tegen de psychiater dat een zak vol wiet zes maanden lang bij mij in de kast stond omdat ik hem niet wilde de psychiater geloofde mij niet
Karyotakis schreef een gedicht dat je bang maakte g en het werd niet geloofd
dichten moet altijd negatief de psyche beïnvloeden en afhankelijkheid veroorzaken
Hoeveel woorden hebben we nodig om onze wereld te beschrijven?
Hoeveel wereld hebben we nodig om onze woorden kleur te geven?
Hoe eenvormig moet het worden voor we horen wat we missen?
Gister liep ik door het stille veld en begreep
dat het wel tijd was
om een daad te voegen bij het woord
Koortslip
Het ergste wordt altijd overschaduwd door iets dat nog weer erger is. Nadat haar been was overreden, hoorden we Hansje nooit meer over haar koortslip. Maar het gezeur zat in de familie en toen ik haar in de Alpen over de paden reed, zag ik haar hand toch weer naar haar mond gaan. Vliegensvlug dook ik naar voren en voor ik het wist kusten we elkaar, zo hevig als ik nooit eerder iemand had gekust. Een bijzonder moment, daar in die Alpen, al werd het helaas verknald. Juist op dat ogenblik keerde Jezus Christus terug op aarde.
LOIS LESTER
Ik ontmoette Lois Lester in 1956 en meteen begreep ik dat het een vreemde snuiter was. We liepen door het Chinese deel van de stad toen hij een dolk te voorschijn trok en die recht in zijn buik plaatste. Hij was niet dood, maar we moesten wel als gekken naar het ziekenhuis. Daar sprak ik bijna de hele avond met zuster Anna en amper twee weken later waren we getrouwd. Wat kan ik er verder over zeggen? Waarom langer wachten op je liefje als ze gewoon naast je zit?
De winter gooit zijn grote witte schild op de grond, breekt dunne armen van kronkelende takken, en huilt dan aan de noordkant van de Black Mesa een diep, keelachtig gelach. Vanwege hem moeten we ons vee verkopen dat in de sneeuw snuffelt naar stoppels. Nadat hij zijn hele leven in een paar weken heeft geleefd, loopt hij langzaam en peinzend weg, zijn zilverstroom schild langs takken en over de grond slepend, blijft hij langzaam weglopen dapper de dood in.
Voor de nieuwjaarsgasten (Hugo Claus), Kenneth Patchen
Alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!
De Slijpsteenmarkt in Amsterdam met het gebouw ‘Het Zeerecht’ in de winter door George Pieter Westenberg, 1817
Voor de nieuwjaarsgasten
Zal ik ze vragen? Het nieuwe jaar injagen? Met punch en laffe lachjes? Ja, allemaal samen. Wie? Niet die te wild zijn, niet die te tam zijn, Niet die te veel tellen, wel die te veel vertellen,
En vooral wie op ons lijkt. Ik zal ze met drankjes bedaren tot ze kraken. Moeten ze zelf betalen? Drinken zij dan meer? Kwartels? Wafels? Zal ik ook de zelfgenererende
Kikker vol gifgas vragen die in mijn doorzichtige verzen Naar familiegeheimen raadt? En die vette proever Die opzit als je hem een klontje contestatie geeft? En die dwergkever die in zijn krant zo astrant
De zielsverhuizing in mijn verzen ontkent? Ah, Niet eens zijn lijk zal ooit eens lachen! Ik zal ze vragen. Nee, vraag jij ze, madame, want Ik, homunculus in mijn menthollucht van vrees,
Ben als Mickey Spillane: weathered out of my own desires. Ah, wij zullen ons allemaal samen compulsief Naar een regelrechte rectale kanker vreten, Wij, miniaturen eerder thuis in de heraldiek
Dan in de natuur. Ah, tegen het Nieuwe Jaar met zijn pillen, koude, zijn wrok, allemaal samen Vele keren “Quantanamèra” en “Yesterdays” gillen. Ja, nog één keer, nog één keer. Zal ik ze vragen?
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008) Brugge, de geboorteplaaats van Hugo Claus
In de vorm van deze nacht, in ’t stille vallen …….van sneeuw, Vader In alles wat koud is en klein, deze kleine vogels ……en kinderen In alles wat vanavond beweegt, de bussen ……en de geliefden, Vader In de grote stilte van ’t land, in het lelijke lawaai ……van onze steden In deze diepe worp van sterren, in die loopgraven ……waar de doden zijn, Vader In al het wijde land dat wacht, en in de schepen ……op het zwarte water In alles wat dapper is gezegd, in alles wat ……gemeen is waar dan ook ter wereld, Vader In alles wat goed en mooi is, in elk huis …..waar bedrog en haat zijn In naam van hen die wachten, in het geluid ……van boze stemmen, Vader Voordat de klokken luiden, voordat dit kleine punt in de tijd ……ons heeft voortgejaagd Voordat dit pure moment voorbij is, voordat deze nacht ……zich omdraait naar morgen, Vader is er dit hoge gezang in de lucht Voor altijd dit treurige menselijke gezicht in het raam van de eeuwigheid En daar zijn andere klokken die we zouden luiden, Vader Andere klokken die we zouden luiden.
Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)
Oudejaarsavond (Hubert van Herreweghen), Clara Müller-Jahnke
Alle bezoekers en mede-bloggers een prettige jaarwisseling ……………………………………………………en een gelukkig Nieuwjaar!
Besneeuwd landschap met bomenlaan door George Pieter Westenberg, 1821
Oudejaarsavond
Met twee zitten wij in het huis te zwijgen. Geluideloos slaan klokken aan de muur. Schimmen van doden die uit de aarde stijgen, gestalten glanzen in het bronzen vuur.
Hun schaduw groeit bij ’t keren van de jaren, terwijl hun lijf vergaat onder het gras, maar ’t beeld in ons moeten de wormen sparen,
vannacht wordt alles weer zoals het was:
wij drinken wijn en noemen hunne namen. ’t Slaat middernacht en ieder ding verandert weer van aanschijn. Allen samen roepen wij nieuwjaar! O herinnering…
Op zijn kneukels zit een oud man te tellen ook onze tijd. Hij is ’t die twaalf maal slaat. Vergeef ons, bid voor ons, donkere gezellen, die zwijgend rondom ons te wachten staat.
Hubert van Herreweghen (16 februari 1920 – 4 november 2016) De Sint-Gaugericuskerk in Pamel, de geboorteplaats van Hubert van Herreweghen
Op de oude grijze boom des tijds is een bloem tot bloei gekomen, en er gaat een knopje open.
De mensheid zucht onder eend’re last; van haar vermoeide voorhoofd valt ‘t zweet in druppels naar de aarde.
Haar geloof droomt echter in ‘t licht: voor hun verlangend oog uit drijft de schemer van de nieuwe dag.
Hoe de ketting ook schuurt en drukt, de storm der toekomst breekt hem toch, – en elk jaar laat een schakel los.
En elke knop die openbloeit aan de oude grijze boom des tijds, bergt een kiem der latere vrucht.
Dus groet ik je, jij nieuwe jaar; jij jonge knop, ga open maar en bloei in helder rozerood!
Des vredes milde voorjaarwind laat je volle schoot omspelen, laat liefdes geest bevruchten jou!
En al je geuren giet nu uit, – Omkrans met bloesemblaadjes jij der mensheid diepe voorhoofdfrons.
In ‘t ondergaan van deze eeuw wees jij een mooie toekomstdroom, verwelkom jij de nieuwe tijd!
Vertaald door Frans Roumen
Clara Müller-Jahnke (5 februari 1860 – 4 november 1905) Lenzen (Nu: Łęczno). De kerk is een monument gewijd aan de dorpelingen die in WO I zijn omgekomen. Clara Müller – Jahnke werd geboren in Lenzen
“Ooit las ik een verhaal over Norman Maller die in een hotellobby Joost Zwagerman ontmoet. Een ongewoon stuk was het, een soort interview, maar dan geschreven als een kort verhaal waarin Maller en Zwagerman rondliepen als personages. Er stonden zinnen in als: ‘Wachtend op Maller trok Zwagerman een pakje sigaretten: En: ‘Zwagerman zag dat Maller zijn gehoorapparaten uitdeed: Goed! vond ik. Maar het beste kwam nog. Op de helft van het stuk boog Mailer zich naar Zwagerman toe en daagde hem uit om het zo te doen: schrijf je interview in de derde persoon, dat heb ik ook vaak gedaan, het levert een kort verhaal op waarvan de lezer zal smullen. Deal? Deal, zei Zwagerman. Tien jaar later was ik thuis bij de Zwaag. Zo noemde ik hem toen nog, we kenden elkaar pas kort. Sommige mannen vinden elkaar blindelings in voetbal, weer anderen in xenofobie, Joost en ik smeerden de contactpuntjes met Amerikaanse literatuur. Dan begon het meteen te knetteren. Zozeer te knetteren dat de Zwaag — die ik op zijn aandringen Joost was gaan noemen — een idee opperde. Waarom gaan jij en ik niet naar Philip Roth, vroeg hij, dan interviewen we hem. Samen! Deal? Deal, stamelde ik. De weken erna troffen we voorbereidingen. Joost stelde een brief op, ik gaf via De Bezige Bij rooksignalen af aan New England, waar Roth resideerde in een blokhut. Iedere avond, vlak voor het indommelen, stelde ik me voor hoe het zou zijn, ik en Joost, samen in Roths blokhut. Een beetje eng, toch. Ik zei dan wel Joost’ tegen de Zwaag, maar ik vond hem stiekem toch nog wel larger than life. ‘Gelukkig is Philip Roth erbij,’ zei Suzy. Ik zweeg, en dacht: misschien is het meer wat voor een kort verhaal, eigenlijk. ‘Op de heenvlucht spraken Zwagerman en Buwalda honderduit over Roths boeken en hadden ze het heel leuk. De eerste zes uur, tenminste. Toen kwamen ze op het idee hun Engels te oefenen. Buwalda’s Engels bleek slechter dan dat van Zwagerman, een stuk slechter zelfs, zoveel slechter dat Zwagerman een tukje wilde doen. Tijdens de landing kwamen de vrienden te spreken over de rolverdeling tijdens het interview. Misschien moest Zwagerman de lange vragen stellen, en Buwalda de korte? In het hotel bekeken ze ter voorbereiding een oud gesprek tussen Michael Zeeman en Philip Roth. “Zeg,” blafte Roth na een meanderende essayistische vraag van Zeeman over 7he Human Stain, “heb jij dat boek wel gelezen, eigenlijk?”
plotseling viel me de sterrenhemel op, lang niet gezien het diepe blauwe en het felle geschitter. het was de noordelijke van de beide hemels, myriaden zeer heldere lichamen onbegrijpelijk ver verwijderd en die zwak schijnende sluierachtige band, melkweg genoemd, was werkelijk zichtbaar. daar dacht ik, het was aan zee, wat curieus, zolang ik mij kan heugen, kwam er toch een ruimteschip niet meer daarboven vandaan en die cirkels, die men vroeger in zuid-engeland zo vaak in korenvelden aantrof, al lang, werkelijk lang niks meer van gehoord. maar de afgelopen nacht in een stortvloed van beelden, ik lag alleen in het verkeerde bed, mijn enig lichaam brandde aan beide kanten, waren de aliens er weer. ik heb geen idee, hoe koud het was. we moesten weg, in alle haast moesten we onze spullen pakken, maar waar naartoe? we bleven hangen, het was al nacht, keulen niet de stad meer waar we thuishoorden. ik heb geen idee hoe we ontsnapt zijn, maar nog altijd bekijk ik de sterrenhemel met wantrouwen.
De Ierse dichter en toneelschrijver John Todhunter werd geboren op 30 december 1839 in Dublin als oudste zoon van Thomas Harvey Todhunter, een quaker-koopman van Engelse afkomst. Hij volgde onderwijs aan quakerscholen, waaronder de Bootham School, York en Mountmellick in Ierland. Hij begon te werken op de kantoren van zijn vader in Dublin en Londen voordat hij geneeskunde ging studeren aan Trinity College. Tijdens zijn studie aan Trinity College won Todhunter de prijs van de vice-kanselier voor Engelse poëzie in 1864, 1865 en 1866, en de gouden medaille van de Philosophical Society in 1866 voor een essay. Tijdens zijn studie werkte hij ook als klerk voor William Stokes. Todhunter behaalde zijn bachelor in de geneeskunde in 1867 en zijn doctoraat in de geneeskunde in 1871. Aan Trinity College leverde hij ook bijdragen aan het literaire tijdschrift Kottabos. In 1870 (een jaar vóór zijn doctoraat) werd hij hoogleraar Engelse literatuur aan Alexandra College in Dublin. Vier jaar later nam Todhunter ontslag en reisde naar Egypte en verschillende plaatsen in Europa. Hij trouwde in 1879 met Dora L. Digby. In 1881 vestigde hij zich uiteindelijk in Londen, waar zijn huis in Bedford Park, Chiswick, gelegen was in een kleine gemeenschap van schrijvers en kunstenaars, waaronder W. B. Yeats. Hij was daar betrokken bij de oprichting van de Irish Literary Society. Zijn tragedie, “The Black Cat”, werd slechts één keer opgevoerd, op 8 december 1893 in de Opéra Comique, door de Independent Theatre Society – een besloten club die was opgericht om censuur door het kantoor van de Lord Chamberlain te voorkomen. Todhunter is vooral bekend om zijn werk uit 1896: “Irish Bardic Tales”.
Uit: Three Irish bardic tales:
THE DOOM OF THE CHILDREN OF LIR THE TUNING OF THE HARP.
I tune the harp for my singing, I sing the sorrow of Lir, Sorrowful is my song.
1. Sad were the wizard race, the Tribe of De Danann, Sad from the victor swords of Milith’s warlike sons, When, from the last lost fight for lordship of the streams Of Eri, back they fled, from Tailtin, to their hills.
2. To the hosting of the chiefs, upon the Daghda’s dun, Together then they drew their war-sick banners pale, Together drew their hosts, war-wearied and dismayed, And said : i Let one be Lord, to the healing of us all ! ‘
3. Five were the chiefs who rose, with challenge of their deeds Claiming in lofty words the Over-Kingship there: Boy Derg; the Daghda’s son ; Ilbrac of Assaroe; And Lir of the White Field in the plain of Eman Macha.
4. And after them stood up Midhir the Proud, who reigned Upon the hills of Bri, of Bri the loved of Liath, Bri of the broken heart ; and last was Angus Ogue ; All these had many voices, but for Boy Derg were most.
5. Then all took sun and moon for their sureties, to obey him, Boy Derg, the holy King ; save Lir and all his clan. For Lir withdrew in ire, frowning, and spake no word, And after him his clan went frowning from the tryst.
6. And marching from the dun, his war-men at his back, A thundercloud of wrath, frighting the peaceful day, He passed to his own place, and sat him down in grief And anger, many days, brooding upon his wrong.
7. But those about Boy Derg were wroth at Lir, and said : ‘ Give us the word, Boy Derg, and Lir shall be an heap Of bleaching bones, cast out and suddenly forgot, And memory name no more his clan without a cairn.’
8. ‘ Nay,’ said Boy Derg : ‘Not so, Lir is a mighty name, Greater in war than I, dear as my head to me. Leave Lir in peace to hold the lordship of his land, The dragon of our coasts, to daunt Fomorian ships.’
John Todhunter (30 december 1839 – 25 oktober 1916) Portret door Henry M. Paget, ca. 1910
“Hun hoofd…’ zei hij langzaam, ‘hun hoofd is gespleten: En met zijn gestrekte rechterhand trok hij in een snelle beweging een verticale streep van zijn voorhoofd, recht over zijn neus, tot aan de onderzijde van zijn kin. `Tsjak!’ zei hij daarbij. Geschrokken deden Gunther en Seppe een pas naar achteren, terwijl Robert en Julius naar het smalle hoofd van lange Meekers bleven kijken, als zou ook dat elk ogenblik in tweeën scheuren. ‘Ik zweer het je. Je kon zo tot achter in hun keel kijken. En ook, echt waar, ook kon je hun blote hersenen zien liggen: `Hun-wá?’ vroeg Gunther. `Hun-her-se-nen!’ herhaalde lange Meekers en hij tikte met zijn wijsvinger op het voorhoofd van de dove jongen. `Bwèèèk!’ riep die uit. `Hoe zagen ze eruit?’ vroeg Robert. `Als een walnoot. Maar dan veel groter. En slijmeriger.” “Jeetje”, zei Julius, die een rilling over zijn rug voelde lopen. `Als het raampje open was geweest; ging lange Meekers stoer verder en hij stak zijn arm naar voren, `had ik ze zo met mijn hand kunnen grijpen.’ De andere jongens volgden met open mond de beweging van zijn hand, die tot een klauw werd gevormd. Maar meteen daarop wees hij met diezelfde hand naar voren en stuurde zo alle blikken naar de taxi, zowat dertig meter verderop, waarvan Victor Hoppe het achterste portier opende. De dokter verdween half in de auto en kwam een paar tellen later opnieuw te voorschijn met een grote, donkerblauwe reiswieg, waaruit nog altijd een ontzettend gehuil opsteeg. Aan de twee hengsels droeg hij de wieg over het tuinpad de woning binnen, op de voet gevolgd door de taxichauffeur, die twee grote koffers meezeulde. Na een minuut of drie, waarin het op en rond het dorpsplein gonsde van de stemmen, kwam de chauffeur naar buiten, trok de voordeur achter zich dicht en haastte zich naar zijn auto om zichtbaar opgelucht weg te rijden. In café Terminus voerde Jacques Meekers die middag het hoogste woord en gaf uitvoerig een beschrijving van wat zijn zoon had gezien, daarbij geen overdrijving schuwend. Vooral de oudere inwoners waren een en al oor en wisten te vertellen dat ook Victor Hoppe zelf een afwijking in zijn gezicht had. `Een hazenlip, verklaarde Otto Lelieux. `Zoals zijn vader, herinnerde Ernst Liebknecht zich. “Hij lijkt trouwens als twee druppels water op hem.”
niet alleen in dromen is ´t me vaak gebeurd dat ik de uitgang door de juiste deur niet vond in treinen stapte in de foute richting een station dat me nog maar vaag bekend was dat was schrikken maar de stolp zat om me heen en ik kon me niet verroeren van die ene plek daar ik juist een passage in een boek las begon ik het kolken in mijn bloed te voelen ik dwaalde in het bos en voelde warm licht en liet me willoos naar een helling sleuren beelden kwamen bij me op maar kwetsten niet meer zoals gewoonlijk want onder de dode kruinen bloeide wildernis met varens en met vingerhoed en ik stapte weer door de straatravijnen onoverzichtelijk ver in mijn bloed langs vensterloze kamerrijen liep ik en rende een poos verloren in het rond tot iets onder mijn jas trilde ik greep ernaar met mijn rechterhand en stond stil en ademde zwaar aan de rand van het perron boog ik me voorover en zag de rails
Vertaald door Peter Holvoet-Hanssen en Jessica Manthey