Het bruin zandoogje (Maniola jurtina; Epinephele jurtina; Epinephele, Satyrus janira) is een dagvlinder uit de subfamilie Satyrinae, de zandoogjes en erebia's.
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Carolus Linnaeus beschreef het mannetje en het vrouwtje aanvankelijk als twee verschillende soorten, en meende dat het mannetje een "bosvlinder" was.
Het mannetje kreeg de wetenschappelijke naam janira, maar alhoewel het mannetje eerder in de tekst stond dan het vrouwtje, wordt aan jurtina tegenwoordig de voorkeur gegeven.
Het bruin zandoogje komt voor in het West-Palearctisch gebied.
De vlinder komt niet voor in Midden- en Noord-Scandinavië.
De vlinder geeft de voorkeur aan matig voedselrijk grasland als leefgebied.
In Nederland en België is de soort zeer algemeen.
Engels : Meadow Brown Duits : Grosses Ochsenauge Frans : Le Myrtil
Bruin zandoogje (mannetje)
auteur : Danny Steaven CC 3.0
Voorvleugellengte: 21-28 mm.
Bij het mannetje is de bovenkant van de voorvleugel bruin met een ongekernde zwarte oogvlek in de vleugelpunt.
Het vrouwtje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een opvallend oranje veld met een meestal witgekernde zwarte oogvlek.
De bovenkant van de achtervleugel is bruin.
Maniola jurtina (vrouwtje)
auteur : Massimo Finizio CC 2.0 Italy
In Nederland is het verspreidingsgebied de afgelopen eeuw nauwelijks gewijzigd.
De soort komt verspreid over het hele land voor, maar is in delen van de Betuwe, Noord-Brabant en Noord- en Zuid-Holland wat schaarser.
De oorzaak hiervan is onbekend.
Het is een algemene standvlinder en de soort waarvan waarnemers de meeste individuen doorgeven.
Rups van het bruin zandoogje
auteur : Gilles San Martin CC 2.0
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : half augustus-eind juni.
De soort overwintert als jonge of halfvolgroeide rups, verscholen in een graspol, bij zacht winterweer komen de rupsen soms tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt plaats in een zijden spinsel aan de waardplant, vrij laag boven de grond.
Zijn habitat zijn vooral ruigere graslanden en ruigten met structuren in het landschap zoals houtwallen, hagen, bermen of slootkanten, ook landbouwgebieden, stedelijk groen en braakliggende terreinen.
De waardplanten zijn diverse grassen, waaronder grote vossenstaart, gewoon reukgras, kropaar, ruwe smele, kweek, rood zwenkgras en engels raaigras.
Maniola : maniola is een verkleinwoord van Mania of Manes, de zielen van de verlatenen. Schrank wil aangeven dat ook deze plezierig aandoende vlindersoort zijn schaduwzijde heeft en beschouwt ze als bewoners van verborgen krochten in tegenstelling tot de vlinders van het Pierisgeslacht, die wit zijn en in plezieriger omstandigheden thuishoren. jurtina : het woord jurtina bestaat helemaal niet en is mogelijk een foute schrijfwijze van Jurturna, de naam van een geneeskrachtige bron vlakbij Rome. Linnaeus beschouwde mannetje en vrouwtje als verschillende soorten. Jurtina was het vrouwtje en lager op de lijst, op dezelfde pagina staat het mannetje als janira. Janira was een van de Nereïden, een nimf van de Middellandse Zee. Linnaeus zegt wel dat deze soorten veel op elkaar lijken en omschrijft de verschillen, jurtina zou een grassoort zijn en janra een bosvlindner. Vroeger had jarina de voorkeur maar jurtina heeft nu de prioriteit.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Voorvleugellengte: 9-11 mm.
Goed te herkennen aan de effen licht- tot vaalbruine vleugels zonder verdere tekening.
In Nederland komt echter vrijwel uitsluitend de zwarte melanistische vorm voor, die in het buitenland juist niet voorkomt.
Het is in Nederland een zeer zeldzame soort die slechts af en toe wordt waargenomen in de zuidelijke helft van het land, vooral in Limburg.
In België een zeldzame soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Het bruin schavertje (Omocestus haemorrhoidalis) is een rechtvleugelig insect uit de familie veldsprinkhanen (Acrididae).
Voor het eerst beschreven door Charpentier in 1825.
Het bruin schavertje komt voor in zuidelijk en oostelijk Europa, in België alleen in het uiterst zuidoostelijke deel in Belgisch-Lotharingen.
In Nederland komt de sprinkhaan niet voor maar de populaties in Duitsland komen voor tot in Nordhorn, vlak over de grens bij Denekamp in Overijssel.
Bruin schavertje
auteur : Fritz Geller-Grimm CC 3.0
De kleur is meestal bruin en zelden groen, de bovenzijde van het achterlijf is meestal rood gekleurd.
De wetenschappelijke soortnaam haemorrhoidalis verwijst hiernaar en betekent 'bloed'.
De opstaande, geel gekleurde kielen aan weerszijden van het halsschild is zeer sterk naar binnen geknikt.
De vleugels reiken ongeveer tot aan de achterlijfspunt.
Mannetjes bereiken een lengte van 11 tot 14 millimeter, de vrouwtjes zijn 15 tot 20 mm lang.
Omocestus haemorrhoidalis (vrouwtje)
auteur : Gilles San Martin CC 2.0
De sterk naar binnen geknikte kielen van het halsschild zijn een belangrijk determinatiekenmerk.
Alleen het knopsprietje heeft een vergelijkbare indeling van het halsschild, maar deze soort is te onderscheiden door de duidelijk verdikte einden van de antennes.
Bij andere soorten als het 'gewoon' schavertje zijn de randen van het halsschild slechts gebogen.
Het schavertje is bovendien meestal groen van kleur.
Bruin schavertje (mannetje)
auteur : Gilles San Martin CC 2.0
Het bruin schavertje is als volwassen insect te zien van juli tot september en is vooral actief tussen negen uur in de ochtend tot zeven uur in de avond.
De soort heeft geen stippen en is lichtbruin gekleurd, maar er komt ook een donkere vorm voor.
De lichte vorm is herkenbaar aan een zwarte M-vormige tekening op het halsschild.
De soort is langgerekter dan het tweestippelig lieveheersbeestje, waardoor ook donkere exemplaren altijd van deze soort te onderscheiden zijn.
Het imago wordt 3,5 tot 5 mm lang.
Het diertje heeft een voorkeur voor naaldbossen, vooral met sparren en in mindere mate met pijnbomen, en leeft van bladluizen van het geslacht Adelges.
Ter bestrijding van bladluizen is het bruin lieveheersbeestje ook in Noord-Amerika geïntroduceerd.
In Nederland en België is de soort vrij algemeen binnen het biotoop.
Het bruin lieveheersbeestje is te vinden van april tot oktober.
Het bruin dikkopje (Erynnis tages) is een dagvlinder uit de familie Hesperiidae, de dikkopjes.
Voor het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
Het bruin dikkopje komt voor van Ierland tot China en van Midden-Scandinavië en Schotland tot Spanje en Italië.
Europa vormt een belangrijk deel van het verspreidingsgebied.
Engels : Dingy Skipper Duits : Dunkler Dickkopffalter, Kronwicken-Dickkopffalter Frans : Le Point de Hongrie Oude Nederlandse naam : donker dikkopje
Een uiterst zeldzame standvlinder die in ons land zeer sterk achteruit is gegaan.
In het begin van de twintigste eeuw was het bruin dikkopje vrij algemeen op veel zandgronden verspreid over het land.
Sinds 1960 komt het bruin dikkopje alleen nog voor in Limburg en op dit moment zijn er nog slechts enkele kalkgraslandjes in Zuid-Limburg waar deze soort wordt waargenomen.
Voorvleugellengte: circa 13 mm.
De bovenkant van de vleugels is bruin met vage, grijze vlekken en stippen.
De onderkant is vrijwel egaal lichtbruin.
Een gelijkende soort is het kaasjeskruiddikkopje.
Het bruin dikkopje heeft een minder grove tekening op de bovenkant van de vleugels.
De soort staat op de Waalse Rode Lijst en in Duitsland staat hij in de categorie bijna bedreigd.
Voor Vlaanderen staat hij als verdwenen op de Rode Lijst, maar recent zijn er weer populaties langs het Albertkanaal.
Vliegtijd en gedrag :
Begin mei-half juni in één generatie; soms een tweede partiële en veel kleinere generatie van eind juli-eind augustus.
De vlinders worden zelden nectardrinkend waargenomen, de meeste waarnemingen betreffen zonnende exemplaren op open plekjes tussen de vegetatie.
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : begin juni-begin mei.
De soort overwintert als volgroeide rups in een soort koker van samengesponnen bladeren.
In het voorjaar vindt de verpopping plaats in een losse cocon laag in de vegatatie.
Het bruin dikkopje kan zowel in droge als vochtige graslanden leven, als de vegetatie maar laag en open is.
Voorbeelden zijn open schrale kruidenrijke graslanden in heiden of nabij bossen op zand- en kalkgrond.
Tegenwoordig is de soort beperkt tot droog en schraal kalkgrasland op zuidhellingen, met een lage, kruidenrijke vegetatie en hier en daar met een kale bodem.
De waardplanten zijn gewone rolklaver, soms bont kroonkruid of moerasrolklaver.
Erynnis : de Erynyes (Erynnes) of Furies die boosdoeners kwelden door ze telkens te achtervolgen. Deze naam verwijst naar het rusteloos vliegen van de vlinders alsof ze permanent worden opgejaagd door goddelijke wrekers. tages : Tages is de naam van een jongen die de wijsheid van een oude man bezat en die plotseling tevoorschijn kwam om de Etrusken in te wijden in de kunst van het voorspellen. Zijn woorden werden opgetekend in het boek van Tages.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Het bruin blauwtje (Aricia agestis, voorheen Plebeius agestis) is een dagvlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes.
Voor het eerst beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
Engels : Brown Argus Duits : Dunkelbrauner Bläuling, Kleiner Sonnenröschen-Bläuling Frans : l'Argus Brun Oude Nederlandse naam : donkerbruin blauwtje
Het bruin blauwtje komt algemeen voor in Centraal- en Zuid-Europa, op warme graslanden, heiden en duinen.
Als zwerver en dwaalgast kan de vlinder worden aangetroffen in Nederland en België.
In het kustgebied komt de vlinder als standvlinder (een vlinder die in dat gebied gedurende minimaal tien jaar een populatie heeft (gehad))voor.
Voorvleugellengte: circa 13 mm.
Zowel bij het mannetje als bij het vrouwtje is de bovenkant van de vleugels bruin zonder bestuiving, langs de achterrand bevindt zich meestal een volledige rij opvallende oranje vlekken.
De onderkant van de vleugels is lichtbruin, het vrouwtje heeft geen blauwe bestuiving.
De zwarte vlekken op de onderkant van de voorvleugel zijn groot en opvallend, de zwarte vlekken op de achtervleugel zijn klein.
De vleugeladers lopen door in de franje, waardoor deze geblokt lijkt.
Er is gemakkelijk verwarring mogelijk met het vrouwtje van het icarusblauwtje, dat ook bruine vleugels heeft.
Het icarusblauwtje heeft op de onderkant van de voorvleugel doorgaans een duidelijke wortelvlek.
Ook ligt de bovenste van de twee vlekjes aan de voorrand van de achtervleugel bij het bruin blauwtje dicht tegen de bovenste rij van vlekjes, terwijl bij het icarusblauwtje een stuk lager ligt.
Het bruin blauwtje profiteert van de opwarming van de aarde en doet dit niet onopgemerkt.
Ze fladdert maar liefst 79 kilometer noorderlijker in het Verenigd Koninkrijk dan 20 jaar geleden.
Maar niet alleen in de UK gaat het haar voor de wind, ook in de rest van Europa doet ze het zeer goed.
Vliegtijd en gedrag :
Begin mei-eind juni en begin juli-begin oktober in twee, soms drie generaties.
De vlinders besteden relatief veel tijd aan het zoeken van nectar van onder andere boerenwormkruid en duizendblad.
De vlinders brengen de nacht door in groepjes, waarbij ze met de kop naar benenden in de vegetatie hangen.
De levenscyclus verloopt als volgt : Rups : begin juni-half juli en half augustus-eind april.
De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag.
De jonge rups eet de onderzijde van het weefsel van het blad en beschadigt de bovenste bladlaag niet; deze mineergang is vrij opvallend.
Grotere rupsen eten van het volledige blad, de bloemen en de vruchten van de waardplant.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag vlak bij de waardplant.
Zijn habitat zijn droge, zandige, open, kruidenrijke en schrale graslanden en kalkgraslanden.
De waardplanten zijn diverse soorten ooievaarsbek, met name kleine ooievaarsbek en gewone reigersbek.
agestis: de oorsprong van agestis is onduidelijk.
Het zou een drukfout kunnen zijn van agrestis hetgeen landelijk, boers betekent.
Het kan ook van ager komen hetgeen veld betekent en dus zou slaan op de grazige habitat.
Dit alles is echter onwaarschijnlijk omdat Denis & Schiffermüller nagenoeg al hun namen uit de klassieke mythologie haalden.
Het zou een verbastering kunnen zijn van Argestes, de god van de noordwesten wind.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruidsmot (Sitochroa palealis) is een microvlinder uit de familie van de grasmotten, de Crambidae.
De spanwijdte bedraagt tussen de 26 en 34 millimeter, waarmee het een forse micro is.
Deze vlinder werd beschreven door Denis & Schiffermüller in 1775.
De rups is groen-, geel-, roodachtig met fraaie zwarte vlekken, een donkere ruglijn, donkere kant randlijnen en een geel-wit gekleurde kop.
Bruidsmot
auteur : Engeser aus der deutschsprachigen Wikipedia CC 3.0
De vliegtijd is van half juni tot eind september.
Waardplanten zijn Wilde peen, Peucedanum oreoselinum en planten uit het geslacht Berenklauw, Foeniculum en Silaum.
Het komt vooral voor in warme plaatsen van het open landschap, bijvoorbeeld op gazons, klavervelden en weiden, en akkerranden komen ze relatief vaak voor.
Sitochroa palealis
foto daanritter op vroegevogels.vara.nl
De vlinder komt voor in heel Europa.
De laatste jaren is er een toename van waarnemingen in België en het zuiden van Nederland.
In 2004 werd de bruidsmot voor het eerst waargenomen in de Verenigde Staten van Amerika.
Het bewijs, dat meer dan zes jaar na elkaar is aangegeven in vier staten van de VS, wijzen erop dat de soort er al is gevestigd.
Het Bretons spikkeldikkopje (Pyrgus armoricanus) is een dagvlinder uit de familie van de Hesperiidae, de dikkopjes.
Het imago heeft een voorvleugellengte van ongeveer 13 millimeter.
Engels : Oberthür's Grizzled Skipper Duits : Zweibrütige Würfel-Dickkopffalter, Zweibrütiger Puzzlefalter Frans : LHespérie des potentilles, l'Armoricain
Het Bretons spikkeldikkopje is in België uitgestorven.
Uit Nederland is maar een waarneming bekend uit Bloemendaal, waarschijnlijk in de periode 1890-1900.
In de buurt van Duinkerken, in Saarland en in Denemarken worden wel nog waarnemingen gedaan.
In het Saarland zou srpake zijn van een flinke uitbreiding van het areaal.
De vlinder komt verspreid over de rest van Europa voor.
Pyrgus armoricanus
auteur : Pascal Thenaisie CC 3.0
Het bretons spikkeldikkopje vliegt in twee generaties van halverwege mei tot en met juni en van augustus tot halverwege september.
De vlinders voeden zich met nectar van verschillende kruiden.
Bretons spikkeldikkopje
foto : François Spill op www.lepinet.fr
De waardplanten van het Bretons spikkeldikkopje komen uit het geslacht potentilla (ganzerik) zoals de voorjaarsganzerik en vijfvingerkruid.
De rups overwintert halfwassen.
Gelijkende soorten zijn het kalkgraslanddikkopje en de aardbeivlinder.
Naamgeving :
Pyrgus: purgos = een toren op een muur, kantelen. Waarschijnlijk wordt de geblokte franje bedoeld. Ook zou mogelijk zijn dat het een vorm is van Pyrgi, een stad in de Peloponneses; dit is echter onwaarschijnlijk daar Hübner nooit aardrijkskundige namen gebruikte.
armoricanus: Armirica is de Latijnse naam voor Bretagne waar Rennes ligt.
De voorvleugellengte bedraagt 22 tot 23 millimeter.
De waardplant is brem (Cytisus ratisbonensis) en andere soorten uit het geslacht Cytisus, mede afhankelijk van de plaats.
De eitjes worden bij voorkeur afgezet op jonge scheuten in de zon op een plant met veel loten en in de nabijheid van stenen.
Colias myrmidone
auteur : Tom Nygaard Kristensen CC 3.0
De soort komt zeer lokaal voor in Oost- en Zuidoost-Europa, het westen van Siberië en in Kazachstan.
De soort gaat in Europa sterk achteruit, waarschijnlijk door verlies aan geschikt habitat.
De vlinder is te vinden op warm, droog grasland met veel bremstruiken, bijvoorbeeld op zuidelijke hellingen.
rups van de bremvlinder
foto : op www.freenatureimages.eu
De rups overwintert volgens sommige auteurs in de strooisellaag, volgens anderen tegen de stam van de waardplant.
De vliegtijd is van mei tot september in twee tot drie jaarlijkse generaties.
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft een spanwijdte tussen de 15 en 18 millimeter.
De vlinders lijken op het eerste gezicht veel op enkele andere soorten uit de genera Epiblema (waar de soort voorheen ook toe gerekend werd) en Notocelia, maar onderscheid zich door de diagonale geelbruine lijntjes aan de buitenkant van de voorvleugel.
De vliegtijd is in juni en juli, de vlinders vliegen s nachts en komen dan op licht.
Notocelia trimaculana
foto : Jean Luc Kerveadou op www.galerie-insecte.org
De breedgehaakte hermelijnbladroller heeft als waardplanten Meidoorn (Crataegus), sleedoorn (Prunus spinosa) en peer (Pyrus).
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedgehaakte hermelijnbladroller
foto : T.Muus op www.microlepidoptera.nl
De rups heeft een zwarte kop en nekschild en een roodbruine buik en leeft op de bladeren van de waardplant.
Het is vooral een soort van hagen in open cultuurlandschap, kalkgrasland en open bossen.
De breedborstloopkever (Abax parallelepipedus) is een kever die behoort tot de familie loopkevers (Carabidae).
In Europa komt de soort nog algemeen voor.
Engels : Abax parallelepipedus Duits : Große Breitkäfer Frans : La féronie noire
Breedborstloopkever
auteur : James Lindsey's Ecology _ Commanster Site CC 3.0
Deze geheel diepzwarte loopkever is te herkennen aan het relatief brede, glanzende en gladde borststuk, de dekschilden zijn sterk in de lengte gegroefd.
De achterzijde van het halsschild is breder dan de voorzijde.
Op het halsschild zijn enkele lichte, langwerpige groeven aanwezig.
Het is met een lengte van 16 tot 22 millimeter een wat grotere soort.
De larve is zeer langwerpig van vorm, heeft een borstelige beharing op de segmenten en twee relatief lange behaarde staartdraden.
De zes poten zitten vooraan de kop en de grote, tangachtige kaken zijn duidelijk zichtbaar.
Ook de larve is nachtactief en carnivoor.
Zoals de meeste loopkevers is het een bodembewonende soort, die zich verschuilt onder stenen, houtblokken, bladeren en andere objecten in allerlei biotopen, liefst meer begroeide plaatsen als bossen.
De breedborstloopkever is nachtactief en verstopt zich overdag.
De breedbandhuismoeder (Noctua fimbriata) is een nachtvlinder uit de familie van de uilen, de Noctuidae.
De soort komt verspreid over Europa, Klein-Azië, de Kaukasus en Noord-Afrika voor, al is de zuidelijke grens onduidelijk door verwarring met de sterk gelijkende soort Noctua tirrenica.
Engels : Broad-bordered Yellow Underwing Duits : Bunte Bandeule Frans : la Frangée
Opvallend zijn het brede borststuk en de elkaar sterk overlappende vleugels.
De voorvleugel van het mannetje is roodachtig bruin tot olijfgroen, die van het vrouwtje lichtbruin, lichtgroen of roodachtig bruin.
De vlinder kent één jaarlijkse generatie die vliegt van halverwege juni tot en met september.
De soort overwintert als jonge rups dicht bij de grond en verpopt zich ondergronds.
De breedbandhuismoeder heeft als waardplanten allerlei kruidachtige planten als zuring en brandnetel en soms ook houtige lage planten.
De vlinders komen op smeer en in kleine aantallen op licht.
De breedbandhuismoeder is in Nederland en België een algemene soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
Rups van de Breedbandhuismoeder
auteur : Michel Kettner op www.lepiforum.de
Noctua: noctus, noctu = de nacht, 's nachts.
Noctua is ook een uilensoort met kleine oortjes en gewijd aan Minerva.
Of Linnaeus aan deze vogel dacht toen hij de naam gaf is onbekend, opvolgers legden wel dit verband.
Deze naam werd ook de familieaanduiding, zowel in de wetenschappelijke naam als in het Nederlandse uilen.
De essentie dient gezocht te worden in de nachtelijke leefwijze van deze vlinders.
fimbriata: fimbriatus = franje, rand, naar de oranje rand op de achtervleugel die sterk contrasteert met de zwarte band.
De uitgang -ata is een uitgang die hoort bij spanners en Linnaeus heeft dan ook een poging gedaan (1767) om de naam te veranderen naar fimbria.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
De breedbandgroefbij (Halictus scabiosae) is een vliesvleugelig insect uit de familie Halictidae.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1790 door Rossi.
In Nederland wordt de breedbandgroefbij alleen aangetroffen rond Maastricht en langs de Maas tot in Midden-Limburg.
Het geschikte biotoop zijn de schrale graslanden en bloemrijke uiterwaarden.
De vliegtijd is van mei tot half september.
Halictus scabiosae - mannelijk
foto : P. Falatico op aramel.free.fr
De breedbandgroefbij graaft zijn nest horizontaal in lemige grond.
In steile wanden, soms in groepjes bij elkaar.
De bevruchte vrouwtjes overwinteren met een aantal bij elkaar in het nest.
Eên van de vrouwtjes legt in het voorjaar eitjes, de anderen fungeren als werksters.
De breedbandgroefbij staat op de rode lijst als zeer zeldzaam.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- wildebijen.nl
- tinternet
De breedbanddwergzandbij (Andrena pusilla) is een vliesvleugelig insect uit de familie Andrenidae.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1903 door Pérez.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 18 en 21 millimeter.
De kleurstelling op de voorvleugel is grijs met bruin, en de tekening is scherp.
Achter de niervlek ligt een lichte zone tot de achterste dwarslijn, waarin een grove W-vorm herkenbaar is.
De achtervleugel is vuilwit met donkere bestuiving.
Op grond van uiterlijke kenmerken vrijwel niet te onderscheiden van het verborgen boswitje.
Alleen als bij het mannetje de donkere vlek in de vleugelpunt aan de binnenzijde hol is of afloopt langs de voorrandader, is met zekerheid sprake van een boswitje.
De rups wordt slechts zelden gezien.
De soort overwintert als gordelpop tegen een stengel.
Lacanobia w-latinum
foto : A.Linda op aramel.free.fr
De brede-w-uil gebruikt allerlei kruidachtige en houtige planten als waardplanten.
De rups is te vinden van juni tot augustus.
De rups foerageert ´s nachts.
De soort overwintert als pop in de grond.
De brede-w-uil is in Nederland en België een zeldzame soort, die verspreid over het hele gebied kan worden gezien.
De vlinder kent één generatie die vliegt van eind april tot en met juli.
rups van de brede-w-uil
foto : Philippe Mothiron op lepinet.fr
Lacanobia: een foute schrijfwijze van lachanobia; lakhana = groenten en bioo = leven.
Het oorspronkelijke genus was uitgebreider en omvatte ook een aantal groente-eters, zoals M. brassicae.
w-latinum: w-latinum verwijst naar de twee naast elkaar liggende V's.
Het Latijnse alfabet kent geen W en dus moest de W gelatiniseerd worden: w-latinum.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet.nl
- tinternet
De brede vlakjesmot (Catoptria permutatellus) is een nachtvlinder uit de familie Crambidae, de grasmotten.
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 22 en 29 millimeter.
De kever lijkt qua bouw en levenswijze sterk op de bekendere en in België en Nederland algemeen voorkomende geelgerande watertor (Dytiscus marginalis), maar wordt duidelijk groter en met name breder.
De soort heeft duidelijke verbredingen aan weerszijden van de dekschilden en is hieraan meestal eenvoudig te herkennen.
Mannetjes zijn duidelijk van vrouwtjes te onderscheiden aan de verbredingen aan het voorste potenpaar.
Deze bevatten aan de onderzijde twee grotere en vele tientallen zeer kleinere zuignapjes waarmee het mannetje zich aan het vrouwtje ankert tijdens de paring.
Dytiscus latissimus
auteur : Rune Sø Neergaard
De brede geelgerande watertor werd al bijna veertig jaar beschouwd als uitgestorven in Nederland.
Sinds 2005 zijn er echter waarnemingen van verschillende locaties bekend.
In België kwam de soort vroeger ook voor maar hier zijn geen nieuwe waarnemingen bekend.
Het is één van de grootste vertegenwoordigers van de geelgerande waterroofkevers uit het geslacht Dytiscus.
De vrouwelijke exemplaren bereiken een lichaamslengte van 5 centimeter.
Poten inbegrepen hebben ze een lengte van wel 15cm.
Het mannetje blijft een derde kleiner.
De lichaamskleur is bruin, de bovenzijde van het kopborststuk en het abdomen (achterlijf) zijn in de lengte gestreept.
De wetenschappelijke soortnaam nigriventer betekent letterlijk zwarte buik en slaat op de zwarte vlek aan de onderzijde.
Ondanks zijn grootte behoort deze soort niet tot de vogelspinnen.
Phoneutria nigriventer
waarschuwing : Deze spinnen zijn extreem giftig en dus geen speeltje
auteur : João P. Burini CC 3.0
Het is een bewoner van regenwouden die zich ook kan handhaven in gecultiveerde gebieden zoals bananenplantages.
Hierdoor duikt de spin overal ter gehele wereld op en is één van de zogenaamde bananenspinnen.
In Nederland zijn meldingen bekend van soorten uit het geslacht Phoneutria in april 2008 in een supermarkt in Bolsward en in juli 2009 dook Phoneutria boliviensis op in een container in de omgeving van Tilburg.
De Braziliaanse zwerfspin is een erg gevaarlijke soort die zeer giftig is maar bovendien bekend staat als zeer agressief en bijzonder snel.
De spin kan ook sprongen maken.
Het krachtige gif kan al bij een dosis van 0,3 microgram per kilo lichaamsgewicht dodelijk zijn.
Het gif heeft een neurotoxische werking en verlamt uiteindelijk de ademhalingsspieren wat tot verstikking leidt.
Het tegengif moet vrijwel direct toegediend worden omdat de dood al zes uur na de beet kan intreden.
Op 9 maart 2011 is uit onderzoek naar voren gekomen dat het gif van de Braziliaanse zwerfspin gebruikt zou kunnen worden als remedie tegen erectiestoornissen.
Omdat het gif van de spin in verband kan worden gebracht met medische toepassingen is de spin uit zijn anonimiteit gehaald.
Eerste onderzoeken op ratten hebben ervoor gezorgd dat ze het positieve effect van het gif kunnen filteren van de dodelijke bijwerking.
De Braziliaanse zalmroze vogelspin (Lasiodora parahybana) is een bodembewonende, zwarte vogelspin die afkomstig is uit de steppen van Oost-Brazilië.
Het is een populaire vogelspinnensoort om te houden in een terrarium, alhoewel wordt afgeraden aan de beginners om er een in huis te nemen.
De soort is erg snel, wordt vrij groot en kan redelijk agressief uit de hoek komen.
Bovendien werpen ze brandharen af, wanneer ze zich in het nauw gedreven voelen.
Deze brandharen zijn zeer sterk irriterend voor de huid, de ogen en de luchtwegen.
Ze zullen enkel bijten als dat echt nodig is.
Wanneer dat gebeurt, kunnen de cheliceren (gifkaken), die tot 2,5 cm lang kunnen worden, heel wat verwondingen aanbrengen, ook bij de mens.
De kleur van de spin is veel zwart, maar ze heeft, verspreid over het lichaam, roze haartjes.
De spinnen worden zo'n 20 cm lang (inclusief poten), hoewel exemplaren van 25 cm geen uitzondering vormen.
Het is de op twee na grootste vogelspin ter wereld, na de goliathvogelspin (Theraphosa blondi) en de Theraphosa apophysis.
Volwassen vrouwtjes kunnen tot 100 gram wegen.
Ze groeien bijzonder snel.
Deze spinnensoort is een echte veelvraat: ze eten zowat alles wat ze krijgen voorgeschoteld.
Van kleine kevers, kleine knaag- en andere zoogdieren tot zelfs gifslangen.
In gevangenschap is het beter ze iedere 2 weken een grote krekel te geven, zodat ze niet te snel groeien.
De tanden van de Braziliaanse zalmroze vogelspin - vrouwtje
auteur : HTO - vrije foto
De Braziliaanse zalmroze vogelspin houdt van een vrij groot territorium: het terrarium moet minstens een oppervlakte hebben van 80 bij 40 centimeter.
De vochtigheidsgraad moet rond de 65% liggen en de temperatuur moet 23 tot 25 °C bedragen.
De spin is voornamelijk bodembewonend: daarom moet er opgelet worden met scherpe voorwerpen in het terrarium.
De spin kan immers, wanneer ze klimt, vallen en daarbij kan het abdomen openbarsten (waardoor de spin sterft).
Door de hoogte van het terrarium te beperken, kunnen ook heel wat ongevallen vermeden worden.
Een waterbakje is ook geen overbodige luxe: het helpt de vochtigheidsgraad constant houden en de spin kan er zich ook in wassen.
Een schuilplaats is niet echt nodig, omdat ze er vrijwel nooit gebruik van zullen maken.
De Brandvlerkvlinder (Pheosia tremula) is een vlinder uit de familie van de tandvlinders (Notodontidae), die verspreid over Europa voorkomt, tot aan de poolcirkel.
De brandvlerkvlinder is in Nederland en België een gewone soort die verspreid over het hele gebied voorkomt.
Engels : Swallow Prominent Duits : Pappel-Zahnspinner, Espen-Porzellanspinner Frans : la Porcelaine Oude Nederlandse naam : brandvlerk-beervlinder, peppelbrandvlerkvlinder, populierenbrandvlerkvlinder, porseleinvlinder
Het imago kan vrij gemakkelijk verward worden met de berkenbrandvlerkvlinder.
Deze laatste is echter kleiner, en de witte wigvormige figuur aan achterrand aan de binnenkant van de voorvleugel is breder en korter.
Rups van het brandvlerkvlinder
auteur : Gyorgy Csoka CC 3.0
De waardplanten van de brandvlerkvlinder zijn de populier, met name ratelpopulier, wilg en berk.
Pheosia: pheos = een stekelige plant, een doorn; naar de tapse witte vlek aan de achterrand van de vleugel.
Deze vlekken zijn kenmerkend voor de enige twee soorten die Hübner in de genus onderbracht.
tremula: tremula = bibberen, beven: waarschijnlijk naar de bevende bewegingen van rups en vlinder en wellicht met een woordspeling ook verwijzend naar Populus tremula, ratelpopulier; de voedselplant volgens Linnaeus.
Als de naam uitsluitend was gebaseerd op deze voedselplant zou Clerck 'tremulae' hebben geschreven.