De Brumby is een slag van verwilderde paarden en pony's dat voorkomt in verschillende delen van Australië.
Het ras ontstond uit weggelopen en losgelaten dieren van kolonisten, die naar Australië waren meegebracht als gebruikspaarden en is daardoor vergelijkbaar met de Amerikaanse mustang.
Het meest bekende leefgebied van de Brumby bevindt zich in de Australische Alpen.
De eerste paarden op het Australische continent waren de paarden van Engelse kolonisten die in januari 1788 in Australië aan land kwamen.
In het begin waren het vooral paarden uit Zuid-Afrika.
Dit waren 'Capers'.
Later werden er ook Engelse volbloeds, Arabieren en Welsh mountainpony's naar Australië gebracht.
Ook kwamen er paarden uit Zuid-Amerika. De meeste van deze paarden hadden een zeer goed uithoudingsvermogen zodat ze de lange zeereis zouden overleven en het zware werk, dat ze in Australië zouden moeten verrichten, aankonden.
Begin 1800 werd in het binnenland van Australië goud ontdekt.
Met de goudzoekers kwamen veel paarden mee.
Soms ontsnapten er paarden en deze begonnen verwilderde kuddes te vormen.
Dit waren de eerste Brumby's.
Door de barre leefomstandigheden paste het type en karakter van deze paarden zich in de loop der tijd aan.
Alleen de sterkste paarden konden overleven, waardoor het ras zeer taai en sober is geworden.
Brumby
auteur : DRyan - vrije foto
Doordat vele paarden er in slaagden te overleven groeide het aantal Brumby's.
Al in 1860 werden ze omschreven als een plaag.
Dit zorgde in de jaren '60 voor grote problemen in de binnenlanden van Australië.
Men probeerde het aantal dieren te laten teruglopen door met vliegtuigen en jeeps kuddes samen te drijven en ze af te schieten.
Er werden daarbij ongeveer zeventienduizend Brumby's gedood.
Ook tegenwoordig vormen de Brumby's in Australië nog steeds een probleem doordat ze zich zo snel vermeerderen en niet bijzonder geschikt zijn om als rijpaard gebruikt te worden.
Een groot gedeelte van het paardenvlees dat vanuit Australië op de Europese markt terecht komt is afkomstig van Brumby's.
Brumby's, een gevaar op de weg
auteur : Nick Hewson CC 2.0
De Brumby heeft een stokmaat (schoft-of schouderhoogte) van 1.40 tot 1.50 meter en is daarmee naar de gebruikelijke indeling eigenlijk een grote pony.
De meeste Brumby's hebben een onderhals.
De stand van de achterbenen is vaak koehakkig en meestal zijn de paarden overbouwd.
Dit betekent dat het kruis (hoogste punt van de achterhand) hoger is dan de schofthoogte.
Brumby's hebben slanke, sterke benen met zeer harde hoeven.
Brumby's, je vindt ze overal
auteur : Grahamec CC 3.0
Doordat de Brumby is verwilderd en in zijn jeugd weinig contact heeft met mensen is hij zeer moeilijk te berijden.
Ook een ingereden Brumby heeft een heel onafhankelijk en weinig volgzaam karakter.
Wat betreft de vitaliteit is de Brumby een zeer sterk paard.
Wat betreft zijn karakter is het weinig geschikt is om als rijpaard gebruikt te worden.
De berber is een woestijnpaard dat zijn oorsprong vindt aan de Barbarijse kust van Noord-Afrika, en dat beschikt over grote hardheid en doorzettingsvermogen en een vurig temperament. Door de vele kruisingen is het tegenwoordig moeilijk om een zuiver exemplaar te vinden. Wel is dit type van grote invloed geweest op moderne rassen.
Waar de oorsprong van de berber ligt, is niet precies bekend, maar het ras ontstond in de loop van de achtste eeuw in Noord-Afrika; het was ongeveer de tijd dat de islamitische bezetters de streek binnenkwamen. Er bestaat groot verschil van inzicht over de vraag of de berber en de arabier een gemeenschappelijke voorouder hebben. Volgens een andere opvatting was de arabier juist een voorouder van de berber. Mogelijk is het inheemse paard van deze streek beïnvloed door kruising van meerdere oosterse rassen enerzijds, zoals de arabier met paarden uit Turkmenistan en het Kaspische gebied, met Iberische paarden anderzijds. De laatste waren dan meegebracht door Moorse bezetters van Zuid-Spanje.
Er bestaan thans diverse variëteiten van de berber, waaronder de Algerijnse, de Marokkaanse en de Tunesische.
De Griekse geleerde Claudius Aelianus schreef in het jaar 200 na Christus over de Berberpaarden: "Deze paarden zijn buitengewoon snel en sterk, maar bovendien zo volgzaam dat ze zonder trens of teugel bereden kunnen worden en zich heel eenvoudig met een stokje laten sturen". In 1200 na Christus kwam de Berber in de mode bij de Europese ridders. De Berbers waren tot in de 18e eeuw zeer geliefd. Wie binnen de Europese koningshuizen iets voorstelde, reed op een Berber of een Spaans paard.
Antoine Pluvinel schreef over de Berber: "Ik houd veel van deze barbaarse paarden voor het Hoge School rijden vanwege de buitengewone toegenegenheid om sierlijk en met een bijzondere ijver de oefeningen uit te voeren."
In 1605 zegt G.E. Löhneysen: "De Moorse paarden zijn tamelijk klein, maar conditioneel sterk en werklustig, ze kunnen veel hebben, het zijn heerlijke goede paarden. Voornamelijk zijn ze dapper en blijmoedig en ze worden in het bijzonder geprezen omdat ze erg werklustig en trouw aan de mens zijn."
In oorlogstijd moest de Berber zijn kwaliteiten tonen op het slagveld. Er werden hoge eisen gesteld aan de ruiter, maar zeker ook aan zijn paard. Om de zware 'oefeningen' op het slagveld uit te kunnen voeren moest het paard sensibel, temperamentvol en goed te rijden zijn. Maar bovenal moest hij mee willen werken en trouw zijn. In vredestijd diende de Berberhengsten als comfortabele, rustige tölters voor de weinig zadelvaste adellijke dames. En natuurlijk werden ze als dekhengst ingezet.
grijze berber
De berber is een licht rijpaard met een groot uithoudingsvermogen. De voorpartij is krachtig, de schoften hoog, de achterhand kort, het kruis smal en aflopend. De staart wordt laag gedragen. Het ras is sterk, heeft gladde benen en kleine, ronde, stevige hoeven. De gang is niet bijzonder goed, maar de galop is die van een sprinter en dit is van invloed geweest op de eruit gefokte rassen. De meest voorkomende kleur is grijs, maar ook vos, zwart en (kastanje)bruin worden aangetroffen.
Van de abacoberber komen nog andere kleuren voor : met lichte of juist donkere vlekken, ruin, zwart en andere.
De abacoberber is een bedreigde ondersoort van de Spaanse berber, en komt voor op het eiland Abaco in de Bahama's. Naar men aanneemt, stamt de abaco af van paarden die tijdens de Spaanse koloniale tijd op dit eiland schipbreuk hebben geleden. Er zijn nog maar heel weinig exemplaren van de abaco over.
Het Belgisch trekpaard, Brabants trekpaard of Brabander is een paardenras afkomstig uit België.
Tijdens de Romeinse bezetting van het gebied dat nu België heet, werd het Belgisch trekpaard al genoemd. Van de 11e tot de 16e eeuw werd het trekpaard gebruikt als oorlogspaard in Brabant en Vlaanderen. Daarna werd het Belgisch trekpaard gebruikt om zware werktuigen te trekken op het platteland, in de mijnbouw en in de haven. Ook trokken ze (post)koetsen en schepen.
In 1886 werd het stamboek van de "Sociëteit van het Belgisch Trekpaard" opgericht. In 1910 werden ongeveer 35.000 Belgische trekpaarden geëxporteerd vanuit België naar Amerika, Canada, Rusland, Zweden, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Nederland en Italië om de daar aanwezige paarden te verbeteren, zoals de shire in Groot-Brittannië.
In 1950 waren er nog ongeveer 200.000 trekpaarden in België.
Door de motorisering na de Tweede Wereldoorlog werd het trekpaard overbodig. In 1980 waren er nog maar 6000 Belgische trekpaarden over. Een aantal fokkers ging zich inzetten om dit paardenras te behouden. En in 2004 zijn er ongeveer 12.000 Belgische trekpaarden. Ze worden tegenwoordig gebruikt om te mennen.
Veel van deze paardenfokkerijen zijn te vinden in het Pajottenland. Ter nagedachtenis van deze fokkers staan er in de Pajotse dorpen Vollezele (Galmaarden) en Sint Kwintens Lennik (Lennik) standbeelden.
Het Belgisch trekpaard heeft een schofthoogte van ongeveer 1,70 m. Het paard heeft een vrij klein hoofd met een korte, zware hals en een dubbele manenkam. Het lichaam is krachtig en gedrongen. De benen zijn kort en sterk met aan de kogels extra beharing.
Het is gebruikelijk de staart van trekpaarden te couperen. Deze gewoonte is ontstaan omdat boeren vroeger op de akkers vaak vlak achter het paard naast de ploeg liepen en niet wilden dat het paard de leidsels met de staart vast tegen hun billen zouden klemmen en zo verdere besturing onmogelijk zouden maken.
Er zijn zeven kleurslagen mogelijk bij het Belgisch trekpaard: bruin, zwart, vos, bruinschimmel, blauwschimmel, vosschimmel en appelschimmel. Sommige van deze kleuren zijn zeldzaam.
Bekappen is een methode om hoeven/klauwen van dieren te verzorgen, omdat ze door de afwezigheid van natuurlijke slijtage uitgroeien.
Dieren met hoeven/klauwen die in gevangenschap gehouden worden moeten regelmatig bekapt worden. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor koeien, paarden en geiten. In de vrije natuur slijten de hoeven/klauwen door de afstanden die afgelegd worden op zoek naar voedsel. In gevangenschap bewegen de dieren veel minder, zodat de hoeven te lang worden. Zoals bij mensen de nagels regelmatig geknipt worden, moeten bij dieren de hoeven/klauwen bekapt worden.
Dit bekappen kan met behulp van verschillende materialen, zoals een kniptang, een kapmes, een kapschaar of een hoefrenet.
Paarden :
Omdat de hoeven van paarden door het lopen op en harde ondergrond juist extra hard slijten, worden paarden beslagen met hoefijzers. Daarnaast bestaat er een groeiende groep hoefverzorgers, dierenartsen en paardeneigenaren die ervan overtuigd zijn dat hoefijzers niet nodig zijn en zelfs schade toebrengen aan de hoef. Deze visie staat bekend als Natuurlijk Bekappen.
Het bekappen en beslaan is geen werk voor de amateur. Het is vakwerk en dient dan ook over gelaten te worden aan een hoefsmid.
Koeien en Geiten :
Dit geld ook zeker voor de koeien en geiten. Omdat de klauwen van koeien en geiten gezond te houden moeten ze regelmatig worden gecontroleerd. Voor koeien is dat ongeveer 2 maal per jaar en voor geiten eens per twee maanden. Naast de bovengenoemde gereedschappen worden ook wel een slijptol met een bekapschijf gebruikt.
Het bekappen voor de koeien kan door de boer, veedokter of klauwbekapper gedaan worden.
In het gebied waar de Nederlanders zich rond 1652 vestigden, leefden diverse inheemse stammen die tot 1655 nog nooit een paard gezien hadden. Vanaf 1825 namen deze stammen het paard op in hun leefwijze en diverse stammen specialiseerden zich in het fokken van paarden. De paarden werden van de kolonisten gestolen of gekocht en onderling met elkaar gekruist. Deze paarden hadden een groot percentage Oosters bloed.
Lokale stammen zoals de Zulus, Maphetla en Mapolanes begonnen een eigen fokkerij van het Kaapse paard naast de fokkerij van de kolonisten. De fokkerij van het Kaapse paard door de lokale bevolking verschilde echter zodanig van de fokkerij door de kolonisten dat er op korte tijd een volledig verschillende type gefokt werd: de Basuto.
Vanaf 1870 werd de Basuto erg populair door zijn goede eigenschappen en vele paarden werden naar Europa en andere kolonies geëxporteerd. Dit zorgde ervoor dat de fokkerij een tekort aan paarden kreeg. Om dit tekort aan te vullen en aan de vraag te kunnen voldoen, werden grote aantallen mindere volbloeden geïmporteerd om de fokkerij op peil te houden. Deze handelswijze zorgde ervoor dat op relatief korte tijd de waardevolle fokdieren met oude Aziatische bloedlijnen geëxporteerd werden en dat de fokkerij verder ging met paarden met een groter volbloedpercentage maar met minder kwaliteit.
Basuto pony auteur : onbekend
De paarden die uit deze kruisingen geboren werden, de Basutos, werden genoemd naar de regio waar ze gefokt werden, het voormalige Basutoland, nu Lesotho.
Een tijdlang bestonden het Kaapse paard en de Basuto naast elkaar maar in de loop van de tijd verdween het Kaapse paard en bleef de Basuto over.
Hoewel de stammen de paarden nodig hadden, werden de paarden amper verzorgd en zelfs verwaarloosd. Ook in de fokkerij werd weinig aandacht besteed aan verbetering of kwaliteit. Paarden met een gebrek stierven door verwaarlozing en alleen de sterksten bleven over maar met de overlevenden werd wel gefokt. Dit zorgde ervoor dat vele paarden exterieurgebreken vertonen.
De lokale stammen gebruikten de paarden voor alle voorkomende werkzaamheden en stonden bekend als goede ruiters die onbevreesd door de rotsachtige bergstreek raceten. Hier dankt de Basuto zijn tredzekerheid en uithoudingsvermogen aan.
Op zijn beurt stond de Basuto aan de basis van de Nooitgedacht-pony op het Afrikaanse continent maar ook aan de basis van de fokkerij van de New Forest pony.
Basuto pony
De Basuto lijkt qua stokmaat een pony maar bezit paardachtige kenmerken en wordt daarom als paard beschouwd. Het lichaam is schraal en licht gebouwd. Het hoofd is groot en zwaar, de hals is relatief dun en lang. De rug en schouder zijn recht en de [[croupe]] is gespierd maar afhangend. De benen en hoeven zijn opvallend hard. De gangen zijn opvallend ruim en tredzeker.
De paarden zijn erg moedig en vasthoudend. Daarnaast zijn ze onvermoeibaar.
De Basuto wordt nog steeds als rijdier gebruikt in Zuid-Afrika. De paarden zijn zeer tredzeker en kunnen lange afstanden afleggen over een moeilijk terrein. De Basuto is erg sober en hard en heeft weinig verzorging nodig. De betere exemplaren worden gebruikt voor polo en races.
Bron : Bokt.nl CC 2.5 http://www.kapstadt.org/ http://www.roepstem.net http://www.malealea.com http://en.wikipedia.org http://www.ansi.okstate.edu