Romenu is een blog over gedichten, literatuur en kunst Maar Romenu is ook een professionele freelance vertaler Du-Ne en Ne-Du http://www.roumen-vertalingen.nl/
Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in het conducteurshuis aan de Waagplatz 2 in Salzburg geboren. Zijn vader, Tobias Trakl, was een handelaar in ijzerwaren en zijn moeder, die ook psychische problemen had, was Maria Catharina Trakl, (meisjesnaam Halik). Voorts had hij nog drie broers en drie zussen. Margarethe (doorgaans Grethe genoemd) stond hem het naast, zelfs zodanig dat sommigen een incestueuze verhouding vermoeden. Zijn jeugd bracht hij door in Salzburg. Vervolgens bezocht hij van 1897 tot 1905 het humanistische gymnasium. Om toch een academische opleiding te kunnen volgen, werkte hij tot 1908 in de praktijk bij een apotheker. Sommigen vermoedden dat hij dit vooral deed om zichzelf opiaten te kunnen verschaffen. Bij het uitbreken van WO I werd Trakl als medicus naar het front in Galicië (heden ten dage in Oekraïne en Polen) gestuurd. Zijn gemoedsschommelingen leidden tot geregelde uitbraken van depressie, die verergerd werden door de afschuw die hij voelde voor de verzorging van de ernstig verwonde soldaten. De spanning en druk dreven hem ertoe een suïcidepoging te ondernemen, welke zijn kameraden nochtans verhinderden. Hij werd in een militair ziekenhuis opgenomen in Kraków, alwaar hij onder strikt toezicht geplaatst werd.Trakl verzonk daar in nog zwaardere depressies en schreef Ficker om advies. Ficker overtuigde hem ervan dat hij contact moest opnemen met Wittgenstein, die inderdaad op weg ging na Trakls bericht te hebben ontvangen. Op 4 november 1914, drie dagen voordat Wittgenstein aan zou komen, overleed hij echter aan een overdosis cocaïne
Paul Celan
Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Paul Celans ouders waren Duitssprekende joden die hun zoon joods opvoedden en hem naar Duitse christelijke scholen stuurden. In 1942 werden Celans ouders door de Duitse bezetter naar een werkkamp gedeporteerd en daar vermoord. Hijzelf wist aanvankelijk onder te duiken, maar moest vanaf juli 1942 in een werkkamp dwangarbeid verrichten. Celan overleefde de oorlog. Via Boekarest en Wenen vestigde Celan zich in 1948 in Parijs. Daar was hij werkzaam als dichter, vertaler en doceerde hij aan de prestigieuze Ecole Normale Supérieure. Vermoedelijk op 20 april 1970 beëindigde hij zijn leven zelf door in de Seine te springen.
Gerard Reve
Gerard Reve over: Medearbeiders ”God is in de mensen, de dieren, de planten en alle dingen - in de schepping, die verlost moet worden of waaruit God verlost moet worden, door onze arbeid, aangezien wij medearbeiders van God zijn.” Openbaring ”Tja, waar berust elk godsbegrip op, elke vorm van religie? Op een openbaring, dat wil zeggen op een psychische ervaring van zulk een dwingende en onverbiddelijke kracht, dat de betrokkene het gevoel heeft, niet dat hij een gedachte of een visioen heeft, maar dat een gedachte gedachte of visioen hem bezit en overweldigt.”
Simon Vestdijk
Simon Vestdijk (Harlingen, 17 oktober 1898 – Utrecht, 23 maart 1971) was een Nederlands romancier, dichter, essayist en vertaler. Zijn jeugd te Harlingen en Leeuwarden beschreef hij later in de Anton Wachter-cyclus. Van jongs af aan logeerde hij regelmatig bij zijn grootouders in Amsterdam, waar hij zich in 1917 aan de Universiteit van Amsterdam inschrijft als student in de medicijnen. Tijdens zijn studie die van 1917 tot 1927 duurde, leerde hij Jan Slauerhoff kennen.Tot 1932 is hij als arts in praktijken door heel Nederland werkzaam. In 1932 volgt zijn officiële schrijversdebuut met de uitgave van de bundel Verzen in De Vrije Bladen. Doorslaggevend voor Vestdijks uiteindelijke keuze voor de literatuur is zijn ontmoeting in 1932 met Eddy Du Perron en Menno ter Braak. Deze ontmoeting had tot resultaat dat hij redactielid werd van het tijdschrift Forum Kort daarop, in 1933, wordt zijn eerste novelle, De oubliette, uitgegeven. In hetzelfde jaar schrijft hij Kind tussen vier vrouwen, dat, eerst geweigerd door de uitgever, later de basis zal vormen voor de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans. In 1951 ontvangt Vestdijk de P.C. Hooftprijs voor zijn in 1947 verschenen roman De vuuraanbidders. In 1957 wordt hij voor het eerst door het PEN-centrum voor Nederland voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij echter nooit zal krijgen. Op 20 maart 1971 wordt hem de Prijs der Nederlandse Letteren toegekend, maar voor hij deze kan ontvangen overlijdt hij op 23 maart te Utrecht op 72-jarige leeftijd. Vestdijk was auteur van ca. 200 boeken. Vanwege deze enorme productie noemde de dichter Adriaan Roland Holst hem 'de man die sneller schrijft dan God kan lezen'. Andere belangrijke boeken van Simon Vestdijk zijn: "Kind van stad en land" (1936), "Meneer Visser's hellevaart" (1936), "Ierse nachten" (1946), "De toekomst de religie" (1947), "Pastorale 1943" (1948), "De koperen tuin" (1950), "Ivoren wachters" (1951), "Essays in duodecimo" (1952) en "Het genadeschot" (1964).
K.P. Kavafis K.P. Kavafis werd als kind van Griekse ouders, afkomstig uit Konstantinopel, geboren in 1863 in Alexandrië (tot vandaag een Griekse enclave) waar hij ook het grootste deel van zijn leven woonde en werkte. Twee jaar na de dood van zijn vader verhuist het gezin in 1872 naar Engeland om na een verblijf van vijf jaar naar Alexandrië terug te keren. Vanwege ongeregeldheden in Egypte vlucht het gezin in 1882 naar Konstantinopel, om na drie jaar opnieuw naar Alexandrië terug te gaan. In de jaren die volgen maakt Kavafis reizen naar Parijs, Londen en in 1901 zijn eerste reis naar Griekenland, in latere jaren gevolgd door nog enkele bezoeken. Op de dag van zijn zeventigste verjaardag, in 1933 sterft Kavafis in Alexandrië. De roem kwam voor Kavafis pas na zijn dood, dus postuum. Deels is dat toe te schrijven aan zijn eigen handelswijze. Hij was uiterst terughoudend met de publicatie van zijn gedichten, liet af en toe een enkel gedicht afdrukken in een literair tijdschrift, gaf in eigen beheer enkele bundels met een stuk of twintig gedichten uit en het merendeel van zijn poëzie schonk hij op losse bladen aan zijn beste vrienden.
Thomas Mann
Thomas Mann, de jongere broer van Heinrich Mann, werd geboren op 6 juni 1875 in Lübeck. Hij was de tweede zoon van de graankoopman Thomas Johann Heinrich Mann welke later één van de senatoren van Lübreck werd. Zijn moeder Julia (geboren da Silva-Bruhns) was Duits-Braziliaans van Portugees Kreoolse afkomst. In 1894 debuteerde Thomas Mann met de novelle "Gefallen". Toen Thomas Mann met 21 jaar eindelijk volwassen was en hem dus geld van zijn vaders erfenis toestond - hij kreeg ongeveer 160 tot 180 goldmark per jaar - besloot hij dat hij genoeg had van al die scholen en instituties en werd onafhankelijk schrijver. Kenmerkend voor zijn stijl zijn de ironie, de fenomenale taalbeheersing en de minutieuze detailschildering. Manns reputatie in Duitsland was sterk wisselend. Met zijn eerste roman, Buddenbrooks (1901), had hij een enorm succes, maar door zijn sceptische houding tegenover Duitsland na de Eerste Wereldoorlog veranderde dit volledig. Stelde hij zich tot aan de jaren twintig apolitiek op (Betrachtungen eines Unpolitischen, 1918), meer en meer raakte hij bij het Politiek gebeuren betrokken. Zijn afkeer van het nationaal socialisme groeide, zijn waarschuwingen werden veelvuldiger en heftiger. In 1944 accepteerde hij het Amerikaanse staatsburgerschap. Tussen 1943 en 1947 schreef Mann Doktor Faustus (zie Faust), de roman van de 'Duitse ziel' in de gecamoufleerd geschilderde omstandigheden van de 20ste eeuw. In 1947 bezocht hij voor het eerst sinds de Oorlog Europa, twee jaar later pas Duitsland. In 1952 vertrok hij naar Zwitserland. Op 12 augustus 1955 stierf hij in Zürich. Twintig jaar na zijn dood, in aug. 1975, is zijn literaire nalatenschap geopend: dagboekaantekeningen van 15 maart 1933 tot 29 juli 1955, alsmede notities uit de jaren 1918 tot en met 1921.Belangrijke werken zijn: Der Zauberberg, Der Tod in Venedig, Dokter Faustus , Joseph und seine Brüder en Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull.
Rainer Maria Rilke
Rilke werd op 4 december 1875 geboren in Praag. Hij had al naam gemaakt als dichter met zijn bundels Das Stundenbuch en Das Buch der Bilder, toen hij de literaire wereld versteld deed staan en wereldfaam verwierf met de publicatie van zijn twee delen Neue Gedichte in 1907 en 1908. Hij verzamelde daarin het beste werk uit een van zijn vruchtbaarste periodes, die hij grotendeels doorbracht in Parijs. Rilke was daar diep onder de indruk gekomen van Rodin, bij wie hij een tijdlang in dienst was als particulier secretaris. Rodin, zei hij later, had hem leren kijken. Dit kijken kwam neer op intense concentratie, om het mysterie te kunnen zien ‘achter de schijnbare werkelijkheid'. Latere en rijpere werken als Duineser Elegien (1912-1923) en het ronduit schitterende Die Sonette an Orfeus (1924) illustreren Rilkes metafysische visie op het onzegbare, dat haar verwoording vindt in een hermetische muzikale taal. Op 29 december 1926 overlijdt Rilke in het sanatorium in Val-Mont aan de gevolgen van leukemie. Enkele dagen later wordt hij, overeenkomstig zijn wens, begraven op het kerkhof van Raron.
* * * * * * * * * * * * * * * *
Romenu
Over literatuur, gedichten, kunst en cultuur
04-04-2024
Maya Angelou
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.
Weekend Glory
Some clichty folks don’t know the facts, posin’ and preenin’ and puttin’ on acts, stretchin’ their backs.
They move into condos up over the ranks, pawn their souls to the local banks. Buying big cars they can’t afford, ridin’ around town actin’ bored.
If they want to learn how to live life right they ought to study me on Saturday night.
My job at the plant ain’t the biggest bet, but I pay my bills and stay out of debt. I get my hair done for my own self’s sake, so I don’t have to pick and I don’t have to rake.
Take the church money out and head cross town to my friend girl’s house where we plan our round. We meet our men and go to a joint where the music is blue and to the point.
Folks write about me. They just can’t see how I work all week at the factory. Then get spruced up and laugh and dance And turn away from worry with sassy glance.
They accuse me of livin’ from day to day, but who are they kiddin’? So are they.
My life ain’t heaven but it sure ain’t hell. I’m not on top but I call it swell if I’m able to work and get paid right and have the luck to be Black on a Saturday night.
Zoon tegen moeder
Ik begin geen oorlogen, die vergif op kathedralen laten regenen, En Davidsterren omsmelten tot gouden kranen, verlicht door lampen met schermen van menselijke huid.
Ik hecht geen waarde aan de vreemde landen, stuur geen zendelingen buiten mijn grenzen, om geheimen te plunderen en zielen ruilen.
Ze zeggen dat je me mijn mannelijkheid hebt afgenomen, mama. Kom op mijn schoot zitten en vertel me, wat wil je dat ik tegen ze zeg, vlak voordat ik hun onwetendheid vernietig?
De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal(pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducalop dit blog.
Que faire?
Op een middag verscheen hij in de stad, het gezicht bleek, de jas versleten, als teruggekeerd uit het graf.
Wij stonden opzij, wat verlegen, bang dat hij opnieuw zou gaan preken Wij hadden een baan en weinig tijd,
maar waren zijn leerling geweest, lang geleden. Dus, bang voor verraad, sloegen wij hem op de schouder
en konden nog altijd de bijbel citeren en spraken nog altijd de taal van de opstand, het groot ideaal.
(Alsof hij nooit dood was gegaan.)
En tikten met spijtige vingers op onze horloges, opgelucht dat hij zweeg, ons nauwelijks herkende.
’s Avonds in de kroeg, de hele bende. Peter bootste hem na (goddelijk!): voorwaar, voorwaar…
Het werd laat, de zon kwam al op. Een van ons imiteerde een haan.
Begin
Hoe werd ik begonnen die nacht? In welke schuwe, onzegbare woorden? Of sliep zij, schoof in haar slaap zijn hand op de tast? Het was zomer,
met open ramen. Zij hoorden het erf, het gerucht van de hond, het donker gestamp van onrustige paarden. Lagen zij naakt, het dek weggeschopt, speelde hij tot zij duizelig werd en heel zacht? Of lagen zij in hun schaamte te zweten, enkel ontbloot van geslacht tot geslacht? Kwam ik uit liefde?
Of door een godsdienst bedacht?
Het gezin
Vader, moeder hun eenvoudig leven. Vingers om het mes, de smakeloze plicht. Zijn kaken malen vreedzaam. Kouwe kip, Haar lichaam heeft niets mee te delen
tenzij: dat zij met elkaar een tafel delen zonder brekend glas en zonder gif. Het kind scheurt een toevallig moordbericht uit oude kranten, inkt in sombere vegen
als een teken op zijn wang. Want alles kan in een eenvoudig leven: vader, moeder, mes geslepen, en een kind uit zelfbedwang.
Zoek niet naar de stenen in het water boven de modder, het schip is verdwenen, de rivier niet meer met netten en visfuiken uitgerust. De zonnelont, de dotterbloem vervaagde in de regen.
Alleen de wilg geeft nog rekenschap, in zijn wortels zijn de geheimen van de zwervers verborgen, de schamele schatten, de roestige vishaak, het blik zonder bodem voor het bewaren van al lang vergeten gesprekken.
In de takken de lege nesten van de buidelmezen, de vogellichte schoenen. Niemand schuift ze aan de kindervoeten.
„1973 produzierte Joseph Beuys eine Arbeit namens Das Schweigen, in der fünf Rollen von Ingmar Bergmans Film Tystnaden lackiert und mit Kupfer und Zink überzogen wurden, wodurch der Inhalt des Films erfolgreich übertüncht, seiner Mitteilungskraft beraubt und folglich genau dem Schweigen ausgeliefert wurde — einem metaphysischen, emotionalen, psychosexuellen und theologischen —, welches der Titel impliziert. In dieser Arbeit versucht Beuys, von dem der berühmte Ausspruch »Das Schweigen von Marcel Duchamp wird überbewertet« stammt, die Stille in all ihren Formen zu befragen, von der stummen Verwirrung, ausgelöst durch ein irrationales Begehren oder eine ungerechtfertigte Abscheu, dem letzten bewussten Stadium der »Abschottung« von dem Abzulehnenden, nachdem jeder Aufruf zu Gnade oder Mitleid gescheitert ist, bis zu Duchamps minutiös geplantem Rückzug aus der Kunstwelt, der sich fortan, durchaus kunstvoll und sehr bewusst, dem Schachspiel widmete. (Doch angesichts der Tatsache, dass der Rückzug selbst ein weiteres Kunstwerk und dadurch immer paradox ist — wo hat Duchamps Rückzug aufgehört? wie lange kann ein solches Schweigen tatsächlich andauern? —, sah Beuys sich gezwungen, seine vernichtende Kritik an Duchamps Schweigen zu formulieren. Diese kann also als notwendige Ablehnung einer rein ironischen und letztlich eher albernen Geste aufgefasst werden, die der Künstler erst mit Bedeutung auflädt, indem er sie vollumfänglich in Anspruch nimmt.) Im Gegensatz dazu verlangt Das Schweigen, dass wir der Stille ohne solche Aufwertungen begegnen. Echte Stille kann nicht manipuliert werden, sie ist auf eine rätselhafte Weise immer zugegen. In seiner Bereitschaft, sich dem Unausweichlichen zu stellen, hat Beuys einen zeitgenössischen Gegenpart in Thomas Glavinic gefunden, dessen Arbeit der Nacht auf eine fast perverse Weise sein größtes Talent offenbart (nämlich die Fähigkeit, das alltägliche Geplauder wiederzugeben, die bruchstückhaften Äußerungen und Rationalisierungen, die wir gewöhnlichen Menschen benutzen, um unsere tieferliegenden und irrationalen Impulse zu verhüllen: ein Talent, das Glavinic in seinem Kameramörder auf die Spitze treibt, wo das Grauen omnipräsent ist, nicht nur in der Fernsehberichterstattung der sadistischen Morde an zwei Kindern, sondern auch in den Köpfen der zwei Paare, die ein scheinbar unschuldiges Wochenende auf dem Land mit Trinken und Federballspielen verbringen, während sie versuchen, jene absurde und angsteinflößende Geschichte auszublenden, in die sie durch die Fernsehwiedergabe der Augenzeugenberichte voller banaler Äußerungen und vorgefertigter Meinungen immer tiefer hineingezogen werden). In der Arbeit der Nacht wiederum findet sich Jonas, der Erzähler, vollkommen allein in einer unbelebten und stillen Welt wieder, nachdem jeder, den er jemals gekannt hat, verschwunden ist — weshalb es auch niemanden gibt, mit dem er sprechen könnte, außer ihm selbst (und der schmerzliche Witz dieses Buches, im Gegensatz zur sozialen Komödie des Kameramörder, entsteht aus der Tatsache, dass es einen großen Unterschied gibt zwischen dem eigenen und dem fremden Geplapper).“
Ik draaide me om: trillende gele sterren in het zwart Ik huilde: hoe spraak een vrouw kan redden Het beeld verandert & belooft de heldin Dat nacht en meditatie een fata morgana zijn
Om hier pro & contra te bespreken is stom Hou ik niet van je, dag? Een pure uitkomst van teleologische bedoelingen & ze babbelt en ontwikkelt een beeldtheorie van taal
Speel ik niet het delicate spel van de taal? ja, & het gaat vooraf aan de zaken van de wereld: De afwas, de dweil, het fornuis, het bed, het huwelijk & drijft de wereld voort waarin ik liefheb
Ik en ik en ik en ik en ik en ik, oneindig omkeerbaar Maar nooit veilig in de lange ochtendtextuur Een arm bestaand vrouwenwezen, accepteer haar gebroken hart & toch is de aarde goddelijk, de lucht goddelijk De nomaden lopen en lopen.
Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)
“Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten? Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield. Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse. Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen. De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd. Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken. Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.”
Frei von Tod und Banden (Annette von Droste-Hülshoff), Pim te Bokkel, Jay Parini
Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen!
Stilleven met paaseieren door Gabriele Münter, 1921
Frei von Tod und Banden
Vom Grabe ist der Herr erstanden und grüßet, die da sein. Und wir sind frei von Tod und Banden und von der Sünde Moder rein.
Ich soll mich freun an diesem Tage. Ich freue mich, mein Jesu Christ. Und wenn im Aug’ ich Tränen trage, du weißt doch, daß es Freude ist.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848) Burg Hülshoff bij Münster, de geboorteplaats van Annette von Droste-Hülshoff
Bij het begin van april
April morning, Hewood door Lucien Pissarro, 1941
Allengs
April, april en tergend langzaam groeit het gras. Nog breekt de zon niet door.
Kauwtjes houden voor elkaar de wacht. Ze diepen uit de grond het on-ontkiemde zaaigoed op.
De was hangt aan de lijn nog natter na te druipen in het gras.
Het weer is een gemoedsaandoening van je wereld. Je wil graag dat het overgaat.
Licht breekt de zon dan door – het daagt.
Je bent er ongedurig nog, nog hier, nog steeds.
Je ondergaat het razen van de dagen langzaamaan.
Je wil, je wil.
April.
Pim te Bokkel (Winterswijk, 21 maart 1983) De Jacobskerk in Winterswijk
De Amerikaanse schrijver, dichter en essayist Jay Pariniwerd geboren in Pittston op 2 april 1948. Zie ook alle tags voor Jay Pariniop dit blog.
De kunst van het aftrekken
In de middag, ‘s zomers, zittend bij de vijver rekende ik het uit. Aftrekken was het beste wat ik kon doen als het om inzicht ging. Haal het huis, de boom en de vogel weg. Weg met muren, echt of ingebeeld. Zoek naar minder in alles om je heen. Ik werd een slak met niets anders dan mijn huisje om verder te dragen. Het was niet zo erg als je misschien denkt. Ik heb ook in het woordenboek gesnoeid, bewaarde alleen zelfstandige naamwoorden zoals stenen langs een pad, opgeslagen werkwoorden die in één richting bewogen. Bijkomende woordsoorten leken zinloos en konden naar de hel lopen. Ik ben vanmiddag terug, in de herfst, zit waar ik vroeger zat, Ik probeer nogmaals mijn hoofd leeg te maken, trek de laatste dingen af die ik niet nodig heb, kom slechts uit bij wat niet losgelaten of gezegd kan worden.
De stenen openen een oog van steen, de botten openen een oog van bot. Elke hond heeft een snuit in plaats van ogen en blaft met drie snuiten, genereus. Het is een constante transformatie van ogen in de lucht. Het oog van de kat verandert in bladeren. De bladeren murmelen een zoete klaagzang in de oogkassen van de moederkatten. Mijn ogen blijven open en mistig. Mijn oog knippert in de gemeenteraadstoren, en plotseling bemerk ik in mijn oogkassen, met kind in de armen, de beelden van Maria.
Vertaald door Frans Roumen
Nichita Stănescu(31 maart 1933 – 13 december 1983)
Zie voor nog meer gedichten bij Pasen ook alle Pasen tags op dit blog.