B b B b 15 e (10) |
Boekweit (2) |
Boekweit is een cultuurgewas dat waarschijnlijk afkomstig is uit een tamelijk droog deel van China en meer in het bijzonder een gebied grenzend aan Mantsjoerije, Mongolië of Tibet. Boekweit is afkomstig uit Centraal- of Oost-Azië en werd volgens sommige geleerden via de zijderoute door de Mongolen aan het eind van de middeleeuwen naar Oost-Europa gebracht en later van daaruit naar Midden- en West-Europa. Uit stuifmeelonderzoek is echter ook gebleken dat boekweit al voor het begin van de jaartelling in Nederland voorkwam.
Archiefonderzoek leert dat er al vanaf 1390 een snelle introductie van boekweit plaatsvond in de Nederlanden. De centra hiervan zijn de Kempen en de IJsselvallei. Taalkundige gegevens doen vermoeden dat de boekweit langs drie zijden West-Europa binnenkwam: een noordelijke route, mogelijk via de Hanze, met als naamtype boekweit, een oostelijke handelsweg met naamtype 'Heidenkorn' of 'Pohanka', en een zuidelijke route met als naamtype 'Saraceens' of 'Moors graan'.
|
boekweitvruchten van een grote alleenstaande plant auteur : Rasbak CC 3.0 |
Boekweit is een gewas van de arme gronden, de zandgronden en de dalgronden van hoogveen. Op vruchtbare grond is de groei te weelderig en wordt het wel een meter hoog. Er komt dan te veel blad aan de plant en de zaadvorming vermindert, bovendien gaat boekweit dan eerder plat liggen. Op boekweitland werd geen mest gebracht. Natte en zware gronden zijn ongeschikt voor boekweit; het is daar alleen als groenbemesting te gebruiken.
Boekweit stelt geen bijzondere eisen aan vruchtwisseling, maar heeft wel een voorkeur voor planten die veel stikstof achtergelaten hebben in de grond.
Vanwege de sterk wisselende opbrengsten van het gewas kende men het spreekwoord: "boekweitzoad en vrouwluuproat, eens in de zeuven joar goed". Dit werd trouwens ook van struikheide gezegd.
Boekweit is uitsluitend een zomergewas. Het is zeer gevoelig voor nachtvorst en heeft een korte groeiperiode van drie maanden (er werd ook wel gesproken van 100 dagen). Het gewas is gevoelig voor harde wind, regen en hagel.
Boekweit heeft veel warmte nodig en liefst droog rustig weer tijdens de bloei. Het is niet erg droogtegevoelig, veel neerslag bevordert de vegetatieve groei ten koste van de korrelrijping. Per hectare is 30-45 kg zaad nodig, bij breedwerpig zaaien 10 kg meer. |
dopvruchten en losse vruchtwanden auteur : Rasbak CC 3.0 |
Het oogsten gebeurt eind augustus of begin september. Door de onregelmatige rijping kan niet gewacht worden tot alle zaden rijp zijn. Dit in tegenstelling tot echte granen, waar de korrels gelijktijdig rijp zijn. Toch hadden de wilde voorouderrassen uit het Nabije Oosten van deze granen ook een verspreide rijping. Voor de plant is dit in verband met nakomelingschap veiliger. De mens heeft de granen echter beter aan zijn wensen aangepast dan boekweit.
Bij de oogst is een deel van stengel en bladeren nog groen. Het maaien gebeurde met de zeis, zicht of sikkel al naargelang de streek. Ook werd de plant wel getrokken. Het maaien moest voorzichtig gebeuren, omdat boekweit bij droog weer bij afrijping gauw last heeft van zaaduitval. Het maaien gebeurde dan vaak bij avond, 's nachts of in de vroege morgen, als de luchtvochtigheid hoger was, waardoor er minder zaad verloren ging. Dan was het uiteraard handig als er een volle maan was. Nu komt de maan in september enige avonden achtereen vrijwel op hetzelfde moment op, terwijl de vuistregel is dat hij elke avond ongeveer 50 minuten later opkomt. Men noemde deze maan daarom boekweitmaan (ook wel oogstmaan). Het maaien 's nachts had dus niets met een of ander bijgeloof te maken.
Na het maaien is drogen nodig op het land, losliggend of de bossen gestapeld of aan schoven gezet.
Dorsen gebeurde op het land met dorsstok of vlegel, plaatselijk ook 's winters in de schuur. Dit gebeurde op het dorskleed op een vlakke ondergrond. Ook werd het zaad betreden met klompen of dikke sokken (boekweitsokken) om het onrijpe zaad los te krijgen. Door verontreinigingen met groene plantendelen moest nadroging plaatsvinden op zolder of in de schuur. Het in een dunne laag uitgespreide zaad werd regelmatig omgeschept om broei te voorkomen. Na 1945 werd boekweit ook gedorst met aflegger, graanmaaier of maaidorser.
De zaadopbrengst kon 2000 kg per ha bedragen, maar was meestal voor zandboekweit 1000 tot 1500 kg per ha, en voor veenboekweit nog veel minder. Dit hangt vooral samen met de grote vorstgevoeligheid, de gevoeligheid voor zaaduitval, de slechte zaadzetting bij nat weer tijdens de bloei en bij vroege legering. |
Grutten (gedopte boekweit) auteur : Mariluna CC 3.0 |
Boekweit werd vroeger gemalen op een grutmolen. Dit was een rosmolen met een eest voor het drogen van de boekweit, zeefwerk, een gruttensteen, een meelsteen en een waaierij. De breekzeef, bestaande uit een zevental bovenelkaar liggende zeven, scheidde na het breken op de gruttensteen de doppen van de grutten. De grutten werden tegelijkertijd gesorteerd in grove, middelgrove, fijne grutten en meel. De grutten werden verder geschoond in de waaierij waar de grutten van de lichte stukjes dop en de vliesjes werden gescheiden. De eest werd oorspronkelijk gestookt met de boekweitdoppen, maar later met cokes. De gruttensteen dopte de boekweit tot grutten en de meelsteen maalde de grutten tot meel. Het malen tot meel moest voorzichtig gebeuren. Bij warm worden treedt bij boekweit gemakkelijk verbranden op waardoor verkleuring ontstaat. |
Bron : - Wikipedia CC 3.0 - tinternet |
|