Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata) is een overblijvende plant die behoort tot de Lipbloemenfamilie (Labiatae of Lamiaceae). Het is een plant van meestal natte, humusrijke grond in riet- en zeggenmoerassen, moerasbossen, langs het water, in duinvalleien en op vochtige, stenige plaatsen. In de duinen komt de plant ook voor op drogere grond. De plant komt van nature voor in de gematigde en koudere streken van het Noordelijk halfrond.
Engels : Common skullcap, Marsh Skullcap of ook Hooded Skullcap Duits : Sumpf-Helmkraut, Gewöhnliches Helmkraut of Kappenhelmkraut Frans : Scutellaire à casque of grande toque
De plant wordt 15 tot 45 cm hoog, vormt wortelstokken en heeft een vierkantige stengel. De haren op de stengelribben staan naar beneden gericht.
Dit in tegenstelling tot die bij klein glidkruid (Scutellaria minor), waarbij deze omhoog gericht zijn.
De 3 tot 10 cm lange, eivormig-lancetvormige bladeren zijn ondiep gekarteld-gezaagd en hebben een hartvormige voet. De onderzijde van het blad is vaak roodachtig gekleurd. Ook de stengel is onderaan vaak roodachtig gekleurd.
Blauw glidkruid bloeit van juni tot september met diep paarsblauwe, soms lichtroze, 12 tot 20 mm lange, behaarde bloemen, waarvan het honingmerk bleker is.
De bloem heeft een omhoog gebogen kroonbuis. De kelk is ongeveer 4 mm lang. Per bladoksel komt één bloem voor.
Ons inheems Glidkruid wordt in de kruidengeneeskunde niet meer gebruikt. Al is dat ooit wel anders geweest.
Dioscorides adviseerde de plant al als wondgenezend middel. Als legerarts, die duizenden soldaten moest behandelen, had hij natuurlijk ook wel enige behoefte aan wondmiddelen. Ook Plinius volgens Dodoens zegt dat de Sideritis (Glidkruid) zo sterk en krachtig is, dat het op een verse wonde gebonden zijnde, het bloed stelpt en het ganselijk doet ophouden. Dodonaeus zelf noemde glidtcruydt of Herba Judaica een 'uitnement goedt wondt-cruydt'.
Dat Herba Judaica, zeg maar Jodenkruid, noemde hij zo omdat het, volgens hem, vooral Joodse marktkramers waren die dit kruid en andere wondermiddeltjes te koop aanboden om de breuken van de darmen of 'de gescheurtheydt' en de witte vloed te genezen.
Omwille van die wondgenezende werking werd het volgens Lobelius in Frankrijk Carpentaria of Timmerliedencruydt en Ferruminatrix Heraclea of Heelende cruydt genoemd.
Vele namen verwijzen ook naar de vorm van de bloem, die er als een mutsje zou uitzien. Galericulata van Latijnse galerus, muts, maar ook de Engelse naam Skullcap, calotje of het Duitse Kappenhelmkraut, mutshelmkruid. Al klinkt het Engels erg lief en het Duitse streng militaristisch.
Een merkwaardige naam is ook het Engelse Mad dogweed, omdat het vroeger tegen rabiës of hondsdolheid gebruikt werd.
Er is nu nogal wat verwarring over de verschillende medicinale soorten. Vooral Scutellaria lateriflora in Amerika en Scutellaria baicalensis in China worden nog medicinaal gebruikt.
Mogelijk heeft onze sterk verwante Scutellaria galericulata dezelfde werking.
De werking is vrij goed wetenschappelijk onderbouwd en in tegenstelling met de grote reputatie uit het verleden als wondkruid, wordt vooral Scutellaria lateriflora nu algemeen beschouwd als een goed kalmerend en zenuwversterkend kruid.