B b B b 5 e (11) |
Beemdlangbloem |
Beemdlangbloem (Festuca pratensis) is een vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Gramineae of Poaceae). De plant komt van nature voor in Europa en West- en Midden-Azië en is van daaruit verspreid naar Noord- en Zuid-Amerika en Australië. Beemdlangbloem lijkt veel op rietzwenkgras, maar bij rietzwenkgras zijn de oortjes gewimperd (behaard).
Duits: Wiesenschwingel Engels: Meadow fescue Frans: Fétuque des prés
Beemdlangbloem kan aangetast worden door de bladvlekkenziekte. |
 beemdlangbloem auteur : T.Voekler CC 3.0 |
De plant vormt een losse pol en wordt 0,3-1 m hoog. Het jonge blad is opgerold. Het donkergroene en van onderen glanzende blad is 3-5 mm breed en 10-20 cm lang.
De bladschijf is langs de randen ruw. De spitse, half stengelomvattende oortjes zijn onbehaard. Het tongetje is 1-2,5 mm lang. |
 Festuca pratensis auteur : T.Voekler CC 3.0 |
Beemdlangbloem bloeit van juni tot september met rechtopstaande, vrij smalle, 10-20 cm lange pluimen, waarvan de aartjes min of meer naar één kant zijn gekeerd. Alleen tijdens de bloei is de pluim uitgestrekt. De onderste knoop van de bloeiwijze heeft meestal twee zijtakken, waarvan de kortste één tot drie aartjes draagt en de langste drie tot zes. Het aartje is 9-17 mm lang en bevat meestal zeven of acht, geelgroene of violet gevlekte bloempjes.
Beemdlangbloem wordt als voedergras gebruikt, maar kan meestal in een mengsel vooral onder beweidingsomstandighede niet concurreren met Engels raaigras (Lolium perenne), waardoor het snel verdrongen kan worden. Onder alleen maaien kan de soort zich beter handhaven. De rassen worden naar hun doorschietdatum (de datum waarop het eerste aartje net zichtbaar is) ingedeeld in een weide- en hooitype. De weidetypen hebben een wat plattere groei dan de hooitypen. |
Bron : Wikipedia CC 3.0 |
|