De meeste leden van de familie van gladde slangen (Colubridae) zijn onschadelijk, of hebben een relatief zwak vergif.
De boomslang echter heeft een zeer krachtig vergif dat het aflevert middels grote, diep gegroefde hoektanden ('fangs' wat slagtanden betekent), die net als de meeste andere giftige gladde slangen aan het achterste deel van de kaak zijn bevestigd.
Dit type van vergif apparatus wordt ophistoglyf genoemd.
De boomslang is de meest gevaarlijke van de slangen met deze methode van vergiflevering.
De beet van een boomslang kan fataal zijn en zijn als zodanig gemeld in tegenstelling tot beten van adders.
In 1957 stierf de bekende herpetoloog Karl Schmidt na te zijn gebeten door een boomslang.
D.S. Chapman verklaart dat tussen 1919 en 1962 er acht ernstige menselijke vergiftigingen door boomslangen hebben plaatsgevonden, waarvan twee uiteindelijk fataal.
Het South African Vaccine Producers (vroeger Zuidafrikaans Medisch Onderzoek Instituut) vervaardigt een antiserum voor boomslangvergif.
Het vergif van de boomslang is een haemotoxine.
Dit betekent dat het vergif de hemoglobine in de rode bloedcellen aanvalt en vernietigt, en het bloed in zijn slachtoffer vernietigt.
Het vergif van een boomslang maakt het stollingsproces van het bloed onklaar met als gevolg dat het slachtoffer vaak sterft aan talrijke interne en externe bloedingen.
Andere symptomen zijn: hoofdpijn, misselijkheid, slapeloosheid en geestelijke stoornissen.
De symptomen openbaren zich pas vele uren na de beet.
Aan één kant geeft dit tijd om een antiserum te regelen maar aan de andere kant loopt men het het gevaar dat de beet over het hoofd wordt gezien.
Vooral omdat net als bij andere slangen met een achter-slagtand, elke beet niet altijd eindigt met het inspuiten van het vergif.
Een volwassen slang heeft 4 tot 8 mg vergif.
5 mg schijnt voldoende te zijn om een mens te doden.
Een boomslang is een schuchtere slang zodat beten praktisch gezien slechts voorkomen als men probeert een slang te vangen of te behandelen.