Volgens sommige mensen ben ik een kunstbarbaar. Dat zou ook kunnen blijken uit vorige stukjes waar ik kunst nogal eens in het belachelijke trek. Maar het hangt er wel van af welke kunst. Als ik een onherkenbaar geval zie dan vind ik er niks aan. Dat zijn dan van die onnozele kunstwerken die ook gemaakt kunnen worden door mijn kleinzoon van 10 jaar. Vormeloze gedrochten die bij elkaar gehaspeld worden door zogezegde kunstenaars om in de rapte een centje te verdienen. Zoals aangespoelde stukken wrakhout of zoals ik ook al gezien heb, op een hoopje gegooid ijzerafval dat uitermate geschikt is om te recycleren. Meer niet. Maar ik kan nu wel zeggen dat ik helemaal geen kunstbarbaar ben. Gisteren ben ik een tentoonstelling gaan bekijken. Volledig vrijwillig. Zomaar. Het waren schilderijen. Portretten en vooral landschappen. Van een zekere Antoine van Zeebroek. Misschien een onbekende voor de meesten maar toch een kunstschilder. De man is intussen wel overleden maar dat is dikwijls een reden te meer om een goed prijsje te bedwingen. Want het lijkt wel alsof een goed kunstschilder een dode kunstschilder moet zijn. Erkenning komt gewoonlijk pas na de dood. Denk maar aan een Van Gogh of een Rembrandt. Nu ga ik niet beweren dat Antoine van Zeebroek te vergelijken is met die oude meesters. Maar toch. Van Zeebroek is volgens mij een verdienstelijk kunstenaar. Hij schilderde waarheidsgetrouwe landschappen. Van bloemetjes en bijtjes. Bomen, struiken en veel onkruid. Herkenbaar dus. Als je goed keek kon je zelfs vliegen en ander ongedierte herkennen. Dat noem ik een kunstenaar. Iemand die ziet wat ik zie. Ik was eerder toevallig voorbij de galerij gekomen. En iets deed me binnengaan. Ik heb er wel twintig minuten staan kijken. De ene schilderij na de andere. En terug, van begin tot einde. Driemaal heb ik de hele collectie bekeken. En toen was het tijd om te vertrekken. Het was immers gestopt met regenen.
|