1960 – Maandag 18 januari : Algemene vergadering Bond der kroostrijke gezinnen.
De afdeling Leest van deze Bond hield zijn algemene vergadering om 19u30 in ‘Ons Parochiehuis’. Als spreker trad dhr Verbeeck op, een lid van de propagandadienst van het centraal secretariaat. Vooraf werd een kleurfilm vertoont, waarin een humoristische causerie volgde met als titel : “Hou je van mij ?” Tot slot volgde nog een tombola. Iedereen, ook niet-leden waren welkom, uitgenomen personen onder de 18 jaar.
1960 – Woensdag 20 en donderdag 21 januari : Bedeling taksplaten.
Van 9 tot 12 uur kon men in het gemeentehuis van Leest taksplaten bekomen. Rijwielen : 100 fr., bromfietsen : 135 frank, stootkarren en triporteurs : 105 frank, handelskarren : 420 frank, honden : 200 frank.
1960 – 21 januari – G.v.A. : Aanrijding met vluchtmisdrijf.
“De fietser C. Fr. uit Leest veroorzaakte te Mechelen een aanrijding met een bromfietser die hierbij ten gronde stuikte. Genoemde wielrijder vervolgde ongestoord zijn weg zonder zich om de gevolgen te bekommeren. Een automobilist was echter getuige van de aanrijding en achtervolgde de vluchter die hij dan ook kon vereenzelvigen. Voor de rechtbank verschijnend werd de fietser die door de politierechter eens goed onder handen werd genomen verwezen tot een geldboete van 2.000 frank en tot 2 maand ontzetting.”
1960 – 27 januari – G.v.A. : Klacht van Jan Verlinden.
“Klacht werd op het politiebureel ontvangen van Verlinden Jan, wonende te Leest, wegens het feit dat hij op 16 januari 1960 met zijn auto aangereden werd op de Zandpoortvest, door een ander voertuig waarvan de bestuurder zijn weg vervolgde. Stoffelijke schade.”
1960 – 31 januari : Onze Grote Chiro-avond.
“Voor een goedgevulde zaal en aangekondigd door trommelgeroffel begon de feestavond om 18u40, precies 10 minuten over tijd. De aangekondigde grote Chiro-avond beloofde iets te zullen worden, daar getuigde de eenvoudige inzet ten volle van. De ontroerende “OPERA” van de Zenne zowel als de “ONVOLTOOIDE OPERETTE” van de Visser, bracht nadien de gewenste stemming in de zaal…de beoogde atmosfeer was er. Och ja, het opvoeren van het “ZEGELIED”en de “TROMMELJONGEN” zijn van wat minder kwaliteit geweest maar wat wilt ge ? Jongens kunnen toch niet altijd het aux sérieux nemen als de meisjes ? De film van de 60.000 ! moeten we daar niet op terug komen ; geweldig ! “GROOTS !” “MACHTIG !” En die kleuren. Weet ge wat ? Er zijn mensen die zeggen dat de pauze zeer fijn was ! De hoofdschotel “HET LICHT DER BERGEN” was ook een hoofdschotel. Wat deze film ons te zien liet was een brok uit het echte, het ongekunstelde, het reële leven. We zijn er van overtuigd dat men van deze film genoten heeft. (waartoe anders de tranen bij VELE mensen ?) Wat we zagen weet iedereen en er blijft ons juist te zeggen : “IN EEN WOORD” ’t was “FIJN”. Wat we nu verder gaan doen is het volgende. De vastenwerking staat voor de deur, daar gaan onze afdelingen zich thans op toeleggen om er een schone vastenwerking van te maken ; maar ook de kerels zullen zich verbeten vasthouden aan hun opgelegde taak… In ieder geval, vele groeten aan al de Chirojongens, aan alle soldaten, ouders en lezers van De Band maar vooral aan leider Jos Verlinden. Leider van dienst.” (DB, januari 1960)
1960 – 2 februari : Vrouwengilde - Technische les met bespreking.
De heer Hellemans uit Duffel behandelde het onderwerp “Veeverbetering op nieuwe banen”. Uitzonderlijk was deze activiteit gemengd, ook de mannen mochten meeluisteren. Intussen bedroeg het ledenaantal 227. (DB, nr. 2 van 1960)
1960 – Woensdag 3 februari : Dodelijk verkeersongeval te Herent.
Die dag had op de baan Leuven-Mechelen, op grondgebied Herent, een botsing plaats die het leven kostte aan twee motorrijders. Een motorrijder met duozitter, kwam vanop de baan van Tildonk en negeerde de stop-plaat en het knipperlicht, met volle vaart de grote baan opgereden. Daar kwam hij in aanrijding met een vrachtwagen van de Mechelse firma De Rooster. Door de slag schoot de motor in brand. De chauffeur van de vrachtwagen, Victor Verschueren uit Leest, slaagde erin, geholpen door enkele omstaanders, de brand te blussen. De motor was echter door de brand totaal vernield. Een ziekenwagen, die toevallig kwam aangereden, vervoerde de motorrijder naar Leuven terwijl een andere ziekenwagen de duozitter meenam. De motorvoerder A. Peeters uit Wilsele was echter op slag dood en de duozitter O. Van Hulle, eveneens uit Wilsele had zulke brandwonden opgelopen dat hij onderweg overleed. Aan de vrachtwagen werd zware schade toegebracht. Het onderzoek ter plaatse werd geleid door politiecommissaris Van den Brande. (G.v.A., 4/2)
N.v.d.r. : In de krant was waarschijnlijk een fout gebeurd in verband met de naam van de vrachtwagenbestuurder. De identiteit van Vic Verschuren (Verschuren zonder de letter E) (°Leest 5/5/1930 +Mechelen 24/1/2003) , gehuwd met Ida Mertens beantwoordde meer aan de gegevens van het krantenartikel.
Foto’s :
-Een fietstaksplaat van de provincie Antwerpen, hier van het jaar 1956.
-De filmaffiche van “Het licht der bergen”,een Belgische film uit 1955 van Gust Geens en Hugo Van den Hoegaerde naar het gelijknamige boek van Franz Weiser.
-De Chiro van Leest tijdens een processie in 1960. Vooraan : Marc Lamberts, Guido Hellemans en Jos Verlinden.
-Victor Verschuren, in de tekst staat de naam mogelijk foutief met een E genoteerd, was vermoedelijk de chauffeur van de vrachtwagen.
1960 – Vrijdag 8 januari : Dodelijk verkeersongeval te Leest.
G.v.A., 9 januari : “Op de Juniorslaan te Leest had vrijdagmorgen omstreeks 8 uur een aanrijding plaats waarbij een inwoner van genoemde gemeente de dood vond. Langsheen de Juniorslaan stond een autocamion met aanhangwagen van de internationale transportfirma Koeneman en Zonen, geparkeerd deels op de rijbaan en deels op de grasberm. Een personenwagen bestuurd door de hovenier Robeyns Frans, wonende Kleine Heide, is met volle geweld tegen de achterzijde van de camion gebotst. Hierbij werd genoemde bestuurder Frans Robeyns vrijwel op slag gedood terwijl zijn 40-jarige dochter mevr. Raymond Teughels – Rosa Robeyns die naast hem was gezeten minder erge verwondingen opliep en ter verpleging naar de St-Romboutskliniek werd overgebracht. Het stoffelijk overschot van het slachtoffer werd naar het gemeentelijk dodenhuis overgebracht. Het Parket, samengesteld uit onderzoeksrechter Lowagie, subsituut De Mesmaeker en griffier Audiëns, stapte ter plaatse af, terwijl de Rijkswacht van Blaasveld de nodige vaststellingen deed.” (Onderaan een foto van het ongeval)
Frans Robeyns was te Tisselt geboren op 20 januari 1893 en gehuwd met Elisabeth Hieckeleers. “Mannelijke rechtschapenheid en innemende goedheid kenmerkten de dierbare overledene. In alle eenvoud volbracht hij de hem opgedragen taak, edelmoedig diende hij zijn evenmens, daarom ook zal zijn aandenken duurbaar zijn aan al degenen die hem gekend hebben..” Mooie woorden uit zijn bidprentje.
1960 – 17 januari : Afscheidsfeest van zuster Liberta (Paulina Robijns).
“Laten we maar beginnen met het ronduit te zeggen dat deze avond als afscheid van E. Zuster Liberta een waardige en welgeslaagde avond is geweest. Ondanks het gure weder was de opkomst zeer bevredigend en mochten we andermaal meer dan twee uren nader kennis maken met het missieleven. De feestavond werd ingezet door de “Koninklijke Fanfare Arbeid Adelt” onder leiding van de heer Van der Taelen, om plaats te maken voor de “Koninklijke Fanfare Ste Cecilia” onder leiding van de heer Rik De Bruyn. De muziek had het voorbereidend werk gedaan om dan de hoofdschotel ten beste te krijgen. Terwijl plaats geruimd werd om de filmvertoning te geven werd door Mejuffer Rheinhard enkele woordjes gezegd en dan nog wel terloops voor “haar Linneke” en deed vooral een beroep op de vrijgevigheid der aanwezigen om in de mate van het mogelijke geldelijke steun te verlenen. De filmvertoning zelf was een parel ! Met omlijsting van zeer gepaste muziek hebben de aanwezigen mogen kennis maken met een der schoonste missiewerken n.l. “bij de Melaatsen”. Zou iemand, zonder die werkelijke toestanden te hebben gezien zich wel een gedacht kunnen vormen hebben van het apostolaat dat deze Missiezusters en leken volbrengen ten bate van onze zwarte broeders en zusters ? Heeft men zich ooit kunnen indenken dat er zoveel leed heerst en wat zou er geworden van hen indien geen hulp zou verleend worden om die ongelukkigen te troosten, te verzorgen en…te genezen. Zou men die bewondering kunnen ontzeggen aan die zusters en priesters-missionarissen die jarenlang vertoeven bij hen die bij hun afwezigheid, verstotelingen zouden zijn en blijven ? Laten wij naar hen met fierheid opzien ! Buigen wij eerbiedig het hoofd voor die eenvoudigen en grote helden, die de WAARHEID met woord en daad toepassen tot heil der ongelukkigen. Wat we te zien kregen was eenvoudig, enig en schoon, en allen die de gelegenheid hadden gegrepen om tegenwoordig te zijn zullen die dag nog lang geheugen. Met een dankwoord van zuster E. Zuster Liberta besloot deze avond in de beste stemming en elkeen toog ten zeerste voldaan naar huis. Wij wensen onze dorpsgenote een voorspoedige reis toe, het behoud van een goede gezondheid en een verder mooi apostolaat door Gods zegen ! Spectator.” (De Band, nr.1-1960)
G.v.A. van 14 januari : Afscheidsfeest.
“Na een welverdiende rust van enkele maanden vertrekt binnen enkele weken voor de derde maal naar Kongo, Zuster Liberta, van de Zusters van het H. Hart. Te dezer gelegenheid had zondag in “Ons Parochiehuis” een intieme feestvergadering plaats, waarop heel Leest wilde tegenwoordig zijn om hulde te brengen en dank te betuigen aan een van haar verdienstelijkste dorpsgenoten, in de wereld juffrouw Pauline Robijns. De zaal liep weldra bomvol. Vooraan zaten de ouders en familieleden van de Eerw. Zuster, Z.E. Pastoor en Onderpastoor alsmede E.P. De Laet, eveneens een missionaris in verlofperiode uit Kongo. Z.E.H. Pastoor leidde de vergadering in met een korte toespraak, waarin hij wees op het karakter van deze feest- en afscheidsvergadering en bracht een warme hulde aan de Zuster voor haar prachtig en heerlijk missiewerk. Daarna kwam juffrouw Rheinhard nog eens de “feestelinge” bedanken in naam van haar vroegere oude B.J.B.-zusters. Vervolgens kregen de aanwezigen enkele muzikale uitvoeringen ten gehore door de beide plaatselijke Kon. Fanfares. Nu volgde een prachtige kleurfilm over het “Dorp der Melaatsen in Kongo” afgerold door de E.P. van het H. Hart. Deze mooie film was meer een goede documentair over deze vreselijke ziekte, die thans geneesbaar schijnt, mits op tijd een goede verzorging. Tussenin deed de Eerw. Zuster een omhaling ten voordele van haar missie. Op het einde dankte zij al de aanwezigen om hun milde gift en vroeg nogmaals de steun van al haar dorpsgenoten vooral een vurig gebed voor haar en haar zo duurbare zwarten in Kongo.”
Joanna Paulina Robijns werd in de Blaasveldstraat te Leest geboren op 9 oktober 1911 en ze overleed te Borgerhout op 3 februari 1993. Daar werd haar uitvaart gevierd waarna ze begraven werd te Rumst. Meer over zuster M. Liberta in deze Kronieken : 3/2/1993.
Foto’s :
-De personenwagen waarin Frans Robeyns aan zijn einde kwam. (Foto : G.v.A)
-De laatste rustplaats van Frans en zijn echtgenote op het kerkhof van Leest.
-Tweemaal Pauline Robijns, zuster Liberta.
-Maria Rheinhard, “Jufra Marja”, nam ook deel aan het afscheidsfeest van “haar Linneke”.
1960 – Zondag 3 januari : De Landelijke Jeugd in nieuw lokaal.
De meisjes van de Landelijke Jeugd kregen van de pastoor een nieuw lokaal toegewezen in “ons Parochiehuis”.
Kom toch eens kijken
“Zoals elke beweging heeft ook de Landelijke Jeugd van Leest, met veel moed 1960 aangepakt. We moeten op de eerste zondag van ’t jaar voor de eerste keer in ons “eigen” lokaal. Een grote gebeurtenis moet u weten ! We namen in ’t begin soms nog wel eens een verkeerde deur, maar er zijn nog mensen die zich hiermee vergissen. Er kwam o.a. een Mijnheer aan onze deur kloppen : “zijn de Chirojongens hier niet ?”vroeg hij heel verwonderd, “welnee Mijnheer, ’t is hier Landelijke Jeugd”, de Chiro zit ginderachter… Dus voor degenen die ons adres nog niet zouden kennen : Leidersjeugd, Ons Parochiehuis, eerste deur rechts. Ge loopt er bijna vlak binnen als ge door ’t poortje zijt. Misschien zou dit wel van nut kunnen zijn voor de meisjes die nog niet bij onze groep behoren. We nodigen allen vriendelijk uit en hopen dat er velen zullen zijn die eens komen kijken…och ja, nu denk ik weer aan iets. Men heeft me gevraagd het liedje van de landelijke jeugd in De Band te laten zetten. En…belofte …mannen zijt ge klaar.
Dan beginnen we :
-komt toch eens kijken, -hoe ’t gaat in de Landelijke Jeugd. -’t Zal dadelijk blijken, -daar is steeds zon en vreugd.
-Eenieder zorgt voor een blije lach, -een fris humeur en een “goeie dag” -en komt er dan een nieuwe bij, -dan zingen we samen vrij : komt toch eens….
-We kregen nu ook een goed lokaal, -de verf die komt er nog wel aan -en tafels, stoelen zijn besteld, -Mijnheer Pastoor heeft nog geld. Komt toch eens…
-’t Is trektocht, speurtocht in de wei, -of binnenspel bij regentij. -De avond is daar veel te snel -Goenacht en slape wel…Komt toch eens …
Natuurlijk, Mijnheer Pastoor heeft er hopen geld aan uitgegeven, maar we zijn hem dan ook heel dankbaar. Het is een prachtig lokaaltje geworden, ’t was eerste klas om er op 17 januari lekkere koeken te smullen. Wat er verder nog allemaal op het programma staat gaan we nog niet vertellen, daar hoort ge later nog wel van. Aan u, meisjes van de Landelijke Jeugd zeggen we nog dit : vergeet uw wachtwoord niet en breng vele nieuwe leden mee, dan kunnen we samen werken en zingen : KOM TOCH EENS KIJKEN… Hilde Silverans.” (DB, januari 1960)
1960 – 5 januari : Sergeant milicien Walter VAN DE POEL.
-Antwerpen, 5/1/1960 : “Hier kom ik dan met mijn nogal late nieuwjaarswensen aandraven. Ik heb uw kerstkaartje hier wat laattijdig ontvangen, maar het is nooit te laat om iemand geluk en voorspoed te wensen. Aan allen die ik met kerstmis niet ontmoet heb, een zalig kerstfeest en aan allen een gelukkig Nieuwjaar. Van harte wil ik u danken voor de geschenken en wensen. Het spijt me beste vrienden, dat ik u niet vaker kunnen schrijven heb, maar de laatste maanden, en vooral de laatste dagen, heb ik daar ongelukkiglijk de tijd nog niet voor gekregen, want ons sergeantenleven wordt druk bezet, vooral in troebele tijden zoals we er nu beleven. Elke dag zit hier vol emotionele spanningen. Elk ogenblik kunnen we bevel krijgen met een bende camions te vertrekken voor onbepaalde tijd. Het is hier alles behalve plezierig. Doch we hopen op een spoedig afzwaaien. Onze lintmeter is al met een paar cijfers verkort. Nog 143 dagen jongens. Maar met al die blijde vooruitzichten blijft het hier toch maar door en door triestig, beter kan ik het niet uitdrukken. De toestand is hier werkelijk onbeschrijfbaar. En als ge dan ’s avonds maar eens buiten mocht, maar daar is geen denken aan. Beste vrienden, laten we hopen dat alles rap voorbij is en dat ik gauw weer mijn burgerkostuum aan mag trekken. Tot binnenkort jongens, ’t sergeantje van de Bist.”
Foto’s :
-Twee kiekjes van de Landelijke Jeugd uit die periode.
-Leidster en verslaggeefster Hilde Silverans.
-Twee foto’s met Walter Van de Poel, onderaan als derde van links.
“In ons blad van november 1959 hebben wij een ingezonden bericht opgenomen nopens het aanstaande zestigjarig bestaan van de K.Fanfare Ste Cecilia van Leest. Ten einde onze gemeentebewoners meer vertrouwd te maken met alles wat er gepresteerd werd en wordt, zijn wij ons licht gaan opsteken om te weten te komen hoe deze muziekmaatschappij tot stand kwam en verder evolueerde : in één woord de geschiedenis ervan te kennen. In onze plattelandsgemeente Leest met haar plus minus 1862 inwoners, met de gekende hoeven o.m. “de Rendelbeekhoeve”, deze van “Kobe Lates”, “Ter Moortere” e.a. en waar sedert 1552 de goede mensen ter kerke worden opgeroepen, heeft het nederige kerkklokje de gevoelens zo aangegrepen dat de tonen een wekroep waren om de Leestenaren er toe te bewegen de taal der muziek te leren beoefenen, m.a.w. een gesprek aan te knopen, met de open natuur om zodoende het educatieve ervan te doen doordringen, te leren waarderen en lief te hebben. Peter Benoit heeft zijn volk leren zingen en de onweerstaanbare drang doen ontstaan de muziek te beoefenen. Onder die impuls waren er enkele eenvoudigen onzer medeburgers die het waagden van wal te steken en de tocht op de zwalpende baren werd begonnen, de stuurlui aan boord en de stevige hand aan het rad. Het was in maart 1899 dat het vertreksein werd gegeven om na een tocht van 5 maand op een klip te worden geslagen. Het was het einde van een proeftocht maar het begin van een nieuwe inzet, want iedereen wist dat het doel moest bereikt worden. De statuten van de muziekmaatschappij Sint Cecilia werden vastgelegd in de bestuursvergadering van 26 augustus 1899. Van dat moment zou de muziek haar tonen kunnen laten weergalmen over die kleine vlek aan de Zenne, het gemoedelijke Leest. Het was op Sinter Klaas, de tweede kermisdag van 1899 dat een twaalftal muzikanten aan het kruispunt vertrokken bij de allereerste muzikant en caféhouder Van Hoof Constant en opstapten naar het dorp met als stapmars “Hulde aan Mr Mathys” getoondicht door de toenmalige chef, Louis Verbeeck van Tisselt, met als terminuspunt “De Vlaamse Leeuw” gehouden door lokaalhouder Van den Heuvel Theodoor tot in het jaar 1906. In dat jaar kwam er een nieuwe lokaalhouder, n.l. Wannes Van Crombruggen om opgevolgd te worden door Verschueren Emiel, en vanaf 1931 door Huybrechts Frans, met terug als uithangbord “Ste Cecilia”. Terloops moet aangestipt dat in 1900 een inzinking werd vastgesteld waarvan de oorzaken spoedig een publiek geheim waren geworden en dan ook zeer snel van de baan waren. Alles begon meer en meer naar wens te gaan, en na een paar jaren, dus 1902, ontvingen de muzikanten een pet, aankoopprijs 2,50 frs en daarna een bordje met de benaming “Fanfare Ste Cecilia 1899”. Wie zou ooit durven denken hebben dat zo een “sosjeteitje” zo snel een poging zou gedaan hebben om “medaljes” te veroveren ? Er staat ergens geschreven : “de Vlamingen hebben een ijzeren koppen koppigheid”, ook hier waren de Leestenaren van aan de welriekende Zenne, stijfhoofdige mensen geworden en begonnen onder de leiding van de respectievelijke muziekchefs, de heren Louis en Ferdinand Verbeeck mede te dingen. De geleverde prestaties tussen de jaren 1900 en 1934 zijn wel de moeite waard om te vernemen ; medailles werden behaald als volgt : Mechelen (1900), Battel (1902), Oostende (1902), O.L.Vr.Waver (1902), Antwerpen (1903), Hombeek-Heike (1903), Tisselt (1904), Heffen (1904), Leest (1905), Hombeek-Plein (1906), Leest (1906), Terhagen (1906), Antwerpen (1907), Ruisbroek (1909), Tisselt (1909), Blaasveld (1911), Kap./o.d./Bos(1913), Oostende (1925), Humbeek (1934) en Mechelen (1934). De hogervernoemde muziekchefs hadden prachtig werk geleverd en na hun afsterven werd de zware taak toevertrouwd aan de heer Rik DE BRUYN, dat was in 1938. Op welke manier de muziekmaatschappij onder deze leiding verder evolueerde zullen we een volgende maal vertellen.”
Het vervolg verscheen in De Band nr. 2 van 1960 : “De periode van 1899 tot 1938 waren jaren van zwaar labeur geweest, van opoffering en uithoudingsvermogen om al het braakliggende land te herschapen in weelderige velden en bloeiende wijngaarden. Het zaad met volle handen op de akkers uitgeworpen bracht een rijke oogst. Van nà de tweede wereldoorlog tot op heden werd deelgenomen aan 16 muziekwedstrijden : (Oud-Turnhout-Hemiksem-Berlaar-Londerzeel-Londerzeel St Jozef-Eikevliet-Hingene-Willebroek-Antwerpen-Itegem-Tisselt-Wolvertem Westrode-Westmeerbeek(2)-Londerzeel-Pulle-Oostduinkerke.) DE UITSLAGEN :16 eerste prijzen met lof van de jury – één erediploma – één ere-wimpel. Begonnen in een marswedstrijd lagere en een korpswedstrijd in 3de afdeling te Oud-Turnhout was de overgang naar 2de afdeling in ’t zelfde jaar 1948 een feit en dit te Hemiksem om in 1954 naar 1ste afdeling over te gaan. De viering van het zilveren jubileum had plaats in 1924 en de benoeming tot Koninklijke Fanfare in 1954. Voor Chef en muzikanten moet het wel de schoonste beloning geweest zijn voor de dikwijls afmattende herhalingen en verplaatsingen. Het mag gezegd dat men trots mag zijn op het verleden en door volharding de toekomst vol vertrouwen mag tegemoed gegaan worden. De muziek spreekt tot het hart en hoe dikwijls heeft LEEST niet gezinderd onder haar opwekkende tonen ? De muziek is vreugde die zovelen gelukkig maakt, want wij stervelingen zijn zo onvolmaakt dat we soms geen vreugde vinden maar ons gegeven wordt door de muziek. ’t Is werk dat gelukkig maakt. Wij zijn geschapen om te veroveren ; het grootste werk van de mens is te bouwen aan de volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid om een volwaardig mens te worden. Een aanhoudende activiteit ontwikkelen is bijdragen tot het welzijn van de gemeenschap. Moge de “Koninklijke Fanfare Ste Cecilia” onder de leiding van de heer RIK DE BRUYN, groots door zijn eenvoud, op de handen gedragen door iedereen, gekend door zijn leuze “voor kerk, kunst en cultuur” verder bloeien ! Dat de klanken hunner instrumenten mogen voortwiegen over weiden en velden en de echo moge opgenomen worden door de bomen waar de vogels ze zullen beluisteren ; dat zij mogen doordringen tot bij onze landbouwers als CREDO om nog lang te mogen genieten van de goddelijke muziek ! AD MULTOS ANNOS ! L.V.L.”
Viering zestigjarig bestaan met een muziekwedstrijd
In mei 1960 werd het 60-jarig bestaan van de vereniging toch nog met succes gevierd. De feestelijkheden werden geopend op woensdag 25 mei met een concert tegeven door de Kon. Fanfare “Arbeid Adelt” Leest, de Kon. Fanfare St. Cecilia Heffen en het Trompetkorps van de Kon. Wielerclub Hombeek. De tweede “Grote Internationale Muziekwedstrijd voor harmonieën en fanfares” van St Cecilia Leest had plaats op 26, 28 en 30 mei. Aan deze wedstrijd namen 43 muziekverenigingen deel. De wedstrijd werd georganiseerd op een terrein aan de Juniorslaan in de buurt van de Aa-beek. Op de Juniorslaan werd de marsenwedstrijd gehouden en de concertwedstrijd had plaats op een kiosk op het feestterrein. Aan de wedstrijd namen naast Vlaamse ook Waalse en Nederlandse verenigingen deel.
Foto’s :
-De allereerste muzikant van Sint-Cecilia garde Constant Van Hoof.
-Rik De Bruyn.
-De Kon. Fanfare Sint-Cecilia in 1953.
-De voorpagina van de brochure van de wedstrijd van 1960.
Zuster Melanie (Christine De Laet) tastte in haar herinneringen : “Gebrilde geleerden hebben, van onder het stof der eeuwen, de geschiedenis van Leest opgedolven en voor onze verbaasde blikken de gloriedagen van voorheen doen herleven. Maar laten we ook een stukje domein betreden “waar nooit mensenhand de voet heeft gezet”, nl. dat van de kruistochten, want ’t is toch vanzelfsprekend dat Leest, hetwelk zo menig held voor de boerenkrijg en zoveel geld voor alle ander krijg gegeven heeft, ook zijn kruisvaarders moet gehad hebben. Een bewijs ? Is er bij ons niet een straat die nu nog “de Kruisweg” heet ? Zijn er bij ons niet de “kruistochters” ? Wat zeg ik ? Leest is er vol van. En Godfried van Bouillon’s leuze : “God wil het !” is ook nog de onze. ’t Is dus duidelijk dat wij kruisvaardersbloed in onze aderen hebben. Er is echter nog meer ; wij zijn van oude adel. Leest klimt op tot de meest eerbiedwaardige oudheid. Heeft het de overblijfselen niet van een antieke Romeinse villa ? Treft men er nog niet namen aan als Juul, Cesar, August, Constant enz ? Waar besloegen Julius Caesar, Augustus, Constantijn de Grote, alle keizers en koningen hun paarden tenzij bij ons, vermits men toch bij ons hoefijzertjes uit die tijd terugvond. Wie zal het tegenspreken, dat Leest, hetwelk Romeinse heirbanen had, dat Leest-Centraal van oudsher een kruispunt der wegen was van Noord naar Zuid, van Oost naar West ? Ligt het niet tussen Mechelen dat de Pausen kiest en het beroemd Breendonk, bakermat van heldenmoed ? Ligt het niet tussen Battel en Heffen, tussen Hombeek en Blaasveld, ja zelfs met een hoekje tussen Tisselt en Triest ? En vandaar, over slechts enige landen heen, ’t is maar een boogscheut verder, bereikt ge Triest Zuid, of op zijn Frans-Italiaans : “Triëst”, de wereldhaven, kruispunt van Europa, Azië en Afrika, ja Amerika enz. Daar staat Leest allemaal mee in betrekking. Oudste en jongste geschiedenis omhelzen elkaar te Leest. Is het dan te verwonderen dat Leest zo een aantrekkingskracht heeft ? Dat niet alleen grote doorluchtigheden, maar ook marskramers en andere klanten en kornuiten, Leest kruisen op hun doortochten ? Wat kwam er, toen we nog in de kinderschoenen of –blokken liepen, allemaal niet langs de straat, om met veel larie en tamtam, zijn chronische aanwezigheid te trompetteren ! Dinsdag kan geen dinsdag zijn zonder zijn springvloed van “z-a-a-n-d !”waar we al dadelijk op aanrukten, gewapend met een emmer en zes centen, zodat de huisvloer dan weer in ’t wit stond en voor een week bestand was tegen de onbesuisde aanvallen van allerlei voeten of kattenpoten. Ja, dat zand moet u weten was destijds een macht te Leest. Als Dumont eens drastisch wilde optreden tegen een telaatkomer als V.D.G. bv., dan luidde zijn decreet : “V.D.G., volgens de wet, naar Blaasveld om zand !” Maar zand had nog meer dan een gewone, het had een mysterieuze macht : het maakte de mensen, vooral de mannen, tureluut. Zouden er soms geen bewijzen zijn ? Een lange slungel van sliereslarie, met zijn eigen broek en jas aan, liep met een emmer naar…maar ’t was Seppe de zandman niet : ’t was Van Schoor, die vroeg zonder hartkloppingen : “Posselaan en van allester, ma maske ?” –Denk toch maar : “ma maske !” met een moustache ! En ook : een moustache die, met een emmer, porselein en plus nog “van allester” loopt kopen, voor zes centen ! Maar nu van Van Schoor gesproken : die kwam nog al eens overgewaaid en men mocht hem wel graag, al kon hij soms wel eens iemand een onlekkere kool stoven. In ruil tegen alle rommel, schonk Van Schoor speelgoed, snuisterijen en vooral “van allester”. Verrukt door al die schittering, liep ik eens stiekem, vaders nieuwe schoenen halen en “verkocht” ze aan Van Schoor voor wat goudpareltjes, welke broze kostbaarheid ik zo stevig in mijn knuist drukte, dat ik ze dra tot pulver kapot kneep natuurlijk. De grote kat kwam echter pas voorgoed op de koord dansen met die verdwenen schoenen onzaliger gedachtenis : o jéékes toch ! ’s Vrijdags morgens spoot als een fusee, een scherp gerekt : “Goeie verse vi-i-is” de lucht in, dat het u door ziel en zenus scheurde. Donderdags namiddags kwam de “petrolkar” met keldersprongen aanrammelen. Haar holle gebarsten bel klepte en jengelde daarbovenuit een alarm als : “ ’t Land is in nood !” Pol, één blinkende blauwe vettigheid, wipte van zijn bok, tapte tapte, scharrelde naar zijn beurs, telde, lachte al zijn scheve tanden en zijn sjiek bloot en “merci”, hoepsa ! ’s Maandags kwam Jaakske aansjorren met zijn klutske patatten, zijn lege klak, zijn Vader onzen en soms een geërfd “Ideaal” erbij. Nu of er in een klutske patatten en een lege klak veel inzit weet ik niet, maar met gebed en ideaal kan men wel een kerel worden, ja een hele kanjer van een kerel, dat is zeker. ’s Zondags in de zomer meldde een hoog blij getuut-tuut, de komst van Wiske. Daar draafden alle dorstigen ijlings naartoe. Een ronde broekpagadder uit de buurt kwam dan rood puffend binnenvallen : “Adele : ga, twee centenhalf : crème de glacé is daar !” Een uur of zo later, raakte ook soms de lucht vol schor geroep en dra ook vol afvliegende koppen en poten van “gernôôôt !” De rest ging volgens iedere devotie, hap-snap-snorum, busken of buksken in. Er was ook nog de dubbelganger Guske, bij wie het was lijk bij den Bolle zijn bierglas : vol-leeg-leeg-vol. Zijn vol karreke kraaide : “Mosselééé !”, zijn leeg kakelde : “Voddééé, vodden en bieéééné”. En zijn eigen benen mochten een vierde van hun leven luieren, tot ze in de Zenne schoten, helaas. Nu dat was hun schuld niet, noch die van de Zenne, en de onze ook niet. Alle jaren verscheen op het Leestse werelddeel de figuur van “Pikken en Zeisen” om ons zijn voorraad ijzergerammel, sproethanden en Vlaams met dik Duits haar op ten toon te spreiden. Eens kwam er ook een kwidam om ons te beschermen tegen ketters en ander goddeloos gebroed en krees, honderd uit, langs de straat : “Almanakken van Snoeck, Kerkboeken zonder énen vloek !” Doch daar er bij ons geen kerkboeken zijn met vloeken of vloekskens, kwam hij niet meer terug. En nu nog een heuglijk gesprek, getuige van wat men te Leest aantreft als Vlaamse zin voor realisme, mystiek en bondige zeggingskracht. Het gebeurde met een “Pijt” uit de buurt : en wat zijn Pijten ! Met een hardhorige Pijt, een Pijt vooral met een vanaf haar Doopsel, hartgrondige afschuw voor de duivel en zijn pomperijen.- Welnu, Pijt was alleen thuis. Buiten regende het pijpenstelen, lange en dikke ! Komt daar een geheimzinnige Witte Berg naderbij schuiven en daaronder twee lodderbenen, die spoedig het eigendom blijken te zijn van een kromme leurder. De berg klopt op de deur, bonkt, tremt en tamboert : niets. Kijkt…door ’t sleutelgat. –Pijt vermoedt vaag, sluipt nog krommer dan krom, nabij, loert…ook door ’t sleutelgat : vier ogen in een zachtzinnig sleutelgat…dat plots davert van een vervaarlijk : “Zwette Ros, koopte geen honderd ellen lijnwaad ?” –Kon dat nu de Engel Gabriël zijn ? Peins nu toch eens : tegen zo’n brave Pijt en “Zwette Ros” nog wel ! Pijts stem rettelt op een siebot dan ook scherp schetterend terug :”Loopt zwetten duuvel !” Dat was historisch, het eerste interview. Kunst, wetenschap, politiek, ’t is tegenwoordig over heel de wereld, al interview dat de klok slaat. Maar Leest heeft er het brevet van : bij ons is dat ding geboren toen met Pijt, in dat sleutelgat. Hoe echt, hoe juist, hoe schoon, of kan het soms raker ”inter-view” ? Dat sleutelgat moest men bewaren, in een museum, ergens goed in ’t zicht, met eropgespoten : “Leest 1908, of daaromtrent toch.” Maar die historie van Pijt had nog een staartje : bij het horen van Pijts bewering is de Witte Berg snel met benen en al, zuidwaarts afgezakt. Pijt grijpt nog gauw echter een koterhaak, en door haar tandeloze mond en de pijpenstelen heen, sist ze hem nog een schoon schietgebed achterna. ’t Was een beetje te laat, maar anders, met haar ogen en met die koterhaak, had ze Turken kunnen verslaan in de kruistochten ! En nu, dierbare oude beelden, die me een poos hebben verblijd, moeten we afscheid nemen. God plaatste ons hier aan een schone, grote taak, die ons volledig opeist, maar aan dewelke we ons gaarne geven voor Hem, met volle inzet. Wie van de Leestse jongeren komt hier mede de schouder aan het wiel zetten en ons nu wat vertellen over Leest en zijn “Nieuwe Beelden” ?” (DB, januari 1960)
1960 – Januarinummer “De Band” : Nieuws van de K.W.B.
“Met genoegen hebben wij de roep van het nieuwe bestuur van Milac beantwoord om verder mee te werken aan haar werking ; wij wensen hun verder een zeer vruchtbare werking en zij mogen verder op onze algehele medewerking en sympathie rekenen. Zeer gemeend danken wij ook onze vriend JAN DE DECKER voor al wat hij gepresteerd heeft in dienst van Milac ; onze arbeiders hebben dat zeker gewaardeerd, want het is ten slotte toch onze vriend Jan die de stevige basis van de soldaten-actie heeft gelegd en in stand gehouden op onze parochie ; Jan nogmaals de dank van onze arbeiders voor dat alles. WAT NU MET DE KWB ? Na de verwezenlijkingen van de laatste maanden die wij hier niet meer moeten herhalen, hebben wij nog enkele bijzondere zaken voor ogen. In de eerste plaats een zekere hervorming van onze werking, namelijk het verdelen van de bestuurs-verantwoordelijkheid vereist onze studiekringen, voor welke Jan Casteels de organisatie op zich heeft genomen. Dat brengt met zich dat de studiekringen zeer veel aan interesse zullen winnen omdat er een meer diepgaande studie over de noden en problemen van onze arbeiders gemaakt wordt ; zodanig dat op dit punt zeker heel wat kan en zal verbeteren. Wat het kaarten betreft, heeft Gust Mollemans de zaken in handen genomen, en vermits Gust zelf een kwade klant voor het kaarten is mogen wij op dat punt gerust verklaren dat hij de rechte man op de rechte plaats is ; dus mogen wij van die kant enkele verbeteringen verwachten. Nog een bijzonder punt op ons programma is ons lokaal. Ons huidig lokaal gelijkt noch min noch meer een varkensstal ; om hierin verbetering te brengen zal het bestuur, mijnheer Pastoor om de toelating verzoeken verbouwingswerken uit te voeren en er nieuwe meubelen in te hebben, zodat onze arbeiders tenminste in een lokaal, hun waardig, zouden kunnen vergaderen, zodat wij in oktober waarschijnlijk de inhuldiging van een nieuw lokaal zullen krijgen. Dit alles zal natuurlijk een bom centen kosten, maar dat hebben wij er gaarne voor over. Wat onze verdere werking betreft geven wij volgende maand wat meer nieuws. dd. Verslaggever Polfliet Emiel.”
Foto’s :
-Christine De Laet (Zuster Melanie) naar een tekening van G. Herregods. -De klas van Christine in 1912. Zij staat op de onderste rij als zevende van links. (Foto : L.G., blz. 137) -Christine in zwart ornaat. -Jan Casteels, anno 2018, werkte mee aan de hervorming van de Leestse KWB. -Verslaggever Emiel Polfliet op oudere leeftijd.