1961 – 14 september : Overlijden van Johanna DIDDENS begijntje uit Leest
Johanna Diddens was te Leest geboren op 8 oktober 1872 als dochter van Joannes Franciscus (°1825, +1906) en van Joanna Catharina De Maeyer (°1942 +1916) uit de Kleine Heide. Ze had een zus, Melanie Diddens (°Leest 21/8/1868, +Leest 21/10/1907) die gehuwd was met Charel Van Praet (eerste echtgenote). Ze trad in ’t Convent St.-Sophia op 29 mei 1919, werd gekleed op 7 juni 1920 en gesteed op 16 januari 1921 in het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg. “Ik heb U gezocht, o Heer, en ik ontmoete U in alles wat U me schonk : Het leven, mijn roeping, uw genade en uw liefde en uw verblijf in mijn ziel vooral door de H. Communie. Ik verlang het besef en behoud van dit alles, tot Gij me roepen zult”. Dit was de bede van onze duurbare Zuster-Begijntje Diedens. Dit was de uitdrukking van haar stemming tegenover haar Jezus. Ook Onze Lieve Vrouwke was haar bestendige bron van hulp en troost. Ze was in de loop van haar gezond leven steeds blijmoedig, eenvoudig, wel geaard en was aldus een goede zuster midden haar medezusters. Ze leefde oprecht voor God en het welzijn van velen. Indien de ziekte der laatste tijden haar niet altijd toeliet juist te oordelen over ’t vergankelijke van dit tijdelijk leven, bleef ze toch immer ten volle aan haar God, aan wie ze alles had geofferd. Met het overlijden van deze duurbare Zuster verliezen we weer een goed begijntje dat ons evenwel niet verlaat, vermits ze voortdurend bij God voor ons zal bidden uit dankbaarheid voor alles wat we voor haar hebben gedaan.Vergeten we haar ook niet in onze gebeden. H. Hart van Jezus en van Maria schenk haar de Eeuwige Vrede der kinderen Gods. (Uit haar gedachtenisprentje)
Het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg Het Groot Begijnhof van Sint-Amandsberg is een begijnhof in de gelijknamige gemeente nabij de stad Gent. Het begijnhof werd net buiten het centrum opgetrokken in 1873-74 toen het Oud Groot Begijnhof Sint-Elisabeth in het centrum van Gent werd verlaten. Moeilijkheden met de stedelijke overheid lagen aan de basis. Hertog Engelbert August van Arenberg kocht een terrein op de Sint-Baafskouter waar men in 1873 begon met de bouw van een volledig nieuw begijnhof. Het werd volledig planmatig aangelegd, ontworpen door architect Arthur Verhaegen en baron Jean-Baptiste de Bethune ontwierp de begijnhofkerk. In een tijdspanne van twee jaar werd het begijnhof opgetrokken. Het is het enige neogotische begijnhof in Vlaanderen. Het totaalbeeld doet denken aan een middeleeuws stadje. Achttien ondernemers en 600 arbeiders werkten er gelijktijdig aan. Op 29 september 1874 werd het begijnhof met een groots feest in gebruik genomen. De kerk was klaar op 28 september 1875 en werd de volgende jaren verder ingericht. Ongeveer 600 begijnen en een honderdtal dames namen er hun intrek. Het begijnhof werd aangelegd op een terrein van acht hectare. Het telde drie pleinen met er rond acht straten waarlangs tachtig huizen en veertien conventen werden gebouwd. Daarnaast bezat het begijnhof nog een groothuis, een infirmerie, een kapel gewijd aan Sint-Antonius van Padua en centraal een grote neogotische driebeukige kerk, gewijd aan de Heilige Elisabeth, Heilige Michael en de Heilige Engelen. Het begijnhof was ommuurd en had twee toegangspoorten. Alle huizen en conventen, met uitzondering van het groothuis, beschikten over een voortuin en waren omsloten door een muur. In nissen boven of naast de poortjes in deze tuinmuren stonden heiligenbeelden. Vanaf de oprichting in 1234 in Gent tot in 1796 was de begijnengemeenschap eigenares van het Hof. Daarna kwam het in handen van de commissie van Burgerlijke Godshuizen. Na de verhuizing naar Sint-Amandsberg in 1874 werden de hertogen van Arenberg, als belangrijkste geldschieters, de nieuwe eigenaars tot na de eerste wereldoorlog, toen de staat al hun Belgische goederen in beslag nam. Op 15 januari 1924 werd de vzw Begijnhof Sinte-Elisabeth opgericht voor Charles Van Goethem, notaris te Sint-Amandsberg. De oprichters waren de pater Désiré-Joseph Boen, dominicaan en directeur van het Groot Begijnhof en samen met hem achttien begijnen waaronder Juffrouw Constancia-Philomena Raes, de toenmalige Grootjuffer van het Begijnhof. De negentien stichtende leden formuleerden het doel van de vereniging als volgt: -het betrachten en beoefenen der christelijke volmaaktheid door het gemeenschappelijk of afzonderlijk leven volgens de statuten en gebruiken van het Groot Begijnhof; -het uitoefenen van alle werken van barmhartigheid binnen of buiten het Begijnhof; -binnen en volgens de gewoonten van het Begijnhof goedkope woning of inwoning bezorgen aan christelijke vrouwspersonen. De vzw werd in 1925, een jaar na de oprichting, eigenares van het Groot Begijnhof. Dat is ze tot vandaag gebleven ook al zijn er geen begijnen meer die in de raad van bestuur zetelen of lid zijn van de algemene vergadering. Vanaf de jaren 1930 begon het aantal begijnen sterk terug te lopen. In 1950 trad Margriet Schaeck in, ze zal de laatste zijn. In 1965 waren er nog 75 begijnen, in 1972 waren ze met 45 en in 1987 restten er nog 10. De laatste Grootjuffrouw trok zich op 1 november 2002, na 40 jaar aan de leiding, terug in een home, ze stierf op 20 januari 2003. De allerlaatste begijn van het Hof, Alice Maenhout, verbleef al geruime tijd in een rusthuis en stierf er op 25 augustus 2003. In 1994 werd het begijnhof als monument en als stadsgezicht beschermd en in 1998 werd het een van de begijnhoven van Vlaanderen op de werelderfgoedlijst van Unesco. Nadat de laatste begijnen gestorven waren kregen de gebouwen geleidelijk aan andere functies bij particulieren. Zo vinden er thans ook diverse verenigingen en instellingen, vooral uit de maatschappelijke sector, een onderkomen.
Iets over Begijnen
De novice begon haar opleiding met de opname in een convent; de minimumleeftijd was 16 jaar. Ze droeg een novicekleed (in ‘tswaerte). De novicemeesteres zorgde samen met de conventoverste voor het aanleren van de Regel van de Begijnen: een geest van gebed en naastenliefde, nederigheid, versterving en werkzaamheid. Na minstens één jaar kon de novice toestemming vragen tot het “Kleedsel”. Tijdens een plechtigheid in haar convent ontving ze het begijnenkleed. Zes maand later kon ze tot het “Steedsel” aanvaard worden. De Grootjuffrouw had hierin altijd de beslissende stem. Bij het Steedsel, te vergelijken met de ‘professie’ van een religieuze, beloofde zij de Regel en de Gebruiken van het Hof te onderhouden. Het Steedsel gaf haar het recht om te wonen in het Hof (haar ‘stad’). Nu was ze pas volledig begijn. Bij deze plechtige viering, eerst in de kapittelzaal van het Groothuis, gevolgd door een dienst in de kerk, droeg de begijn een steedselkroon. Een begijn legde een gelofte van gehoorzaamheid aan de Regel en Gebruiken van het Hof af, tegenover de Grootjuffer. De bevraging van de kandidaat begijn luidde als volgt : Grootjuffer: “ gij verzoekt dus de gunst in dit Hof als begijn te leven. Weet dus dochter dat wij u aanvaarden tot de steding in dit Hof, mits de volgende voorwaarden : wees stipt gehoorzaam, leeft in maagdelijke zuiverheid; blijf getrouw aan Regel en gebruiken van ons Begijnhof. Dochter zeg mij of gij voornemens zijt zoolang gij van de steding in dit Hof geniet, dit alles getrouw te onderhouden Antwoord: “ Ja Grootjuffer met Gods genade “. In tegenstelling tot kloosterlingen legden ze geen eeuwige gelofte af, enkel de gelofte van gehoorzaamheid en zuiverheid, niet van armoede want het leven van een begijn was “kerken en werken”. Mits toestemming van de Grootjuffer kon iedere begijn na minstens zes jaar in een convent gewoond te hebben een huis huren of kopen en vaak bracht ze daar haar hele leven door. Toen er nog uitsluitend begijnen en vrome dames het Hof bewoonden, was er reeds een beperkte Hofgids in omloop deels getypt, deels handgeschreven. Elk huis had twee tot vier bewoonsters met welomschreven taken voor het onderhoud. Het algemeen reglement was erg streng wat het uitzicht van de woningen betrof, stipuleerde dat elkeen in huis bleef na 21 uur en waarschuwde de wereldlijke bewoonsters tegen het gevaar van manspersonen. Na 21 uur werden de Begijnhofpoorten op nachtslot gedaan. Na dit uur ging niemand meer buiten noch binnen. Hoe de Leestse Johanna Diddens daar is terechtgekomen blijft voorlopig een raadsel. Nog meer raadsels rijzen er op na het lezen van haar gedachtenisprentje. (Bronnen : de officiële site van het Grootbegijnhof Sint Amandsberg, Wikipedia en Lieve Huysmans.)
Bijgevoegd : -Het gedachtenisprentje van de Leestse begijn Johanna Diedens. -Het groot Begijnhof van Sint-Amandsberg op een oude postkaart. -Recenter beeld van het Begijnhof van Sint-Amandsberg. -Een Begijnhofreglement.
1961 – 29 augustus : Dronken bestuurder bedreigt garde met mes
Midden in de Kouter versperde rond 22u30 een lichte vrachtwagen alle verkeer. De bijgeroepen veldwachter, Victor Van Hoof, vond de bestuurder dronken en ruggelings uitgestrekt op de bank in zijn onverlichte voertuig. De bestuurder weigerde zijn voertuig te verlaten en toen de garde hem wou dwingen greep hij naar een mes, onderwijl bedreigingen uitend. De garde riep de hulp in van zijn collega Mampaey uit Heffen en samen slaagden ze er in hem naar de “gemeentelijke veiligheidskamer” over te brengen. De man, een opkoper van oude metalen uit Willebroek, weigerde de bijgeroepen dokter Stuyck bloed te laten afnemen. Hij bleef een nachtje ontnuchteren in “den amigo”. Zijn voertuig werd door garagehouder Ceuppens naar het gemeenteplein overgebracht, zijn (zak)mes in beslag genomen en proces verbaal opgemaakt. (VVH) ( Foto’s onderaan)
1961 – 29 augustus – G.v.M. : Leest zendt zijn zonen en dochters uit
“Op vrijdag 25 augustus ll. vertrok onze dorpsgenoot Jan Verbruggen naar het noviciaat van Witte Paters van Afrika te Varsenare bij Brugge. Eerw. Zuster Marie Rombout reist, na een kort verlof, voor de tweede maal af naar haar Kongomissies op dinsdag 29 augustus a.s. Te dier gelegenheid deed zij een omhaling in de kerk, die de schone som van 12.045 frank opbracht. Donderdag 31 augustus a.s. vertrekt eerw. broeder Romain, geboren te Leest en vergrijsd in de missies, in zijn 65ste levensjaar opnieuw naar zijn missiegebied in Canada. Op 8 sept. a.s. doet een andere dorpsgenote, nl. Georgette Daelemans, haar intrede in het klooster van de Eerw. Zusters Norbertinessen te Duffel. Hierbij mogen we nog vermelden dat onze parochie ook een kandidaat heeft voor het St.-Jozefsseminarie, die hoopt op 15 sept. a.s. te kunnen binnengaan. Leest is fier op die vijf door God uitverkozenen evenals op de 17 andere priesters en zusters van onze parochie die op verschillende terreinen zich gans wegschenken aan God en de zielen. Aan eerw. zuster Marie-Rombout en Eerw. Broeder Romain, wensen wij een voorspoedige reis en een rijkgezegend en vruchtbaar apostolaat. Aan onze drie dorpsgenoten die nu hun intrede doen, wensen wij een moedig begin en een trouwe volharding op de heilige levensweg die zij gaan betreden. Aan alle 22, de besten onder ons, zeggen wij heel oprecht de steun toe van een vurig gebed en we durven hen ook vragen, dat zij af en toe, in hun gebed en offer, ook eens aan ons dorp zouden denken om te bidden opdat Leest altijd zijn schoonste kinderen waardig zou blijven, zodag het nog veel de zieken zou mogen schenken.” (Foto’s onderaan)
1961 – September – “De Band” : Nieuws van de Landelijke Jeugd
“Met het nieuwe schooljaar, beste lezers, werd ook in de jeugdbeweging een nieuw werkjaar ingezet. Het vorige is afgesloten, het kamp was er een bekroning van. En als we alles eens goed overwegen, dan werd er in de loop van dat jaar zeker goed gewerkt aan het jonge boompje van twee lentes dat “Landelijke Jeugd” gedoopt werd. Maar wat zijn we met een stijlvolle groep, met prachtige lokalen en kostelijke spelen, als we op het einde van zo’n jaar niet allemaal een beetje meer mens zijn geworden, een beetje beter van hart en schoner naar ziel; meer bekommerd om het geluk van anderen, en meer bewust van onze grootse taak in katholieke actie ? En we vragen ons nu af, hebben we ook dàt bereikt ? Hebben onze Zonnebloempjes en Madeliefjes gesnapt waar we naartoe willen, en hebben ze er allemaal, in alle eerlijkheid hun best voor gedaan ? …Misschien wel, maar waarschijnlijk niet genoeg, en daarom wordt het deze maand weer een moedige start naar hogere toppen. Doch alleen gaat het niet, met weinigen ook niet, maar SAMEN zullen we heel veel bereiken. Samen hebben we deze maand voor nieuwe leden gezorgd en samen hebben we onze hartelijkste welkomstgroet gezongen. Samen zijn we op tocht gegaan. Waar naartoe ? Naar de bloemenstoet te Mechelen. De beklimming van de St. Romboutstoren kwam er tenslotte ook bij te pas. Hemeltje, meer dan 500 trappen, was dat corvé. Maar het loonde werkelijk de moeite. Het panorama beneden ons werd een grappig zoekprentje. Ja, u kunt het geloven of niet, maar we vonden echt de toren van Leest, en heel ver, zelfs het atomium. Heerlijk was het daarboven hé mannen ! Maar kom, we moeten weer naar beneden, want naast ontspanning, is er eveneens de inspanning. Je weet wel, er is de zang van de Jeugdcommuniebond die moet ingeoefend worden en ons lokaal heeft een duchtige schrobbing nodig, en nog meer van die karweitjes. Zeg, gaan we dat eens dapper aanpakken ? Natuurlijk. WIJ DOEN HET SAMEN !! H.S.”
Foto’s : -Veldwachter Vic Van Hoof werd bedreigd met een mes. -De garde van Leest (rechts vooraan) met zijn Heffense collega Staf Mampaey (links vooraan) die hem ter hulp schoot. -Zuster Marie-Rombout (Marie Verbruggen) vertrok weer naar Kongo. -Broeder Romain (Karel De Laet) vertrok naar zijn missiegebied in Canada. -Zuster Karisia (Georgette Daelemans) deed haar intrede bij de Norbertinessen in Duffel.
Via Leest, Mechelen, Leuven, Tienen, St Truiden, Loncin, Luik, Herve, Aken, Eupen, Verviers, Pepinster, Chaudfontaine… (DB, juni ’61) Het verslag verscheen in De Band nr. 7 : “Begunstigd door een grijze overtrokken hemel werd precies om 4u55, met al de reislustigen, de motor aangezet en weg was de autobus, waarin ook een radioreporter had plaats genomen, speaker bereidwillig afgestaan door de gewestelijke zender “Winkelrois”. Pas een 10-tal minuten op weg werd door deze commentator een beeld opgehangen van de mooie landschappen, de weelderige bossen die een tapijt vormen over bergen en langs de dalen heen. Doorheen dit afwisselend natuurschoon ging het dan over de wiegende kasseien der “Battelse bergen” naar Mechelen toe. De stad van het “Pallieterbier” werd alras bereikt en het ging door Tienen –la ville sucréé-naar de fruitstad St Truiden waar de eerste halte werd gehouden om het innerlijke te bevoorraden, het was 6u40. Er werd dus afgestapt aan het “Café In de Safir” waar voor het vertrek het aldaar te bewonderen “Zandtapijt” kon bezichtigd worden. Of het interessant was, luister even : daar bevonden zich wandtapijten voorstellende “O.L.Vrouw en Bernadette”, “Genoveva van Brabant in het Woud”, “Prinses Josephine Charlotte”, “de H. Christoffel” en op de grond in groot formaat “Het Doopsel van Christus”, dat alles met kleurenzand vervaardigd, in één woord, buitengewoon, als men dan daarbij weet dat de maakster van het grondtapijt vier weken werkt om het klaar te krijgen en ze deze stiel reeds 30 jaar doet ! 7u25 naar Luik, over Loncin waar men nog de resten van het bekende Fort kan zien, en hoe dichter men Luik benadert kan men reeds de koolmijnen ontwaren met in de onmiddellijke omgeving de koolmijnwerkers-huizen, allen in dezelfde trant gebouwd; en ja, men bereikte Luik langs de Place St Lambert, om dan bergaf te gaan met voor zich een uitzonderlijk panorama, rondom in de hoogte gelegen en zo naar de Maas toe en de Ourthe waar deze laatste in de Maas vloeit. Volgende bestemming CHAUDFONTAINE langsheen het woud van “DE DODE PIJP”benaming ontstaan aan het feit dat destijds slachtoffers vielen door giftige uitwasemingen veroorzaakt door het wassen van wol ; verder op naar Verviers en dan ging het naar de “Afdamming van de Vesdre”, bezienswaardig, maar evenwel tijdsgebrek om de verschillende mooie wandelingen te kunnen maken gans beneden tussen beboste wegen. Steeds maar de baan 258 volgen en dwars door de eenmaal beroemde Siegfriedlinie-de anti-tankversperring, waarvan men vele resten ziet staan…naar Monchau !! (Foto onderaan) Een der schoonste natuurplekjes die men te bewonderen krijgt ! Gans in de diepte verheft zich boven de ingesloten huisjes, het kerktorentje, gesticht door de Paters Minderbroeders, en het interieur zelf enig, sober en overweldigend aan schoonheid met de kansel vlak boven een klein altaar. Monchau, het bijzonder druk bezochte stadje in het dal aan de Ruhr, ontzettend druk aan auto’s, autobussen en anderen die soms het verkeer voor lange tijd hinderen. De huisjes hebben grauwe daken ; ook bevindt er zich een kasteelruïne ; bossen stijgen uit de z.g. Haller uit en men ziet er een vervallen wachttoren en oude patriciërshuizen. Wat op te merken valt is, dat sommige huizen in de Laufenstrasse, uiterlijk de indruk verwekken dat de gevel scheef staat, maar zulks komt omdat de rechthoekige vlakken schuins af geverfd werden. Hier werd een ferme halt gehouden van 11u45 tot 14u30, eten en de ogen konden zich aan van alles gretig verzadigen ; hieraan moet ook een einde komen en het ging langs de baan naar Aken toe waar respijt gegeven werd tot 16u45. Aken is de meest westelijke stad van Duitsland. Zij is een kuurplaats met zwavelbronnen, en zij was de meest geliefde stad van Karel de Grote, die er in 814 stierf. De monumenten liggen er dicht bijeen. Op de Marktplaats staat het Stadhuis, gebouwd in de 14de eeuw. Nevens de Granusturm heeft men het restaurant “De Postkoets”. Langs de Krämerstrasse bereikte men de Domkerk waarvan het binnenste uit een koorgedeelte in gotische stijl bestaat alsmede een koepelgebouw voltooid in 805. Het binnenste van het koepelgebouw bestaat uit vier verdiepingen. Buiten de kerkschat heeft men de prachtige Karelschrijn ; het is een der beste werken van edelsmeedkunst. De rondgang der kerk was verboden daar er biecht werd gehoord en men kon slechts een vluchtige blik werpen in de “Scahtkamer” waarin men schrijnen zag staan. In groep ging het dan naar ja, ja…raad eens ? Naar de “Postkoets” langs draaiende trappen naar boven, en op die tweede verdieping werd een welverdiende “pot” gepakt, onder de strenge ogen van een stroeve kelner die wel onbehaaglijk aandeed, maar met de tijd wat soepeler begon te worden en al een “bitte schön” kon zeggen. En dan naar de afreis begonnen naar Luik toe, met een halte op de “Place du Marché” niet lang echter en direct naar St Truiden tot aan “De Sportwereld” als “interlude” en ja, ’t moest er van komen, over Leuven om een laatste verfrissing te nemen in “het Witte Huis” waar de laatste nieuwigheid kon aanhoord worden, maar dat alles belette niet dat tijdig de aftocht geblazen werd naar Leest, waar de doodvermoeide reporter iedereen dankte voor de geschonken aandacht tijdens zijn reportages gegeven..” 1961 – Zondag 6 augustus : N.C.M.V.-afdeling Tisselt-Leest ging op reis. Per autocar ging het naar de Kempen via Lier, Zandhoven, Westmalle, Turnhout, Retie, Mol (met noenmaal aan het Zilvermeer), Leopoldstad (door de koolmijnstreek), Beringen, Zonhoven, Bokrijk (domein), Hasselt, Diest, Scherpenheuvel, Averbode, Westerlo, Heist-op-den-Bergv en Mechelen. De prijs per persoon bedroeg 100 frank. (GvM, 8/7/1961)
Wij beperken ons tot die uit Leest : “1792 in ’t dorp ‘Den Keizer’, ‘Den Rooselaer’ en ‘Het Hoefijzer’, 1802 ‘Sint Sebastiaan’, 1892 ‘De Drij Koningen’ op de Heide.”
1961 – Zondag 27 augustus : Reis K. Fanfare Ste Cecilia naar Virelle
Verslag uit “De Band” van september 1961 : “Wanneer de mensen ter kerke togen, stonden groepjes deelnemers-sters vertrekkensklaar aan de dorpskom, wachtende op hen die door andere autobussen werden opgehaald om dan de vier genummerden in karavaan te plaatsen en de reis aan te vatten. ’t Was 7 u 10 en het ging naar Battel, eerst de Marcel (Noot : Verschuren, foto onderaan) en vrouw opgepikt, en weg over Mechelen naar Leuven. Op de weg alles stil, niet veel te noteren en van Leuven, na de afdaling van de beroemde Bullenberg rechts af naar Namen. Eens in de nabijheid van de hoofdstad der provincie Namen kon men vaststellen en aanvoelen dat men zijn intrede deed in hoog België, en de wonderen van de natuur zich meer en meer openbaarden aan ’s mensen oog, en dat ging mooier en mooier tot Dinant en daar was het “halt stoppen chauffeur”. ’t Was tijd ook, want, bij sommigen was er een innerlijk onweer hoorbaar, zodat verdere uitbarstingen moesten vermeden worden, en menig hapje werd verzet…en dan opgemonterd naar MAREDSOUS of reeds een afstand van plus minus 120 km van de Zenne ! Iedereen had hier de gelegenheid om de H. Mis bij te wonen, wat ook gedaan werd. De Hoogmis had plaats in de Abdijkerk der Paters Franciscanen, een groots gebouw met als ingang een ietwat Middeleeuwse stenen poort, en links op de koer een enorme Abdij. Over de kerk zelf is wel wat merkwaardigs te zeggen : vooreerst achteraan in de kerk stond een tafel overdekt met een witte doek, en daar stonden een paar rieten mandjes en een zilveren schotel, op deze laatste lagen hosties, en dan een aanduiding “leg uw hostie daarin”. Op dat ogenblik kon niet meer uitleg gegeven worden, maar zulks zou nadien wel tot iedereen doordringen. Na de Nutting werden deze hosties naar voren gebracht en voor de Priester op het Altaar neergelegd, zij werden gewijd en dan werden zij uitgereikt als Communie aan hen die hun hostie in het rieten mandje hadden gereserveerd. Anderzijds was er nog wat anders. In de kerken die wij tot nog toe bezochten stond de priester bij het H. Misoffer met de rug naar de aanwezigen ; hier stond hij met het aangezicht naar de gelovigen en nog meer, het altaar, gans in arduin, stond vooraan op het koor en daarachter het gestoelte waar de kloosterlingen hadden plaats genomen. Na deze kerkelijke dienst heeft men kunnen vaststellen hoe sociaalvoelend die mensen daar zijn ten overstaan van noodlijdenden, hoe spontaan zij hun penning toewierpen aan een noodlijdende die hen zeer dankbaar zal geweest zijn ! Bij het doorrijden der onderscheiden Waalse gemeenten wuifden de landslieden ons vriendelijk toe, alsof zij wilden zeggen “goede reis”. Zelfs de koeien genoten van een zalige rust in de weide en ’t werkte zo intens op het menselijk gemoed dat een reizigster aan de ontboezeming niet kon weerstaan en overtuigend zegde : “ik wou dat ik mij bij die koeien kon gaan neervleien !” De tijd stond niet stil en dan weer verder “non stop, recht door” naar Virelle doel der reis. Een brede ingang door een dreef met links het “meer”, een weinig bergop, rechts bossen…en dan een plein met in de achtergrond een “kiosk” en in rotsen heel in de hoogte een restaurant. Daar werd in samenwerking met het Gemengde Zangkoor een concert gegeven dat de meeste bijval mocht genieten van al de toeristen die daar van het heerlijke zonnetje kwamen genieten. Na het muzikale gedeelte was er vrijaf tot 18 uur. Het “MEER” waarvan hoger sprake is een plasje water dat amper “122 hectaren” oppervlakte heeft. Motor-, zeil- en roeiboten kruisten er door mekaar en weldra was de Leestse gemeente bezitster geworden van deze watervlek ! (Foto onderaan) Om er wat pracht bij te zetten bracht Antoine er een unieke serenade met zijn koperen pierement ; het klonk werkelijk schoon, het was of de tonen over het water gleden en de oren streelden, en alsmaar door wemelden de Leestenaren rond in de wiegende deining van hun bootje ! Spijtig…18 uur en het ging terug de baan op naar…Charleroi en dan de richting Waterlo…maar…te Gosselies, heel onverwacht, stapte men er af om daar de dansende “Gilles” te kunnen bewonderen en zo werd de aftocht geblazen om 20u15 naar Waterlo toe waar een verfrissing werd genomen, en waar de Juul en de Frans hun beste taalkennis ten beste gaven. Daar kon men nog nauwelijks de Leeuw van Waterlo door de duisternis ontwaren. Met weemoed verliet iedereen de grote plek van het café en in weinig tijd kwamen we terug toe in de Battelse bergen, waar ons de bus voorbijreed van andere dorpsgenoten, eveneens het einde van hun reis, zodat Leest terug compleet op het appel kon verschijnen, na een rit van plus minus 300 km. En wat nu over de reis zelve : heel eenvoudig, het was een schone reis, zij die iets wilden zien, hadden daartoe gelegenheid te over, en dat voorzeker de inrichters mogen gefeliciteerd worden voor het genomen initiatief. Vergeten we Armand Pien niet, die zorgde voor het goede weer, en werd als beloning benoemd tot…bestendig weermaker voor toekomstige reizen.”
Foto’s -Een blik op het prachtige Monchau. -Marcel Verschuren en zijn echtgenote Maria Van den Branden waren ook van de partij op de reis van de fanfare. -“Het meer van Virelle”.