Vooraf:
Om het onderstaande verhaal beter te begrijpen vooraf enige toelichting op bepaalde aspecten die in het verhaal voorkomen.
Een aak is een schip met een ronde bodem zonder kiel. Nu worden dergelijke schepen vaak ingericht als plezierboot. Vroeger werden ze voor de visserij of ander taken gebruikt.
De leiding van een weeshuis was meestal in handen van een echtpaar. Zij werden algemeen aangesproken als vader en moeder.
Het breien en het spinnen van de wol was in vroegere jaren een belangrijk werk. De straat Spinhuisstraat herinnerd er nog steeds aan dat spinnen een belangrijk gebeuren was. Gezinnen die zelf onvoldoende tijd hadden daarvoor besteden dit uit aan mensen die het wel aan tijd hadden.
Skitlokken zijn de vuile onbruikbaar stukken wol die rond het achterwerk van een schaap komen.
Met Pinkster werden vroeger de straten versiert met zogenaamde Pinsterkronen. Voor een goed begrip over dit gebruik adviseer ik om eerst de uitleg over dit gebruik te lezen. Dat is op deze webblog te vinden onder naam Pinksterkronen. (Zie inhoud blog)
Een slag om is een wandeling door Hindeloopen zodat men een soort rondje wandelt. De vrouwen en meisje wandelden dan links om en de mannen gingen doorgaans rechtsom. Het links om wandelen van de vrouwen zou, zo is mij ooit eens verteld, te maken hebben met de stand van de zon. Helemaal kan ik dit echter niet verklaren. Dus laat ik het bij deze mededeling. Maar mogelijk heeft het iets te maken met schaduw werking op het gezicht door de hoofdtooien die vrouwen droegen.
De Aak met witte zeilen
Hoe ze heette, ben ik vergeten. Maar laten we de vrouw, waar dit verhaal over gaat, voor het gemak maar Trien noemen.
Trien woonde in het weeshuis bij haar zuster die daar de zogenaamde weesmoeder was. Trien, een zogenaamde oud vrijster, was altijd even vriendelijk en keurig netjes in de kleren. Ze verdiende een beetje geld met breien en spinnen voor andere mensen. Als het werk af , dan bracht ze dat zelf bij de mensen en bleef dan, als ze uitgenodigd werd, graag een kopje thee drinken om even te praten of wat te kletsen. Zij had dan meestal wel wat restjes garen of zogenaamde skitlokken in een aparte zak meegenomen. Ze zei dan u kunt het maar na wegen. Ik houd niets achter. Ik ben oprecht. Tijdens zon gesprek kon men echter wel horen, dat het niet goed in orde was met haar verstand. Maar dat was niet altijd zo geweest.
Op een zaterdag middag had Trien wat brei- en spinwerk afgeleverd bij een vaste klant op de buren. Nadat ze bij die klant het gebruikelijke kopje thee had gedronken en de laatste nieuwtjes waren uit gewisseld ging ze weer op weg naar huis. Op t Oost bij de haven bleef ze, zoals gewoon als over t oost liep, wel drie of keer stilstaan en tuurde met haar handen boven de ogen over de Zuiderzee. Daarna vervolgde ze, in haar zelf pratend, haar weg naar huis. Toen ze voorbij de leugenbank kwam, die volstond met mannen, onderbrak ze haar gemoppel in zichzelf even en zei de druk pratende aanwezigen in de leugenbank vriendelijk gedag. Maar de leugenbank nog maar net voorbij hoorde een ieder duidelijk dat Trien al weer met haar zelf in gesprek was.
Dat steeds weer over de Zuiderzee turen en het gemoppel in zich zelf vond men daar in de leugenbank maar vreemd. Dit lokte, zoals zo vaak, ook op die zaterdag de nodige reacties uit bij de mannen in de leugenbank. De nodige schampere opmerkingen over het gedrag van Trien bleven dan ook niet uit.
Jan Pinnelikker, die deze naam te danken had aan het feit dat hij op het gemeentehuis werkte, onderbrak het toch wel enigs negatieve, gesprek van de mannen.
Hij zei, jullie hebben nu wel de nodige opmerkingen en kritiek over Trien, maar weten jullie wel hoe de vork precies in de steel zit.
Nu het zal duidelijk zijn, dat wisten de heren in de leugenbank niet. Na enige ogenblikken stilte, wachtend op waar Jan Pennelikker mee zou komen begon Jan te vertellen:
Jan Pinnelikker verteld
In haar jonge jaren was Trien een leuk jong meisje. Kwiek en fijn gebouwd en altijd vriendelijke en blij. Het was dan ook geen wonder dat ze in die tijd ook bij de jongens erg in trek was en vele aanbidders had. Maar hoe kwam het dan dat Trien geworden was zoals ze was zullen jullie je wel af vragen?
Nu het begon allemaal met pinkster. De kronen tingelden en bingelden en blonken hoog in de lucht dwars boven de straat, aan een sterk stuk touw wat van de ene gevel naar de gevel van het tegenoverliggende huis gespannen was.
De jonge meisjes van Hindeloopen gingen, in Pinkster kleren, in het mooie weer een slag om door de stad.
Ook de jongens deden dat, maar dan net andersom dan de meisjes zodat ze meisjes bij ieder rondwandeling twee keer tegen kwamen en hen dus twee keer konden aanspreken.
(Overigens gebeurde zon slag om door de stad niet alleen met Pinkster. Ook op zondag was het algemeen gebruikelijk en die mensen die het aan tijd hadden maakten ook op avonden met goed weer vaak even een slag om. Maar met zon hoogtij dag als Pinster en combinatie met de opgehangen Pinsterkronen was het toch iets bijzonders)
Verschillende groepen hielden onder de kronen stil, en nadat ze wat heen en weer gepraat hadden, duurde het niet lang of iedere jongen had een meisje in de arm, en werd er een rondje gemaakt en gedanst onder kronen. (Dat gebruik heette om de kronen gaan. )
De dag na Pinkster zag men dan ook de meisjes bij elkaar staan te praten over, Die is met die geweest en die met die want ook zei wisten natuurlijk wel: Daar komt vaak vaste verkering uit voort wat niet zelden uitdraait op trouwen.
Een knappe jongen, schipper van een mooie aak met witte zeilen, had al het gauw de zuster van de weeshuismoeder Trien beet en danste met haar onder de kronen. En sinds die tijd hadden zij verkering.
En het moet gezegd worden, er was geen mooier paar in de hele stad. Hij was best oppassend en zij niet minder en altijd fleurig en netjes. Een ieder zei dan ook ze passen precies bij elkaar.
Hoe lang die verkering duurde, weet ik niet. Maar op een morgen, ze hadden hartelijke afscheid genomen, stond zij op de t oost bij de haven en hij op de aak in de haven om hem uit te zwaaien. Zij lachte hem toe, maar het was haar wel aan te zien, dat zij verdriet had en aangedaan was door zijn vertrek. Hij, de schipper van de aak, stond aan het roer en zwaaide met zijn rode zakdoek naar Trien terwijl de prachtig mooie aak met zijn witte zeilen het zeegat als een grote witte zwaan uitvoer. Trien keek de aak met de witte zeilen zo lang ze kon na.
Maar al wat ooit terug zou komen in Hindeloopen, de aak met de witte zeilen en de jonge schipper heeft Trein nog iemand anders nooit maar dan ook nooit weer terug gezien.
Sinds de tijd dat het duidelijk werd dat er wat heel ergs met de aak met de witte zeilen gebeurt moest zijn is het bij Trein begonnen te draaien in haar hoofd. Sinds die tijd kon ze de werkelijkheid en wat er in hoofd speelde niet meer goed scheiden.
Zo vertelde ze vorige week op een ochtend, blij en vrolijk, nog aan haar schoonzuster Libbe, die al een paar jaar getrouwd was;
Nu zal het gebeuren. Ik heb het vannacht duidelijk gezien. Ik wordt nu snel de bruid. Ik zal trouwen en dan zullen jullie zingen:
Hoog is de bruidegom, en hoog voor de bruid
Hoog voor de Bruidegom en bruid
Als de aak met de witte zeilen komt.
En terwijl Trein dat vertelde, zo zei haar zuster Libbe, keek ze blij en verheugt de Zuiderzee over of ze de aak met de witte zeilen en haar schipper al aan zag kommen.
En bijna automatisch keken de mannen in de leugenbank ook over Zuiderzee, toen Jan Pennelikker uit verteld was.
Maar helaas er kwam niets. De aak met de witte zeilen was er niet. Trien, nog iemand anders, heeft de aak met witte zeilen en de schipper Nooit! Nooit! weer gezien.
Na dit droevige verhaal van Jan Pinnlikker werd het stil, doodstil in de leugenbank. En zonder commentaar te leveren en zich schamend over de eerder gemaakte opmerkingen gingen de mannen één voor één huiswaarts.
Bron: De aak met de witte zeilen is een Nederlandse vertaling en een vrije weergave van het gelijknamige verhaal in het Hylpers uit Hinlipper fortoljes van de Fryske Librije (1930). De auteur van Hinlipper fortoljes is S van der Kooi.
|