Op de Battelsesteenweg te Mechelen gebeurde een ongeval tussen de personenwagen bestuurd door Christiaan Van Beuren uit Gent en de fietsende Leestenaar Lodewijk De Prins. Deze laatste werd licht gekwetst.
1959 – 16 juli : Melanie De Wit (Zuster Dominika) opnieuw naar de missies vertrokken.
De omhaling die zij deed in de kerk bedroeg 5.241 fr. Melanie De Wit werd geboren te Leest op 11 december 1910 als dochter van de asperge- en vlaskweker Dominicus (1870-1923) en van Emmerance Van Roosbroeck. Op 5-jarige leeftijd verloor ze haar moeder en op haar twaalfde was ze volledig wees. Ze stamde uit een gezin van zes kinderen. Te Leest volgde ze de lagere school en ging nadien naar de Zustersschool te Kapelle-op-den-Bos. Ze was lid van de Eucharistische Kruistochtgroep en van de B.J.B.-meisjes waar ze zich elk jaar liet opmerken op de toneelvoorstelling met tweede kerstdag. Reeds heel jong voelde ze zich aangetrokken tot het kloosterleven maar haar verantwoordelijkheid voor haar oude grootmoeder, het mensje werd 92, hield haar thuis. Pas toen ze twintig was kon ze intreden bij de Dochters van O.L. Vrouw van het H. Hart te Buggenhout. Ze deed er haar professie als zuster Maria Dominica. Ze werkte de eerste vijf jaren in België om op 12 februari 1937 te vertrekken als missiezuster naar Coquilhatstad, het toenmalige Belgisch Kongo. Dat was toen nog voor altijd, terugkomen zat er niet in. Daar kwam pas verandering in na de Tweede Wereldoorlog. Van dan af mochten de missionarissen elke zeven jaar terugkeren naar hun heimat en niet veel later om de vijf jaar. Zuster Dominika moest die eerste keer haast veertien jaar wachten. In 1950 was ze voor het eerst terug in Leest en opnieuw in 1959. Dan ondernam ze haar derde afreis via Rome waar ze een week in hun klooster verbleef samen met een nicht van paus Joannes XXIII, ook een kloosterlinge. Ook in maart 1976 bezocht ze haar geboortedorp. Ze stond toen in voor de algemene bevoorrading. In Iyonda waren acht straten met ongeveer zeventig zieken per straat. In 1981 kwam ze terug naar België en verbleef in de gemeenschap van Carnières (Henegouwen). De laatste weken van haar leven verbleef ze in het ziekenhuis.
Melanie De Wit overleed te Ukkel op 29 maart 1990. Tegen pater Clementiaan vertelde ze in 1959 waar ze zoal mee bezig was : “wij hebben scholen, wij bedienen staatshospitalen, leprozories (waar de melaatsen worden verzorgd) en staan dagelijks in de dispensaria om patiënten te verzorgen, medicijnen uit te delen en vooral de moeders met hun kindjes te helpen. Tot diep in de brousse zijn er kleine moederhuizen gebouwd waar de Congolese moederkens komen bevallen als ze te ver van de stad afwonen. Jaarlijks hebben wij honderden dopen toe te dienen. Van het geestelijk leven van onze kristenen mogen we zeer tevreden zijn. Ik herinner me dat, toen ik kosteres was te Bokete, er op één jaar over de 100.000 communies waren. In sommige posten gaan de inboorlingen elke dag naar de mis en elke avond om 5 uur wordt gezamenlijk het avondgebed gebeden, daarna is er biechtgelegenheid. Missionaris zijn is het schoonste wat een mens dromen kan…” Ze schreef vele brieven die in De Band gepubliceerd werden. In 1976 beschreef ze haar werk bij de melaatsen : “…ik verblijf nu al enkele jaren bij de melaatsen en ik ga er ook terug naartoe. Nu weet men dat de melaatsheid minder besmettelijk is dan men aanvankelijk dacht. Velen van u hebben al gehoord van de Damiaanactie. Zij zetten mensen in om de melaatsen te gaan opsporen. Zij zorgen dat we gratis specifieke geneesmiddelen krijgen. Zij bekostigen ook de stages die bij ons in Iyonda gegeven worden tot speciale opleiding van verpleegkundigen in de melaatsen behandeling. Maar bij velen blijft de vrees dat de ziekte te wijten is aan de boze geest. Daarom verbergen die mensen hun ziekte zo lang mogelijk. Men zegt dat de melaatsheid geneesbaar is. Dat is voor een groot deel zeer juist. Zodra men zich bij de eerste verschijnselen laat verzorgen en regelmatig de nodige geneesmiddelen neemt kan men er ook van genezen. Maar…niet iedereen geneest…omdat juist de ongeneeslijken die naar ons melaatsendorp komen er ook blijven. Zo zijn er momenteel nog meer dan 500 melaatsen in Iyonda. Gezien hun grote wonden, hun verminktheid, hun weerzinwekkende toestand…of schrik voor de boze geest, worden die mensen in hun dorp niet meer aanvaard. Bij ons hebben ze een eigen wereldje geschapen, en leven, gezien hun toestand, vredig en gelukkig, omdat ze door ons als gewone mensen behandeld worden. Ze verlangen dan ook niets anders dan een beetje geborgenheid, een onderdak, kleding, voedsel, en…een beetje begrip. Zolang ze kunnen staan ze in voor eigen onderhoud. Sommigen worden in de leprozerie zelf aan het werk gezet, anderen gaan op visvangst, nog anderen leven van de opbrengst van hun velden, die ze onder elkaar aan de man brengen. Die mensen wonen elk in hun eigen huisje. De zieken met grote wonden of gans verminkt door de ziekte, worden in het hospitaal opgenomen. Die sukkelaars komen gans ten laste van de zuster. Wel ontvangen we gratis de nodige geneesmiddelen, maar…die mensen leven niet van enkele pillekens per week. Er moet ook voor voedsel en kleding gezorgd worden. Er is tot nog toe geen enkele liefdadige instelling die daar voor in staat, of ook maar blijvende steun geeft. Die mensen hebben dus niemand naar wie ze kunnen gaan tenzij de zuster. Wij staan door ons werk zeer dicht bij hen. Het is de zuster die wonden verzorgt, de verminkten en ouderlingen helpt en de stervenden bijstaat. Ze vinden het normaal dat de zuster naar hen luistert, dat ze begrip heeft voor hen, dat ze haar alles mogen vragen, dat ze altijd bereid is alles te geven…ook zichzelf. En toch staan we zeer dikwijls met beperkte krachten en een tekort aan mogelijkheden. Weten jullie mensen in België nog wat armoede is ? Kunnen jullie in volle werkelijkheid nog realiseren wat het zeggen wil te bidden : ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’… Brood dat we hier in overvloed bezitten. Toen ik in maart afreisde uit Iyonda kwamen de mensen naar me toe om me de hand te drukken en me goede reis te wensen. En hun grootste bekommernis was : ‘zuster , ge komt toch zeker terug, en ge zult ons toch niet achterlaten ?’ Die vraag was voor mij als de vraag van Christus zelf. Ik ga dan ook terug naar de evenaarsstreek waar ik al bijna veertig jaar werkzaam ben. Ik ga terug naar de melaatsen van Iyonda, niet om grote dingen te doen, maar alleen omdat Gods liefde me dwingt terug te gaan naar de armsten der armen. Ik ga terug om naar hen te luisteren en hen te helpen zoveel als kan…door uw vrijgevigheid ga ik ook terug in uw naam. Ons werk in de missie is niet af en zal misschien nooit af zijn. Een missionaris is ook een mens met beperkte krachten. Daarom doe ik een beroep op de jeugd die zich nog wil inzetten voor een ideaal. Bid dus voor nieuwe roepingen hoe onmodern dit ook moge klinken. Beste vrienden, bid ook voor uw missionarissen. Vraag voor hen de nodige steun en sterkte en gedenk hen met een mild hart waarvoor ik u in naam van al onze melaatsen, en vooral ook in mijn eigen naam, oprecht dank.”
Foto’s : -Melanie De Wit nog zonder habijt. -Haar zelfgeschreven gedenkeniskaartje waarop ze genoteerd had wanneer ze in het klooster gegaan is te Buggenhout. -Zuster Dominica in vol ornaat. -Een tekening van de zuster op oudere leeftijd.
In het Belgisch Staatsblad van 2 juli verschenen drie KB’s van 16/5/59 waarbij de Leestenaar Jan De Decker als vertegenwoordiger van de werknemers werd benoemd in de volgende Nationale Paritaire Kommissies van het Ministerie van Arbeid : “Zelfstandige Kleinhandel”, “Maatschappijen voor Hypothekaire Leningen, Sparen en Kapitalisatie “ en “Onafhankelijke Cokesfabrieken en Ondernemingen voor Synthetische Producten”. De stichter van “De Band” was reeds benoemd in het Nationaal Paritair Comité voor de Wisselagenten.
1959 – Zondag 5 juli : De parochiale Vrouwengilde vierde 35-jarig bestaan.
Gazet van Mechelen van 3 maart publiceerde daarvan volgend bericht : “De parochiale Vrouwengilde die niet minder dan 230 leden telt, is zondag aanstaande in feest naar aanleiding van de viering van haar 35-jarig bestaan. Het feestprogramma ziet er als volgt uit : ’s morgens te 6 u 30 plechtige dankmis met alg. communie voor de leden. Te 2 u. plechtig Lof met vernieuwing van de toewijding aan O.L.Vrouw. Te 3 u. feestzitting in ‘Ons Parochiehuis’, in aanwezigheid van Z.E.H. Kan. Ansay, Z.E.H. Van Broeckhoven en juffr. Irma Staels, leden van het hoofdbestuur te Leuven, van onze parochiegeestelijkheid, de burgemeester, het onderwijzend personeel en afgevaardigden van de plaatselijke werken voor de volwassenen en de jeugd.”
Volgens “DB” van september werd er een voordracht gehouden met als onderwerp “Menselijke verhoudingen in de dorpsgemeenschap” en werd het 200ste lid gevierd. In de editie van 7 juli wijdde dezelfde krant volgend artikel over deze viering : “Zondag jl. was de Katholieke Vrouwenbond in feeststemming, niet alleen om de viering van het 35-jarig bestaan, maar ook om hun 200ste lid. De Vrouwenbond werd te Leest in 1924 gesticht. Om 6.30 werd de jubeldag ingezet met een dankmis opgedragen door E.P. De Wilde van de Minderbroeders te Mechelen. ’s Namiddags trokken ze allen door de bevlagde dorpskom terug naar de parochiekerk waar door Z.E.H Coosemans, pastoor en proost der beweging, een plechtig lof gezongen werd. In de parochiezaal werd de feestzitting gehouden. Vooraan bemerkten we burgemeester E. Verschueren en tal van afgevaardigden van de onderscheidene katholieke actiegroeperingen; Z.E.H. Kan. Ansay, algemeen proost van de Boerinnenbond, Mej. Staels, Provinciale Opzienster van de Boerinnenbond. Voorzitster Maria Rheinhard opende de feestzitting met een welkomwoord en kort gebed. Hierna schetste ze de geschiedenis van de beweging. Vervolgens kregen we de feestrede door Z.E.H Kan. Ansay, algemene proost van de Boerinnenbond. Dan werden de vele schotels, door de B.J.B.-meisjes rijkelijk versierd, aangesproken. Vervolgens de trekking van het 200ste lid, waarbij Mevr. Celine D’Hollander-Solie geluk had. Zij werd door Mej. Staels, Provinciale Opzienster van de Boerinnenbond, in de bloemen gezet en met een mooi geschenk bedacht. Als slot van deze geslaagde jubelviering kwam Z.E.H. Coosemans nog aan het woord die de beweging zowel op stoffelijk als op geestelijk gebied veel heil toewenste.”
1959 – Zondag 12 juli : Gewestelijk Ruitertornooi van de B.J.B. te Leest.
Dit vond plaats in de Bist op de weide van F. Muysoms vanaf 14 uur. Een tiental rijverenigingen uit Leest, Hombeek, O.L. Vrouw Waver, Reet, Rijmenam, Peulis, St.Kat. Waver, Lier-noord, Lier-Lisp (Berlaar-Lier), Oelegem, Merchtem, Malderen en Broechem namen deel. Leestenaar Frans Verbruggen klasseerde zich vierde in het stoelrijden. (DB, september ’59)
In Gazet van Mechelen verscheen een verslag van ‘Het Gewestelijk B.J.B.-ruitertornooi te Leest’ : “Zondag j.l. had in de feestweide van dhr Frans Muysons Bieststraat te Leest het gewestelijk B.J.B.-ruitertornooi plaats. Van in de voormiddag waren een 100-tal ruiters opgekomen om zich met elkaar te meten in de schiftingen. De juryleden waren dhrn Jozef en Theo Nagels, Hugo Raeymaekers, Jozef Corsu, Kamiel De Wit, Maurice Van der Seypen, Guillom Bruyninckx, Roger Commers en Wim Van der Wegen. In de namiddag te 14 uur had de officiële opening plaats waarna het BJB-gebed werd voorgebeden door de gewestleider Alfons De Smet. Op de eretribune herkenden wij : Dhr. E. Verschueren, burgemeester van Leest, Baron de Meester de Ravenstein, burgemeester te Hombeek, dhrn De Smedt, toezichter van de B.B. en zijn dame Meester Huysmans, kassier van de B.B. te Leest, Mej. Rheinhart, voorzitster van de Boerinnenbond te Leest, Frans Muysoms, eigenaar der feestweide en zijn dame, Z.E.H. Coosemans, pastoor van Leest, E.P. De Wilde, onderpastoor te Leest, E.H. Van Hees, onderpastoor van Tisselt en E.Z. Dominika De Wit, missiezuster. De prijzen voor de overwinnaars werden geschonken door de heer Senator Buts, Boerengilde en Boerinnengilde Leest, Arrondissementsverbond van de Boerenbond, dhr Wuyts, bestendig afgevaardigde van de Prov. Antwerpen, Baron de Meester de Ravestein, Scheuremans Jos van de Belgische Boerenbond, Melkerij St. Jozef Blaasveld, veearts De Vos, Dokter van der Heyden en burgemeester Verschueren van Leest.”
Foto’s en afbeeldingen :
-Tekening van Jan De Decker die alweer een benoeming ontving als vertegenwoordiger van de werknemers.
-Het voltallig bestuur van de Katholieke Vrouwenbond Leest vierde haar 35-jarig bestaan. (Foto : GvM)
-Celine Solie, op de foto op oudere leeftijd, werd in de bloemen gezet als 200ste lid van de Parochiale Vrouwengilde.
-Het Gewestelijk Ruitertornooi werd geopend met een ruiterparade. (Foto : G.v.M.)
-Herinnering aan het Ruitertornooi van de BJB te Leest.
1959 – Julinummer “De Band” : Pater Jozef Selleslagh vanuit de missie van Chibitoke te Usumbura (Urundi) :
In een van uw nummers die mij altijd zeer welkom zijn en die mij regelmatig toekomen, hebt u gevraagd of mijn adres nog juist was. Op dat ogenblik was dat juist veranderd. Het is zo bijna of ik reizende missionaris ben, niet in de zin dat ik véél reis, maar dat ik veel verander van post. Ik zit nu in CHIBITOKE : 65 km van Usumbura en van Bukavu. Het is hier de vlakte van de Ruzizi-rivier, op een hoogte van een 900 meter en daardoor is het hier nogal warm. Chibitoke is een nieuwe missie, enkele jaren geleden gesticht. We zijn echter nog heel in ons begin. Een huis hebben we nog niet, een kerk ook niet. We wonen in drie klaslokalen en de “kerk” bestaat uit vier klaslokalen. We hebben absoluut geen geld om ons huis en kerk te kunnen bouwen. Het volk van onze missie is ook heel speciaal : een samenraapsel van mensen uit het binnenland, waar een te grote bevolking was, en die ze hier in de vlakte hebben gebracht waar er bijna niemand woonde. Het was hier vroeger een echte wildernis en heel ongezond. Nu is het wel wat veranderd. De Staat heeft hier wegen doorgetrokken en het land in stukken van 4 hectaren verdeeld. Wie hier komt wonen, krijgt voor niks de 4 hectaren en wordt dan nog gedurende 6 maanden gevoed. In ’t algemeen is het hier goede grond. De bijzonderste teelten zijn : katoen, maniok, en maïs. De twee derden van de bevolking zijn heidenen. Een bevolking van een goeie 30.000 zielen. Het is hier niet al te rooskleurig op christelijk gebied, want dikwijls zijn het de niet al te vurige kristenen die van de bergen naar de vlakte komen om hier hun geluk te zoeken, ver van hun familie en van hun kennissen ; ze missen er de steun van die gemeenschap… Nochtans denk ik wel dat er stilaan een andere gemeenschap of samenhoren zal gevormd worden in die nieuwe missie waar wij nu vreemd zijn, tussen vreemde mensen.”
1959 – Julinummer “De Band” : Huldebetoon.
“Tot 15 augustus 1959 blijft op het gemeentehuis van 9 tot 11 uur een inschrijvingsregister als huldebetoon aan Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Luik. Tot hetzelfde doel zal het onderwijzend personeel zich in de gemeente ten huize aanbieden. Een bijdrage wordt gevraagd voor het huwelijksgeschenk dat aan Prins Albert zal aangeboden worden.” (DB, juli ’59)
(Noot : dit register was n.a.v. het huwelijk van Albert, de prins van Luik en de latere koning met de Italiaanse donna Paola Ruffo di Calabria dat plaatsvond op 2 juli 1959)
1959 – 1 juli : Start legerdienst van Edward GEERTS.
Die dag ging begon Edward Geerts uit de Scheerstraat (thans Ten Moortele) zijn legerdienst te Doornik. (DB, juni ’59)
Op bezoek bij Giele Slachmuylders, de oudste inwoner van Leest
Giele Slachmuylders werd te Hombeek geboren de 18e januari 1865 in de Bankstraat. Nu woont die goeie, brave man op de Steinemolenhoeve, (Noot : de geschiedenis van deze hoeve is terug te vinden in deze Kronieken jaar 1347) daar aan het viaduct van de Kapellebaan. In de omgeving kent men hem best als ‘Giele van d’hoef’ ; zo spreekt men ook van Jan en Frans van d’hoef, zijn twee zonen die daar bij hem inwonen. Toen ik er binnen kwam, was Giele bezig met bidden aan zijn Paternoster. Zijn schoondochter –een vriendelijk vrouwtje- zei me dat Giele er veel paternosterkens ‘doorhaalt’ op ’n dag. Ik riskeerde het toch maar, Giele in z’n gebed te storen. Hewel Giele, zei ik, ik ben eindelijk eens afgekomen op verzoek van de ‘grote baas’ om u eens te horen vertellen over de goeie oude tijd. Om het u gemakkelijk te maken zal ik vraagskens stellen. -Ge zijt in Hombeek geboren, hoelang hebt gij er gewoond ? -Tot ik 27 jaar was, dus (ik tel voor hem) tot 1892. -Waart ge toen al getrouwd ? -Ik trouwde op mijn 35 jaar, dus in 1900. Juust. -Hoe zag er de streek uit Giele, in uw jonge tijd ? -Huizen waren er nog niet zoveel. En degene die er stonden waren opgetrokken in stro en leem. Er waren enkele grote boeren en vele kleine boerkens. Op het land won men sloren (koolzaad), vlas, patatten Krüger, industrie, de Deinze-patatten, rode, blauwe en bleekblauwe patatten. De opbrengst was niet zo groot en ze waren niet zo vroeg, dat schol wat. In ’t volle seizoen, als er vele waren, kostten de patatten 5 fr de 100 kg ; de vroege gingen tot 13 à 14 frank. Ik heb eens geweten dat men te Mechelen aan de statie 23 frank betaalde voor 100 kg. -Giele, waren de mensen content in uwen tijd ?Hij richt zijn hoofd op en met een kordaat ‘J A !’ wil hij zeggen : ‘veel contenter dan nu’. De mensen waren meer bevriend met elkaar, voegt hij er aan toe, ze konden elkaar beter betrouwen. -Kreegt ge altijd roggebrood ? -In de week wel, maar ’s zondags kregen we elk één witte boterham. -In welk jaar hebt ge de eerste velo zien bollen en hoe zag die er uit ? -In 1870, ik was toen 5 jaar oud. Het waren andere velo’s dan nu : een klein wiel van achter, een groot wiel van voor ; freins waren er niet aan. -Hoe moest gij dan remmen als ge de berg afreedt ? -Ge moest dan maar wrikkelen met uw voorste wiel, van links naar rechts tot ge stil stond. Ge stond op een zijstuk aan ’t achterste wiel met uw ene voet, ge duwde uwe velo vooruit en intussen sprong ge op uw zadel …
Er waren ook houten velo’s, zegt Giele lachend, zonder banden : men maakte zich banden van koorden en van versleten zelen van windmolens, zelen dus waarmee men de zakken op en af had getrokken. Weinig mensen konden zich de luxe permitteren van een velo. We gingen dan maar te voet, naar Londerzeel, naar Willebroek, naar Mechelen, naar O.L. Vrouw Waver, vooral als ’t kermis was…Voorts bleven we thuis de zondag en wij kegelden, schoten doel met 20 man (die de roos schoot, kreeg de hele pot : 20 centen) of we gingen vissen. Als we van huis gingen, dan moesten die van 14 à 16 jaar voor de donkerte terug thuis zijn. Die van 16-20 jaar mochten al wat langer weg blijven, maar er werd toch achter hun ‘veren’ gezeten. In de zomer mochten we langer wegblijven (volgens de klaarte), in de winter iedereen binnen te 7 uur ’s avonds.
-En het ‘verkeren’ Giele ? -Wel dat ging niet zo straf als nu. Eens per week, de zondag, mochten we eens naar elkaar toe. Het gebeurde wel eens, als men weinig werk had, dat men er ook in de week al eens op af trok. De koppels mochten bij mekaar blijven tot de ouders gingen slapen. -Werd er vroeger veel gedanst ? -In alle staminees zat er toen een harmonicaspeler om polka, wals, kwadrille, scottisch te begeleiden. Als de jongens alleen waren, dansten ze met elkaar, de meisjes deden in dat geval hetzelfde. Voor elke dans moest men 3 centen betalen, wat gelijk stond met een streep (glas) bier. Soms mochten de meisjes daar ook eens van drinken. -In een juninummer van verleden jaar, heeft Victor Van den Bempt iets verteld over het ‘loten’. Weet gij nog iets over die tijd, Giele ? -Ik ben geen soldaat moeten worden, omdat ik me er uit had getrokken : twee van m’n broers hebben een remplacant kunnen vinden, mits te betalen natuurlijk. De ouders van een soldaat trokken per maand 10 frank, terwijl de soldaat zelf een ‘solde’ had van 15 centen ; daarvan moesten ze o.a. de blink kopen om het paardengetuig te poetsen. Enkel de ouders die niet al te welstellend waren, trokken die 10 frank. Het gebeurde wel eens dat iemand aan zijn gebuur zijn hond verkocht (waarvoor hij anders 2 frank belasting moest betalen…) ; zo werd hij dan gerekend bij degenen die voor hun zoon-soldaat konden trekken, omdat hun financies niet hoog genoeg meer stonden. -Wel, Giele, gij zijt hartelijk bedankt omdat ge ons zo bereidwillig te woord hebt gestaan, en ook gij, Frans en Louis, die nu en dan een handje hebben toegestoken. Tot ’n volgende keer ! De Interviewer.” (Noot : Jan De Decker)
Willem Jan Dagobert ‘Giele’ Slachmuylders was te Hombeek geboren op 18 januari 1865 en hij overleed te Leest op 12 september 1962, hij was 97 geworden. Giele was gehuwd met Maria Rosalia Lauwens van Zemst-Laar. In 1894 had hij, als enige Leestenaar, een jachtbrief afgeleverd gekregen (GA).
“De goede vader is heengegaan. God heeft hem getrouw bevonden in het vervullen van zijn plicht. Als oudste inwoner van het gewest was zijn leven één offer, één gebed, vooral tijdens de laatste maanden, wanneer hij zijn einde nabij wist. Gelaten, tot het einde is hij de weg gegaan zoals Gij, o Heer, hem had bevolen. Hij was eenvoudig, hartelijk en oprecht, een voorbeeld voor zijn kinderen. Voor iedereen die hem kende was hij een ware vriend.”