1819 – Cornelius MEULDERMANS werd veldwachter te Leest Hij was te Leest geboren op 2 februari 1778 en overleed er op 27 april 1839. Cornelius was een zoon van Guillielmus Muyldermans en Lucia Alewaters. Hij huwde te Heffen op 21/7/1817 met isabella Vranckx (Francqs). (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)
Een kepie, een kenteken, een uniform. Iedereen op de buiten kende de “garde” en de “garde” kende iedereen. Sommigen menen dat de kolfdragers uit de 16e eeuw de voorlopers waren van de sjampetters. De structuur van de landelijke politie werd vastgelegd in de wetgeving van einde 18e eeuw. Het decreet van 14 december 1789, met betrekking tot het oprichten van gemeenten, voorzag in artikel 50 dat één van de bevoegdheden van het gemeentegezag er moest in bestaan “de inwoners het voordeel verschaffen van een politie, met het oog op de netheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op straat, openbare plaatsen en in de openbare gebouwen.” Het ambt van veldwachter dateert van 1791 : “om de eigendommen te beschermen en de oogsten te bewaken, zouden veldwachters moeten aangesteld worden in de gemeenten die onder de rechtsmacht van de vrederechter en onder het toezicht van de gemeente-officieren staan.” Die maatregel was echter facultatief. Het decreet van 20 messidor 1803 legde aan de gemeenten de verplichting op veldwachters aan te stellen. Een besluit van 25 fructidor 1809 raadde de gemeenten aan de veldwachters te kiezen uit oudgedienden of oud-soldaten. Die richtlijnen volstonden echter niet om een perfecte organisatie van het veldwachterskorps te verzekeren. Daarom vaardigden ook de provinciale autoriteiten een aantal richtlijnen uit zoals het vaststellen van weg- en jachtovertredingen, het opzoeken van gevluchte militairen, enz. Later werd de veldwachter benoemd door de provinciegouverneur uit een lijst van twee kandidaten voorgedragen door de gemeenteraad (de burgemeester mocht een derde kandidaat aan de lijst toevoegen). De gouverneur mocht echter vrij een kandidaat benoemen en was op geen enkele manier gebonden aan de rangorde van de voordracht. Alhoewel de veldwachter door de gouverneur werd benoemd, was hij een gemeenschappelijk agent en maakte hij deel uit van het gemeentepersoneel, er werd alleen door beoogd hem zoveel mogelijk onafhankelijk te maken van het plaatselijk gezag. Alhoewel hoofdzakelijk benoemd om te waken over het behoud van eigendommen, oogsten en vruchten te velde, kreeg zijn ambt een drievoudige bevoegdheid : officier van de gerechtelijke politie maar met beperkte bevoegdheid, agent van de openbare macht en agent van de administratieve of gemeentelijke politie.
In 1840 telde ons land 3.257 veldwachters, in 1970 2.254. Na de samenvoeging van de gemeenten en het verder verdwijnen van het landelijk karakter in de dorpen daalde het aantal veldwachters gevoelig. (Driemaandelijks tijdschrift Gemeentekrediet van België, nr.105 – juli 1973. GVA-13/4/1978, 29/11/1982, 25/3/1990)
Op 1 april 1987 ging de laatste veldwachter van Leest met pensioen. Victor Van Hoof had er toen 35 jaar dienst opzitten.
1823 – 15 augustus : Philippus Jacobus VAN PUT(TE) ook VAN DE PUT pastoor benoemd. Philippus Jacobus Van Put(te) (Van de Put) volgde pastoor Vertongen op. Hij was te Kontich geboren op 17 juni 1775 onder het Oostenrijks bewind en werd priester gewijd te Mechelen onder de Fransen (20/12/1806). Een klein half jaar later werd hij onderpastoor in O.L.Vrouw o/d Dijle te Mechelen en dan in Putte (15/10/1808). Vanuit Boortmeerbeek waar hij pastoor was (sinds 15/8/1813), werd hij in Leest tot pastoor benoemd op 15 augustus 1823 onder het Nederlands bestuur. Zijn oude moeder kwam bij haar zoon wonen en stierf er als weduwe in 1826. Jacob Van Put doopte in Leest 406 kinderen van 15 augustus 1823 tot 26 september 1833. Hij huwde er 87 koppels van 8/1/1824 tot 12/8/1833 en schreef 225 begrafenissen in van 27 oktober 1823 tot 20 september 1833. Per jaar consacreerde hij (tussen 1829 en 1833) wisselend 3000 tot (in 1833) 3600 communies. Op één of twee personen na voldeed ieder er aan de paasplicht. Pastoor Van Put had geen onderpastoor. Hij bleef pastoor te Leest tot 1833 waarna hij werd opgevolgd door pastoor Gabriel Hermans. Philippus Jacobus Van Put overleed te Mechelen op 17 juli 1847. (MC-19/11/1882 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1826 – Martinus Josephus MOORTGAT werd de nieuwe koster van Leest Martinus werd te Steenhuffel geboren op 1 november 1807 en hij huwde te Leest op 23 augustus 1828 met Joanna Coeckelbergh. Op dat huwelijk was zijn voorganger Jan Frans Van Varenbergh getuige. Joanna Coeckelbergh was de dochter van de landbouwer Karel en van Anna Catharina Verbruggen. Het echtpaar kreeg 9 kinderen van wie er meer dan een jong stierf : -Gillis Louis, geboren 29 augustus 1829 werd schoolmeester te Leest en overleed toen hij 25 jaar was, op 3 maart 1854. -Pauline, geboren 6 december 1833. -Karel, geboren 5 januari 1835. -Gaspar August, geboren 30 maart 1837, stierf datzelfde jaar op 21 juni. -Clotilde, geboren 17 april 1838, stierf op 7 juni 1862. -Jan Baptist, geboren 19 augustus 1840. -Francisca Victoria, geboren 10 december 1842. -Euphemia Maria, geboren 15 oktober 1845. -Amelie, geboren 30 november 1848. Tien jaar (van 1826 tot 1836) was hij gratis orgelist geweest in de Leestse kerk. Dan, op 22 oktober 1836 en ter attentie van aartsbisschop Engelbertus Sterckx, schreef de kerkfabriek voor hem een ‘Getuygenis van goed gedrag en aanbeveling’ voor de ‘plaets van coster van Leest’. Dit omdat hij ‘nu reeds tien jaeren de plaets van coster gratis met den grootsten lof bediend heeft’. Daarop werd hij tot koster-orgelist benoemd voor 4 jaar op 24/8/1936. Tussen 1825 en 1862 was hij op zijn beurt tientallen keren huwelijksgetuige. Tot 1876 werd zijn benoeming negen keer verlengd. Maar enkele jaren later, in 1879 tijdens de schoolstrijd, werd hij door pastoor J.F. Vandercruysen ontslagen na meer dan een halve eeuw Leestse kerkdienst ! Dit omdat hij bleef lesgeven in de gemeenteschool. Wellicht uit ontgoocheling verliet hij Leest en overleed elders. Joanna Coeckelbergh overleed te Leest op 13 april 1876. (‘DB’,november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
1827 – Dominicus Josephus DE KEERSMAECKER werd eerste assessor. Letterlijk betekent een assessor : bijzitter. Het was de benaming van verschillende functies in het openbaar bestuur. Vóór 1795 werd de plaatsvervanger van de Drost van Drenthe als voorzitter van de Etstoel assessor genoemd. In de periode 1814-1851 was de assessor vergelijkbaar met de huidige wethouder in een gemeentebestuur. Hij was te Oppuurs geboren op 14/2/1764 als zoon van Josephus Florentinus De Keersmaecker en Anna Catharina Van Grootven en huwde te Leest op 14/2/1792 met Maria Theresia Fierens (°Leest 5/12/1766, +Leest 4/2/1833). Dominicus Josephus De Keersmaecker overleed te Leest op 24/12/1840.
1835 – 20 mei : Huwelijk maalder Franciscus Van Breedam met zijn Leestse nicht Coleta Van Breedam. “…Franciscus Van Breedam (Noot : maalder van de Molen van Blaasveld) de nieuwe maalder, huwde te Leest op 20 mei 1835, Coleta Van Breedam, geboren te Leest op 27 april 1806, dochter van Petrus Frans en van Anna Van Doorselaer. Zij waren dus gebroeders kinderen. Franciscus, voormeld, op bezoek bij zijnen oom Petrus Frans Van Breedam, maalder, op Steine Molen te Leest, vroeg men hem wanneer hij ging trouwen. ‘Dit kind daar in de wieg, Coleta, mijne eigene nicht, zal mijne echtgenote worden’, was zijn antwoord en inderdaad hij huwde er mede in 1835. Trouwen gelijk de maalder is nu nog in den volksmond gekend en verteld te Blaesvelt. De echtelieden Van Breedam-Van Breedam hadden volgende kinderen, allen te Blaesvelt ter wereld gekomen : A.-Anna Antonia, °3/3/1836, +Mechelen 14/9/1917. Huwde Carolus Andreas Josephus Boonaerts, dokter te Thisselt (°Tisselt 12/6/1827, +Blaasveld 4/8/1899). Anna Antonia, door typhus aangetast en stervende nabij, werd met ware toewijding bijgestaan door dokter Boonaerts. Na de genezing zijner dochter kwam haar vader dokter Boonaerts voldoen en hem zijnen dank uitdrukken erbij voegend, niet te weten hoe zijne erkentenis te betuigen. Geef mij uwe dochter, het is mijn vurigsten wensch, antwoordde de geneesheer en korte maanden daarna werd het huwelijk voltrokken.
B.-Joannes Domenicus, °23/9/1837, +Blaasveld 10/6/1919. Bleef ongehuwd.
C.-Ludovicus, °28/11/1839, +Mechelen 8/9/1910. Huwde op 5/4/1875 Maria T.H. Proost.
D.-Anna Rosalia, °28/2/1841, +Blaasveld 10/2/1860. Bleef ongehuwd.
E.-Maria Van Breedam, °6/8/1843, overleed te Blaasveld, bleef ongehuwd.
F.-Livinus, °14/2/1845, +Blaasveld 16/4/1931. Bleef ongehuwd. Hij en zijn broeder Dominicus waren de laatste maalders geweest van Blaesvelt.” (‘De Molen van Blaasvelt’ GvM 19/9/1936)
1836 – In 1836 werd Carolus Wouters burgemeester. Hij zou dit 22 jaar blijven (tot 1858). Carolus Wouters werd op 25 april 1797 te Hombeek geboren als zoon van Louis Wouters (afkomstig uit Eppegem) en van Anne Marie Jacobs (uit Hombeek). Hij trouwde te Leest op 7/1/1824 met Anna Catharina Huysmans (°Tisselt 3/8/1790, +Leest 1/11/1869), die weduwe was gebleven van Jan Frans Steenmans (+1820). Ze woonde op het Hof ter Halen. Carolus verbleef op die hoeve tot aan zijn dood op 21 juni 1858. Zijn oudste dochter Marie Louise (zie foto onderaan) huwde een tweede maal met Mattheus Buelens die in 1865 burgemeester werd. Een andere dochter, Marie Virginie huwde met Frans Voet en die volgde zijn schoonvader op als pachter op het Hof ter Haelen. Na de dood van Frans Voet (1877) hertrouwde Marie Virginie met Jaak Bernaerts, die achteraf burgemeester werd te Leest. De gemeenteraad bestond uit de schepenen Jean B. Scheers en J.Fr. De Keersmaecker en de raadsleden M.J. Moortgat, Charles Coeckelbergh, Dominique Busschot, Guillaume Sellslagh, P.J. Verhoeven en Jean Baptiste Dierckx. In 1840 werd Englebert Verschueren als raadslid geïnstalleerd en hetzelfde overkwam Jacques Steenmans in 1843. Carolus Wouters overleed te Leest op 21 juni 1858 en werd als burgemeester opgevolgd door Louis Voet.
1839 – Adrianus De Wit werd de opvolger van veldwachter Meuldermans. Adrien De Wit was te Leest geboren Leest op 21 april 1807 als zoon van Jacobus (°6/10/1747, +23/8/1813) en van Maria Cnops (°Hombeek 1770). Gehuwd een eerste maal te Mechelen in de O.L.Vrouwkerk op 11 mei 1836 met Coleta Verbruggen (°Leest 5/5/1808, +1854), een tweede maal op 12/12/1855 met Maria Theresia Van der Poel (°1825). Hij had vier kinderen met zijn eerste vrouw Coleta Verbruggen : Clara Virginie (1831), Jan (1840), Hendrik (1843) en Desiré (1849). Adrianus De Wit overleed te Leest op 2 maart 1878. Zijn sabel, in het bezit van Kamiel De Wit, lag ooit tentoongesteld op een tweede paasdag in het parochiehuis.
Ten jare duizend acht honderd achtenzeventig den tweeden maart ten vier ure namiddag, verscheen voor ons Joannes Victor Scheers, schepen gedelegeerden Ambtenaar van den Burgerlijke Stand der gemeente Leest, Arrondissement Mechelen, provincie Antwerpen ten gemeentehuize alhier Joannes Baptista De Wit, landbouwer, oud zevenendertig jaren en Joannes Baptista Bauwens, veldwachter, oud drijenveertig jaren, de eerste zoon en de tweede vriend van den overledenen en beiden gehuisvest te Leest, dewelke ons hebben verklaard dat heden om elf ure voormiddag, ten zijnen woonhuise, Thisseltbaan, wijk A numero 113, is overleden Adrianus DE WIT, gepensioneerde veldwachter, gehuisvest te Leest, daar geboren den eenentwintigsten april achttienhonderdzeven, weduwnaar in eerste huwelijk van Coleta VERBRUGGEN, echtgenoot van Maria Theresia VAN DER POEL, huishoudster te Leest wonende, wettigen zoon van Jacobus De Wit en van Maria Cnops beiden alhier overleden.
Bijgevoegd : -Handtekeningen van respectievelijk veldwachter Cornelius Meuldermans, assessor Dominicus J. De Keersmaecker, burgemeester Carolus Wouters en veldwachter Adrianus De Wit. -Op de foto : Marie Louise Wouters, dochter van burgemeester Carolus Wouters en echtgenote van de latere burgemeester Mattheus Buelens.
1818 – Pieter Jan de Meester werd burgemeester van Leest tot 1836. Daarna nam hij dat ambt waar te Hombeek van 1836 tot 1847. Pieter Jan (Petrus Joannes) de Meester was te Mechelen geboren op 4/11/1790 als zoon van Gaspar-Antoine de Meester, die advokaat was bij de Grote Raad van Mechelen en onder de Franse bezetting voorzitter van het noordelijk kanton van Mechelen, en van Jeanne Francoise Judoca du Trieu. De familie de Meester was o.a. eigenaar van het Hof ter Halen en van het Expoel kasteel te Hombeek. In 1824 huwde Pieter Jan de Meester met zijn nicht Catherine Geelhand de Merxem (°20/2/1798, +1866), die hem drie kinderen zou schenken : -Leopold (1825-1885), -Melanie (1826-1842) en -Althanase (°Antwerpen 1829-1884).
Leopold huwde met Anna De Coussemaecker en woonde eerst in Leest. Hij kocht daarna het kasteel van Ramsdonk waar hij bleef wonen. Leopold zou later burgemeester van Leest worden. Hij was een begaafd plantkundige die o.a. de aangelegde Franse tuin van het Expoel domein omtoverde tot een Engels park met onnoemlijk veel boomsoorten, golvende terreinen, vijvers en kronkelende weggetjes. Leopold zorgde ook voor de oprichting van de gemeenteschool in Ramsdonk.
Athanase de Meester huwde in 1855 te Antwerpen met Eudolie de Terwagne (1831-1873). Hij was senator en verbleef tijdens de zomermaanden met zijn vrouw en zes kinderen op Expoel. Tijdens de schoolstrijd zette hij zich in om de vrije school in de Bankstraat te Hombeek te lanceren, hij sponsorde de bouw en bracht de gezusters Lemesle van Antwerpen naar Hombeek als onderwijzeressen. Athanase was een verwoed jager en ook in het jachtseizoen was Expoel voor hem een gedroomde plaats. Rond de jaren 1880 hield hij op de domeinen in Leest en Hombeek regelmatig grote jachtpartijen. Daarbij werden dan zo’n 350 hazen en patrijzen buitgemaakt. Het kasteel was niet verwarmd. In de winter van 1873 deed hij er een longontsteking op en overleed.
Tijdens het burgemeesterschap van Pieter J. de Meester werd de gemeenteschool van Leest gebouwd. De gedenksteen werd bij de verbouwing van de school in 1937 naar het kasteel te Hombeek gebracht. Pieter Jan de Meester woonde te Hombeek en is er ook begraven. Achter het koor van de oude kerk van Hombeek liet hij een ruime familiekelder bouwen, op de plaats waar ook zijn ouders begraven lagen. Door uitbreiding van de parochiekerk in 1855 is deze kelder nu onder de linker dwarsbeuk komen te liggen, dus onder de kerkvloer.
Hij stierf schielijk in zijn koets, op een honderdtal meter van zijn kasteel, toen hij op 5 juni 1847 de werken ging inspecteren aan de baan Hombeek – Kapelle o/d Bos. (die weg werd op dat ogenblik rechtgetrokken) Op de plaats van zijn dood liet zijn echtgenote een kapel bouwen met de inscriptie : “Hier stierf 5 juni 1847 weled. H. Pieter de Meester, borgemeester van Hombeek. Bidt voor de ziele”. Het oude Mariabeeld in deze kapel werd in 1914 vernield. In 1918 werd de kapel gerestaureerd en het beeld vervangen door een Maria met kind Jezus.
Het wapenschild van de Meester : in sabel negen aaneengesloten bollen van goud. Als burgemeester van Leest werd hij in 1836 opgevolgd door Carolus Wouters. (Bronnen : “LG”, “DB” en ’t Ridderke nr. 3 van juli 2005)
Foto’s : -Kasteel Expoel. -Handtekening van Pieter Jan de Meester. -Wapenschild van de familie de Meester. -Het kapelletje dat de echtgenote van Pieter Jan voor haar man na zijn dood, op de plaats van zijn overlijden, liet bouwen.
1798 – 2 januari : Pastoor De Heuck uit zijn pastorij gezet. Op datum van 2 januari 1798 lezen wij in het doopregisterdagboek van pastoor De Heuck : “Uit hoofde van die onrechtvaardige wet van de Franse Republiek werd de pastoor uit zijn pastorij gezet door een zekere Peeters, die voor deze speciale opdracht gedelegeerd was. Hij was van deze parochie en verraadde aldus zijn afkomst. Hij was begeleid door een soldaat en door agent Jan Frans Beulens en Angelus Van der Hulst. Slechts drie dagen geleden verhuisde de pastoor naar het landgoed Ter Moortere van Jonkvrouw Joanna Antonia Pauli”. Hij nam zijn meubelen mee, want, schrijft hij, “waren die in het voornoemde huis gebleven, ze waren met de rest aangeslagen geweest”. Pastoor De Heuck was op dat ogenblik 72 jaar oud. Hij betrouwde echter de situatie niet, daar verscheidene van zijn collega’s aangehouden en gedeporteerd waren naar Cayennes. Op aandringen van zijn parochianen “Consuasus per parochianos” verliet hij het Hof ter Moortere op 19 januari 1798 om negen uur ’s avonds om zich buiten Leest te gaan verschuilen. De feiten gaven hem gelijk, want hij werd tot tweemaal toe vruchteloos te Leest opgezocht, “bis frustra requisitus”. Hij kwam pas terug naar Ten Moortere op 9 mei 1799, wanneer de lucht wat zuiverder geworden was, om er zijn pastorale functies in het geniep te hervatten. Op 17 april 1801 nam hij terug zijn intrek op de pastorij en vanaf 12 juni 1802 gebeurde de eredienst opnieuw in de kerk. (WLS,blz.27)
Die Joannes Franciscus (Jan Frans) Bulens was agent municipal van Leest. Hij was een zoon van Quirinus Bulens en van Catharina Bulens. Hij was te Leest geboren op 9/3/1753 en overleed te Vilvoorde op 11/9/1806. Jan Frans Bulens wat te Leest gehuwd op 27/5/1783 met Marie Philippine Van Paesschen (°Tisselt 1761, +Heffen 20/7/1833). In 1796 woonde dit gezin in de Winkelstraat te Leest en bij hen woonden ook de knechten Francois Verbeeck (34 jaar), Jacobus Peeters (22 jaar), Guillian Verschueren (18 jaar) en de diensters Anna Marie Mees (21 jaar), Anna Maria Apers (18 jaar) en Maria Anna Apers (21 jaar). Deze laatste twee zijn dochters van Cornelius Apers en Joanna Huysmans die toen enkele huizen verder in de Winkelstraat nr 69 woonden. (Bevolkingsregisters Leest VT 1796)
1798 – 23 oktober : Pieter JACOBS gesneuveld.
– Zijn akte van overlijden : “Vandaag, 5 Germinal van het jaar zeven der Franse Republiek (=25 maart 1799) te 9 u. ’s avonds, voor mij, Jaak De Swert, municipaal agent van de gemeente Sint-Katelijne-Waver, is verschenen in het gemeentehuis burger Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar van de burgerlijke stand van het kanton Mechelen, die verklaart dat burger Pieter Jacobs, oud negenenveertig jaar, zoon van Jacob en Anna Meulders, die is gefusilleerd de tweede Brumaire (=23 oktober 1798) te halfelf ’s avonds, geboren te Liesens (=Leest) departement van de Twee Neten, wat Jan Antoon Van Keerbergen me heeft verklaard, dat genoemde Pieter Jacobs is gestorven de tweede Brumaire te halfelf ’s avonds te Mechelen, Revolutieplein. Na deze verklaring heb ik me aanstonds ter plaatse begeven. Ik heb me verzekerd van het overlijden : de huidige akte waarin Jan Antoon Van Keerbergen, openbaar ambtenaar mij zijn dood heeft verklaard, heeft de gezegde verschijner verklaard door een brief. J. De Swert, agent.” (Vertaald uit het Frans. M.Dillen, ‘De Boerenkrijg’.)
1800 – Jaak DE MAEYER werd burgemeester. Jaak De Maeyer volgde A. Van der Hulst op als burgemeester te Leest. (tot 1802) Hij was te Puurs geboren in 1744 en overleed te Leest op 29 april 1812. Jaak De Maeyer huwde een eerste maal met Jeanne Verbeeck uit Willebroek die op 29 april 1793 te Leest overleed. Op 23 februari 1794 hertrouwde hij te Kapelle-op-den-Bos met Marie Therese Selleslagh (°Kapelle-op-den-Bos, +18/12/1794) en op 5 november 1795 huwde hij een derde maal en dit met Anna Catharina Cleymans (°Londerzeel 21/9/1771, +Leest 9/9/1830).
1802 – Pieter Jan MOEREMANS werd burgemeester van Leest. Pieter Jan Moeremans volgde Jaak De Maeyer op als burgemeester te Leest. Hij werd te Blaasveld geboren op 25/11/1749 als zoon van Michal Moeremans en Joanna Maria Schelkens en vestigde zich te Leest in 1787. Op 3 februari 1778 was hij te Blaasveld gehuwd met Anna Catharina Selleslagh (°Willebroek 1751/1756, +Leest 22/3/1834). Tijdens de Volkstelling van 1796 te Leest woonden zij “op de plaats” (Dorp). Die Volkstelling werd door hem mede ondertekend als “greffier”. In de bevolkinsboeken van 1819 werd hij vermeld als kostganger bij de familie Fierens in het dorp. Als beroep noteerde men hovenier. In 1807 werd hij als burgemeester opgevolgd door Jaak Somers. Pieter Jan Moeremans overleed te Leest op 17 september 1836. Nazaten van hem expoiteren nog altijd de bekende bakkerij Moeremans te Blaasveld.
1807 – Jaak SOMERS volgde Pieter Jan Moeremans op als burgemeester van Leest. Hij was te Leest geboren als zoon van Guilielmus Somers en Catharina De Keyser. Hij huwde op 24/2/1798 te Mechelen met Catharina Voet (°Mechelen 8/8/1773, +Leest 2/3/1811) en een tweede maal te Hombeek op 19/11/1811 met Barbara Ceulemans (°Hombeek 5/9/1787, +Leest 6/5/1848). Barbara Ceulemans was de dochter van de burgemeester van Hombeek. Jaak Somers werd in 1818 opgevolgd door Petrus Joannes De Meester.
1817 - Ontslag voor veldwachter Guillaume Brion. Wegens slechte staat van dienst en luiheid kreeg veldwachter Guillaume Brion dat jaar zijn onslag. Hij was veldwachter te Leest van voor 1808 en geboren te Kapelle o/d Bos (Oxdonk ?) rond 1761. Hij werd te Leest gedoopt op 8/9/1761 en overleed er op 1/8/1830. Hij was een zoon van Petrus Brion en van Maria Anna Verbeeck en huwde te Kapelle-op-den-Bos op 19/4/1801 met Anna Maria Houthuys (1766-1844). (kon niet schrijven) Deze garde werd opgevolgd door Cornelius Meuldermans. (‘Veldwachters te Leest’ Eddy Apers)
Bijgevoegd : -Huwelijksakte van Jaak De Maeyer en Anna Catharina Cleymans. -Zijn overlijdensakte. -Handtekening van Pieter Jan Moeremans. -Handtekening van burgemeester Jaak Somers.
Wijzigingen en aanvullingen - Kronieken van Leest.
1785 – Joannes Franciscus VAN VAERENBERGH volgde zijn vader op als koster. Met deze op 18 juli 1766 geboren Leestenaar, derde kind van de vorige koster, jonggezel en ook weer koster-schoolmeester, trad de vijfde en laatste koster aan uit dezelfde stam. Na 29 september 1797, datum waarop pastoor De Heuck door de Franse overheersers uit zijn pastorij werd gezet en moest gaan onderduiken, was het koster Jan Frans Van Varenbergh die de borelingskes ging dopen en de doden naar hun laatste rustplaats bracht. Dit gebeurde zonder enige plechtigheid. De bijkomende ceremonieën van de doop werden achteraf in het Hof ter Moortere door de pastoor zelf aangevuld. Deze situatie duurde tot 1801. Toen kwam alles terug in orde. Toen Jan Frans Van Varenbergh oud en versleten was, hij telde toen 70 lentes, schreef hij op 19 oktober 1836, op aandringen van pastoor Hermans, een brief aan de aartsbisschop van Mechelen, om zijn ontslag aan te vragen : “Niet meer bekwaam zijnde door doofheyd en hoogen ouderdom om nog lange de plaets van coster, die ik nu reeds meer dan een halve eeuw bediend heb, met eer te konnen vervullen, geeve mijne demissie aen zijne Hoogweerdigheyd den Aertsbisschop van Mechelen, hoopende dat men zoodanige arrangementen ten mijnen opzigte zal neemen, dat ik weynig van mijne gewoonelijke inkomsten verlieze, terwijl ik arm zijnde de zelve noodig heb om te kunnen subsisteren. Blijve met alle agting enz…” Hij schreef ook een gelijkaardige brief naar de burgemeester van Leest om zijn ontslag te krijgen als onderwijzer. Dit ontslag werd hem toegestaan en er werd hem ook voldoening gegeven op materieel gebied. Hij mocht blijven beschikken over een gedeelte van het kostershuis (waar ook het nieuwe kostersgezin Moortgat zijn intrek nam) en zijn jaarlijks inkomen (100 frank) werd hem uitbetaald. “De cette manière,” vermeldt het verslag van de kerkraad, “le vieux papa pourra terminer honorablement sa carrière…” Op dezelfde zitting benoemden de kerkmeesters met voltalligheid van stemmen de nieuwe koster Marten Jozef Moortgat die reeds een tiental jaren orgelist was van de kerk, “Un homme vertueux et jouissant d’une bonne réputation, tres instruit…” zo beschrijft hem ditzelfde verslag. Joannes Franciscus Van Varenbergh overleed te Leest op 2 november 1843. Hij werd bij zijn ouders begraven (zie 1764). (‘DB’, november 1985. ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
1794 - Weer een piek in de sterften te Leest, dat jaar 48 doden. In 1794 waren te Leest 48 doden (op een gemiddelde van 24), 23 doden voor de maand augustus en september. Bij dit jaar 1794 lezen we in de Kronijken van Mechelen : “1794 was het jaar van de aankomst der Fransen te Mechelen na hun overwinning op de Oostenrijkers te Pleurus. In dit jaar heerste er een wrede hongersnood. De hoofdoorzaak van het gebrek aan eten was de hoge prijs aan dewelke het graan mocht verkocht worden. De markten waren leeg omdat de landlieden met hun paard en kar niet dierven buitenkomen uit vrees dat de Fransen ze zouden aanslagen…” Voor 1600 werd onze streek herhaalde malen door ziekterampen geteisterd : zo heerste de Pest van 1467 tot 1472, de Koepokken van 1515 tot 1522 en nogmaals de Pest van 1571 tot 1574. Hierover hebben we echter geen overlijdensgetallen, daar het overlijdensregister te Leest slechts aanvangt in 1599. Voordien werden de doden niet ingeschreven. (“DB”, november 1976)
1796 – Angelus Van der Hulst, eerste burgemeester van Leest ? Leest en alle andere kleine gemeenten met minder dan 5.000 inwoners werden samengevoegd en maakten deel uit van de Administration municipal du canton de Willebroek. In het voorjaar 1796 moet de Municipale Raad van Willebroek samengesteld geweest zijn. De vertegenwoordigers van Leest waren Angelus Van der Hulst als agent municipale en M. Coeckelbergh als adjoint. Commissaris van de Minicipale Raad was Scheppers, voorzitter was Spiette, Chirurgien, gewezen seigneur de Puurs. De agents municipeaux en de adjoints moesten in principe wettelijk verkozen zijn. Dit was niet gebeurd. Deze agenten werden aangeduid en van hen mag men aannemen dat ze door de overheid Fransgezind geacht werden. Ze mogen bij hen gerekend worden die vroeger het gedachtengoed van de Vonckisten verdedigden en zich keerden tegen de oude macht van kerk en adel. Hun aanstelling was engagerend maar er stond hen nog een zeer ondankbare taak te wachten. De agent en zijn adjoint waren onbezoldigde boodschappers. De vaak repressieve en gehate wetten van de Fransen moest de Agent overbrengen naar de plaatselijke verantwoordelijken. Het volk werd ervan op de hoogte gebracht door de champetter die ze voorlas en aanplakte. De wetten op gebied van belastingen, confiscaties, kerksluitingen, verplichte legerdienst etc. gingen ze zelf meer en meer verfoeien. Buiten de grote morele druk werden ze door hun medeburgers in de gemeente veracht, bedreigd met brandstichting en zelfs met de dood. Ze werden het vlug beu en zegden hun moeilijke job op. (Ward De Kempeneer in Boerenkrijgnr van ’t Ridderke, nr.2-1998)
Ergens kan men Angelus Van der Hulst de eerste burgemeester van Leest noemen en dit tot 1800. Angelus Van der Hulst was te Boortmeerbeek geboren in 1763 als zoon van Petrus Van der Hulst en van Theresia Van Doren. Het echtpaar woonde in 1796 in de Winkelstraat waar ze 4 knechten en 2 meiden bezaten. Hij huwde te Leest op 14/2/1792 met Barbara Peeters (°Leest 2/12/1759, +Leest 30/6/1823). Angelus Van der Hulst overleed te Leest op 16 januari 1832.
Bijgevoegd : -Handtekening van Angelus Van der Hulst. -Huwelijksakte Angelus Van der Hulst en Barbara Peeters. -Overlijdensakte van Angelus Van der Hulst.
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.
1741 - Leest kende dat jaar 54 doden In 1741 telde de gemeente Leest 54 doden (op een gemiddelde van 15) : alleen reeds tussen de periode van 9 september tot 23 oktober werden 45 overlijdens genoteerd, dat kwam neer op één per dag. De oorzaak van dit hoge sterftecijfer kennen we uit de Kronijken van Mechelen : “…In de maand september van 1741 heeft men de ziekte de Roode Loop te Mechelen gekregen, waarvan talrijke personen ten grave zijn gedragen. Het getal van doden in de stad beliep tot 1159…” De “Rode Loop” was een “besmettelijke ziekte in de buik, waarbij men bloed afging.” (“DB”, november 1976)
1747 – 30 oktober : Zitting raad van het Magistraat “…in zitting van 30 oktober 1747 van den raad van het Magistraat werd er gesproken over de verschillende buitensporigheden en ongeregeldheden welke de Huzaren van het regiment van Turpin die gekampeerd lagen op Heffen, LEEST en Hombeek aldaar uitvoerden ; er werd voorgesteld deze regimenten binnen de stad te loogeren, op voorwaarde dat de drie genoemde dorpen tusschen zouden komen in de kosten van huisvesting en voeding…” (“Mechelsch Dagboek 1742-1749 – De Franschen te Mechelen…”, GvM, 24/12/1939)
1764 – Judocus VAN VA(E)RENBERGH werd de nieuwe koster. Judocus Van Varenbergh werd te Diegem geboren op 19 mei 1715. Hij was bijna 45 jaar toen hij op 5 februari 1760 in het huwelijksbootje stapte met Anna Teresia Elias, de dochter van koster Franciscus. Het echtpaar kreeg vier kinderen : -Johanna, geboren op 28 december 1762, stierf vier dagen later. -Joannes Baptist, geboren op 18 januari 1764. -Joannes Franciscus, geboren op 18 juli 1766, werd in 1794 reeds ‘successor custodis’ genoemd (opvolger van de koster). Hij bleef ongehuwd. -Anna Katrien, geboren op 1 juni 1770. Judocus werd door de abdis voorgedragen op 4/12/1764, benoemd en zoals zijn voorgangers was hij geregeld huwelijksgetuige. Pastoor De Heuck getuigde in 1774 over hem dat hij zijn taak goed volbracht. Als koster bedroeg zijn jaarlijks inkomen in 1765 41 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek. Tien jaar later was dat 31 gulden en 12 stuivers van de kerkfabriek en 17 gulden en 10 stuivers van de H. Geesttafel. Daarbij nog 12 gulden als onderwijzer want hij was koster-schoolmeester. Hij bewoonde op het dorpsplein ‘bij gedoge’ een huis van de kerkfabriek en de H. Geesttafel. Judocus Van Varenbergh stierf op 19 maart 1801, als bijna 86-jarige en werd plechtig begraven op het kerkhof voor de koster van Hombeek. ‘Tijdens 36 jaar, 3 maand en 14 dagen was hij hier koster geweest’ noteerde pastoor De Heuck. Op zijn grafsteen, de meest rechtse tegen de buitenmuur van het kerkkoor, staat bovenaan in ingelegd marmer : ’PIE JESU + DOMINE’ en onderaan : ‘DONA EIS + REQUIEM’ (Zoete Heer Jezus, geef hen rust). In dezelfde materialen, op de plek van het +, staat bovenaan een stralen uitstralend barok kruis, sinds 2001 deels stuk, en ondereen een doodshoofd op twee knoken. Tussenin de tekst : ‘SEPULTURE VAN DEN EERZAEMEN / JUDOCUS VAN VARENBERGH , COSTER / ENDE SCHOOL MEESTER TOT LEEST. / 41 JAEREN, STERFT 19 MEERT 1801 / OUD 86 JAEREN. / ENDE ZYNE WETTIGE HUYSVROUWE. / ANNA THERESIA PETRONELLA ELIAS / STERFT DEN 26 FEBRUARIUS 1808 / OUD 83 JAEREN / SY HEBBEN GEFUNDEERD JAERLYKX / 2 GEZONGEN JAERGETYDEN VOOR HUN / BEYDER ZIELEN LAEFFENISSE. / ENDE HUNNE 3 KINDEREN / JOANNES BAPTISTA VAN VARENBERGH / STERFT DEN 23 JUNI 1812 /JOANNES FRANCISCUS VAN VARENBERGH / OOK COSTER EN SCHOOLM TOT LEEST / STERFT DEN… / ANNA CATHARINA VAN VARENBERGH / STERFT DEN…’ Zoals hierboven vermeld overleed zijn echtgenote Anna Teresia Elias op 26 februari 1808. (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)
1766 – 11 februari : Overlijden van Aegidius Fierens, kapucijn. In “De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik” door P. Hildebrand, archivaris, Deel VII van “DeVlaamse Religieuzen” vond Eddy Apers de naam terug van een Leestenaar : Aegidius Fierens, gedoopt te Leest op 18 januari 1697. Hij was de zoon van Willem Fierens en van Barbara Verschuren : ■— v. L e e s t of v. M e c h e l e n , Br., Aegidius Fierens ; ged. Leest 18 Jan. 1697 ; z. v. Willem en Barbara Verschuren ; inkl. 26 Febr. 1719 ; w. Antw. 1755 ; f ibid. 11 Febr. 1766.
1784 – Jacoba Moons legde haar kloosterbeloften af als zuster Agnes. “Vurige near volginge Jesu Christi uytgekondigt over Jacoba MOONS (nu ganaemt) Suster Agnes gebortig van Leest : uytsrpekende haere dry solemnele beloftens in het vermaerd klooster van Gallileën, gezeyd de Zwerte-Zusters onder den regel van den H. Vader Augustinus binnen de provincie van Mechelen”, 1784; druksel. (‘Varia’. Stadsarchief Mechelen, een farde van 70x60cm met 173 druksels en handschriften, blz.10, onder nr.52). Jacoba Moons was te Leest gedoopt op 6/2/1765 als dochter van Joannes Moons en Joanna Keulemans. (Info Eddy Apers)
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest
Aanvullingen en wijzigingen aan de Kronieken van Leest.
1638 – Bouw van het KOSTERSHUIS Op de plaats waar thans het gemeentehuis met aangebouwd schoolhuis staat, stond vroeger het ‘kostershuis’. Het werd gebouwd in 1638 op een stuk grond van 64 roeden (figuratieve kaart Van Acoleyn 1723), behorende voor de helft aan de H. Geesttafel (het werk van de armen. Na de Franse revolutie werd dat het Weldadigheidsbureau, het toenmalig OCMW). …’item nog heeft de kerk samen de de H. Geest een huys met hofken tot Leest aen de Plaetse, wordt bij den koster bewoont en bij promissie hem gegund, mits zijnen dienst weldoende is…’ Zo lezen wij in de rekeningen van de kerkfabriek en van de H. Geesttafel uit 1639 en 1640. Wat het bouwen van dat huis gekost heeft, vinden we terug in de rekeningen van 1636 en 1642 : 304 gulden 16 stuyver in totaal. 222 gulden aan de kerk en 82 gulden aan de H. Geest. Dit kostershuis behoorde dus voor de helft aan de kerk en voor de helft aan de armen. ‘Cette maison appartient donc à l’église et aux pauvres,’schrijft pastoor Hermans op 19 juli 1834 in een brief aan de aartsbisschop Engelbertus, ‘et le clerc l’a occupée après comme avant la révolution francaise’ (De koster heeft er in gewoond zowel voor als na de Franse revolutie). Diezelfde brief vermeldt ook dat dit huis in 1829 in twee werd verdeeld, het ene gedeelte liet men aan de koster, het andere deel werd gebruikt als gemeentehuis, omdat men toen dacht, schrijft de pastoor, dat het gemeentegoed was. Men heeft zelfs in 1829 een school gezet op datzelfde terrein, en ook die school heeft men in twee delen gesplitst : een deel dat dienst deed als schoolgebouw, een ander deel doet dienst als wachtlokaal met politiekamer voor de militairen. Vermits de koster terzelvertijd ook schoolmeester was, deed de woning van de koster bijgevolg ook dienst als huis van de schoolmeester. (Voor het schoolgebouw er stond gaf de koster schoolonderricht in het kostershuis zelf.) Om later moeilijkheden te vermijden wijst pastoor Hermans de gemeenteraad, aan de hand van de rekeningen van de kerkfabriek, op de ware eigenaars van deze grond, en hij komt met hen tot een overeenkomst ‘à l’amiable’. Zo wordt op 23 maart 1846 de grond waar het gemeentehuis op staat en de school (1 a 14 ca) overgegeven aan de gemeente. De gemeente van haar kant zal jaarlijks een eeuwigdurende rente van 15 frank betalen, de helft aan de kerkfabriek en de helft aan het bureau van weldadigheid. Dit akkoord wordt ondertekend door notaris Fremie, burgemeester Carolus Wouters, de schepenen J.P. De Keersmaecker en Carolus Coeckelbergh, pastoor Gabriel Hermans, kerkmeesters Engel Verschueren en Petrus Demaeyer, en de administrateurs van het bureau van weldadigheid August Premiesen, J. Steenam en B. Dierckx. Getuigen waren herbergier en landbouwer Johan Selleslagh en veldwachter Adriaen De Wit. Koster Martinus Moortgat mag het kostershuis blijven bewonen, op conditie dat hij ‘de kinderen van de ouders staende op den arme gratis zal onderwijzen.’
In 1879 hebben we de schoolstrijd. Meester Dumont komt naar Leest als onderwijzer van de gemeenteschool. In 1882 komt er een nieuw gemeentehuis met schoolhuis, dat in ’t vervolg door de gemeenteschoolmeester zal worden bewoond : meester Dumont, na hem meester Moons en meester De Leers. De nieuwe koster Petrus Jozef Hellemans, die terzelfdertijd onderwijzer werd in de parochieschool, nam zijn intrek in het huis op de Dorpsplaats, waar later meester Alfons Hellemans zijn gezin grootbracht. Koster Louis Hellemans woonde eveneens op de Dorpsplaats , in het huis van Victoria Teughels dochter van Jan Baptist, met wie hij getrouwd was. Toen dit huis, na beider dood, in 1919 verkocht werd aan de kerk, zou het nog een tijdje een kostersfamilie herbergen : het gezin van Jef Rheinhard. In 1978 werd dit huis door de kerk verkocht aan Jos De Smedt. (Georges Herregods, ‘DB’, november 1985)
1683 – Peeter ELIAS volgde zijn vader Jacques op als koster te Leest Peeter Elias, ook Ilias, was geboren op 6/9/1649 en volgde zijn vader op als koster te Leest van 1683 tot 1722. Officieel nam hij die functie waar vanaf 1692. Peeter Elias trouwde te Leest met Katrien De Lathouwer op 13 februari 1673. Vader Jacques was getuige. Het echtpaar kreeg 12 kinderen : -Peeter, geboren 17 december 1673, stierf na twee jaar op 2 juli 1675. -Jacques, geboren 11 januari 1675, stierf eveneens zeer vroeg, op 16 september 1676. -Katrien, geboren op 26 februari 1676, overleed op 13 februari 1717. -Peeter, geboren 23 juni 1677, overleed op 1 mei 1711. -Petronilla, geboren 3 december 1678, overleed op 30 januari 1705. -Jeanne, geboren op 11 maart 1680. -Niklaas, geboren 8 april 1681, overleed op 22 april 1711. -Jacques, geboren 19 oktober 1683, huwde in 1711 met Clara Janssens. -Franciscus ‘Frans’, geboren 16 maart 1685, volgde zijn vader op als koster van Leest. -Helena, geboren 4 februari 1687. -Maria, geboren 26 maart 1689. -Elizabet, geboren 11 december 1690. Hier waren complicaties, want dit jongste dochtertje stierf de week nadien op 18 december 1690. Twee dagen later stierf ook de moeder Katrien De Lathouwer en vader Peeter Elias bleef bijgevolg zitten met acht wezekindjes, het oudste amper veertien jaar oud. Hij zou nog zeven jaar wachten vooraleer te hertrouwen. Waarschijnlijk werd hij ondertussen bijgestaan door zijn stiefmoeder Katrien De Bleser, de weduwe van zijn vader in een tweede huwelijk. Zij stierf op 4 augustus 1696. Het jaar daarop 7 augustus 1697 ging Peeter Elias een tweede huwelijk aan, dit keer met Catharina ‘Katrien’ Van Regenmortel. Spoedig was de ooievaar daar weer : het kindje André dat op 3 december 1698 boven de doopvont werd gehouden, zou echter de maand niet uitdoen, het stierf op oudejaarsavond van datzelfde jaar. De facto was Peeter Elias negenendertig jaar koster-schoolmeester (1683-1722) en (tot 1717) geregeld ook huwelijksgetuige. Doorgaans werd zijn werk positief beoordeeld. Maar in het verslag, opgemaakt door aartspriester A.I. De Coriache in 1701, staan drie klachten. Zo bleek zijn schooltje –dat alleen tijdens de winter open was- weinig succesvol. Ten tweede luidde hij de klokken niet op tijd voor de mis, waarop hij weliswaar vrank repliceerde. En ten derde liet hij zijn koeien grazen op het kerkhof. Peeter Elias stierf te Leest op 17 juli 1722 en werd begraven bij zijn ouders. (“De kosters van Leest”, DB november 1985 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, W. Hellemans)
1692 – 4 oktober : Akt Notaris Hendrik Van Berwaer Jacques Feeremans uit Leest in het Land van Mechelen is voogd over Kathlijne Van der Veken, minderjarige erfgename van Guilliam Van der Veken en Anna Peeters uit Niel. Feeremans ontvangt in die hoedanigheid 102 gulden van haar gewezen voogd Philip Verdonck. Philip Verdonck had dit geld in bewaring sinds de dood van zijn vrouw. Opgemaakt in het bijzijn van Jan Peeters en Guilliam Peeters. (Met dank aan Christiane Apers en René Pattyn. Hendrik Van Berwaer resideerde als notaris te Mechelen)
1693 – Leest telde dat jaar 44 doden Dit, terwijl het gemiddelde aantal overlijdens op de gemeente toen 11 was. De reden is ons onbekend. (“DB”, november 1976)
1722 – Franciscus ELIAS volgde zijn vader Petrus op als koster te Leest Joannes Franciscus Elias was te Leest geboren op 16/3/1685 als zoon van Petrus en van Catharina De Lathouwer. Toen hij zijn vader opvolgde was hij zevenendertig jaar. Het jaar nadien werd hij officieel benoemd en trad hij ook in het huwelijk (20/11/1723) met Petronella Koeckelbergh. Het echtpaar kreeg vier kinderen : -Joanna, geboren in 1724, werd niet ingeschreven in het doopregister van Leest. -Anna Teresia Petronella, werd geboren op 11/6/1725 en zou huwen met Judocus Van Vaerenbergh (die zijn schoonvader zou opvolgen als koster). -Frans, geboren op 27 september 1726, stierf kort nadien. -Maria Anna, geboren op 14 januari 1729. Het inkomen van koster Elias bedroeg 50 florijnen per jaar : 33 ontving hij er van de kerkfabriek – vanaf 1759 was dat 41 – en 17 van de H. Geesttafel. Hij woonde gratis in het kosterhuis. Franciscus Elias stierf als 79-jarige op 4 december 1764. Hij was 42 jaar koster geweest. Hij werd bij zijn vader in de kerk bijgezet, al staat zijn naam niet op de grafsteen gebeiteld. (‘De Band’ november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, Wilfried Hellemans)
1723 - Joannes Franciscus Van Heymbeke volgde pastoor Van den Male op. Deze Anderlechtenaar (°1693) werd tot priester gewijd op 20 februari 1717. Hij zou pastoor blijven te Leest tot het jaar 1773, op twee maand na een halve eeuw, een unicum in de parochiegeschiedenis van het dorp. Hij was benoemd via het concours te Mechelen op 1 juni 1723 en voorgedragen door de abdis Seraphina ’t Servrancx (1707-1733) op 17 juni erna. Zijn institutie of “inleyding” vond plaats te Leest op 20 juni 1723. Als pastoor noteerde hij driemaal de Leestse bevolking per straat : in 1723, 1730 en 1740 met respectievelijk 674, 719 en 749 inwoners. Hij doopte in Leest 1204 kinderen tussen 26 juni 1723 en 11 april 1773, zegende er 329 huwelijken in tussen 28 juni 1723 en 22 november 1773 en begeleidde 809 stervenden van 28/6 1723 tot 9/4/1773. Negen maand (augustus 1727 – mei 1728) was hij ook deservitor in Hombeek, waar hij het aan de stok kreeg met de familie van de overleden pastoor. De reden : zijn vervangingsinkomen. Gedurig had hij ook last met de Kortenbergse abdis om op haar kosten zijn Leestse pastorij te laten herstellen. Zo schreef de rentmeester op 21 juli 1753 aan het bisdom : “Ick verliese mijn couragie als ick hoore dat onse Eerweerdighe Mevrouwe soo overvallen wordt, ick vreese dat sy daer nogh haeren beck sal in laeten...” Toch haalde de pastoor het telkens en bekwam hij zelfs dat er een nieuwe pastorij zou komen. Wat met twintig jaar uitstel ook gebeurde. De laatste jaren van zijn pastoorschap moest het hoogkoor herbouwd worden. Dat hij tegelijk mee het interieur liet venieuwen, was feitelijk onnodig. Maar ja, de barok was in...en zo deed men beroep op Pieter Valckx en Lambert Jozef Parrant. De eerste tien jaar van zijn pastoorsschap bedroeg zijn inkomen 400 gulden per jaar. In 1733 verzocht hij de aartsbisschop om een verhoging. Op 28 juni 1734 keurde deze laatste een verhoging toe tot 500 gulden ’s jaars ‘boven alle de accidenten, huijs ende hoff pastoreel’. Deze nieuwe regeling met vier gelijke, driemaandelijkse betalingen zou behouden blijven tijdens zijn verdere ambtstermijn. Jan Van Heymbeke overleed te Leest op 12 april 1773. Hij ligt samen met zijn zuster Joanne Maria Van Heymbeke begraven in de rechterzijgang van de kerk. (Wilfried Hellemans, “Pastoors Gevraagd”, ’t Ridderke nr.2, 2004 en “De Sint-Niklaasparochie in Leest”, “LG”, blz 94)
1732 – Leest kreeg bezoek van Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’ALSACE Dat jaar, onder pastoor Joannes Van Heymbeke, bezocht aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace (1716-1759) de Leestse parochie. Het is bekend dat de aartsbisschop ‘zorgvuldig de 405 pastorijen van zijn bisdom’ bezocht. In de Leestse kerkrekening staat naar aanleiding van dat bezoek slechts één uitgave : ‘voor gelevert wasch (noot : waskaarsen) voor de kerk als sijn Eminentie heeft gevisiteert’. (Archief Aartsbisdom)
Foto’s : -Pastoor Van Heymbeke ligt, samen met zijn zuster, begraven in de rechterzijgang van de kerk. -Aartsbisschop Thomas-Philippus kardinaal D’Alsace.
We nemen de draad van de chronologie weer op met aanvullingen en wijzigingen teruggevonden in diverse publicaties over Leest. Ik heb opnieuw alle nummers (tot 1979) van het onovertroffen maandblad “De Band” doorgenomen -met dank aan Karel Soors- en ontelbare details bovengespit en overgenomen. Brieven van missionarissen, kloosterzusters, soldaten…sportverslagen en -uitslagen, activiteiten en gegevens van de verschillende verenigingen… Geschriften van Frans Teughels, Albert Huysmans, Georges Herregods en andere monumenten van de Leestse geschiedschrijving….diverse reportages zoals het “Mexicaans avontuur” van wielerkampioen Staf Van Cauter, de belevenissen van pater De Laet tijdens zijn drie maanden onder het bewind van de Simba’s… Speciale aandacht ging ook naar de verschillende burgemeesters en andere notabelen van de gemeente. Ook naar de kerkelijke instanties zoals de diverse kosters, waarvoor we uitvoerig geput hebben uit het werk van Wilfried Hellemans waarvoor mijn dank. Ook de toponiemen van Leest werden geïntegreerd, dit op datum van publicatie in de periodiek van Milac en de laatste vijf jaren van “De Band” zullen nog worden verwerkt. Nog veel leesgenot. Marcel
1580 – Getuigenissen over de klokkenroof… Getuigenissen bij de Mechelse notaris Van Meere (SAM 09/12/1589) : “Peeter Joossens ongeveer 28 jaar oud, “groff smit”, poorter te Mechelen verklaarde op verzoek van meier en gezworenen van Heffen en Leest dat in 1580 “corts naer de invasie vanden vijanden ende sarpriuse deser voors. stede” Anthony vanden Maele, Antwerpenaar, “ghecommen is binnen het artillerie huys deser stede”. Hij heeft “doen ter tijdt opeenen orts oft zekeren cleynen straetwagen doen oplaeden twee groote clocken waeraff deene competeerende ende toebehoirde der voorscreven prochie van Leest ende dandere der prochie van Heffene”. Hij zag toen dat vanden Maele “de voors.clocken tschepe ghedaen laden heeft ende ghevuert naer Antwerpen”. Later heeft Joossens diezelfde klokken gezien “aende nyeuw waghe indien byvanck vande minderbroederen clooster tot Antwerpen”. Hij was heel zeker dat het die klokken waren. Hij verklaarde ze “wel te kennen deur dien hij opde zelve zoo tot Leest als Heffene respective dicwils daeroppe ghespelt, gebeyaert, ende gheluyt heeft gehadt”. Hun toon kende hij ook goed daar hij “binnen der prochie van Heffene den tydt van zeventhien jaeren lanck continuel(lyck) ghewoont heeft gehadt”. Niet enkel over klokken wist hij iets te vertellen. Hij had ook gezien dat vanden Maele “de schuren vande gestoffeerde vergulde tafereelen int voorsc. artillerye huys daerse op solder ghestelt waren in kisten ghepackt heeft gehadt ende de zelve ghedaen vueren heeft naer Antwerpen. Hij deed zijn verklaring “inden bonten os ghestaenaen dadeghem plaetse ter presentie van deersame persoonen Mr. Peeter vanden Gheyne, Peeter diddens, Jan ooster ende Hans verhyck”. Er was nog een andere getuige van die gebeurtenissen, Jan Verbercht, timmerman, 48 jaar en poorter van Mechelen, was door de meier van Heffen wettelijk gedagvaard. Ook hij had in 1580 “corts naer de Surprinse deser stede gheadsisteert met eenen Jan oostermans van Leest int artillerye huys… (alwaer hy attestant doen terttydt woonde) met mest gedeckt heeft gehadt twee clocken te weeten de ghene van Leest ende Heffene”. Wie gaat ze daar zoeken ? Kort daarna was Anthonij vander Maele gekomen “beyde voorsc. clocken daerse gedeckt waren heeftsec ommen ontdecken en(de) dedese vuyt het voorsc. artillerye huys voeren”. Ook hij kende die klokken “deurdyen hy de zelve zoo tot Leest als Heffene zelve heeft helpen affdoen” vanwaar ze naar het artilleriehuis werden gevoerd. Hij zag ook dat vander Maele “zekere figuren van belden de welcke boven op solder gheset waren mede ghedragen heeft gehadt”. (Leon Bernaerts in Vaertlinckcontact nr.3 van 2015 : “Woelige tijden,…”)
1573 – Koster Anthonis VAN ENERE Eerste vermelding van koster Anthonis Van Enere, koster te Leest zeker van 1573 tot 1581. Mogelijk was hij afkomstig uit Zemst. Hij wordt tweemaal vermeld. In 1573 moest hij op strafbedevaart naar O.L.Vrouw van Halle. Dit om een zekere Peeter Guedens ‘met een gaffel gestoken te hebben’. En in 1581 werd hij op 31 januari genoemd als koster van Leest. (‘De Sint-Niklaasparochie te Leest’, W. Hellemans)
1592 – Koster Peeter VAN (DEN) BROECK / BROUCKE Eerste vermelding van koster Peeter Van (Den) Broeck (Broucke) in het Kerkarchief van Leest. Hij was zeker koster van 1592 tot 1594. “Peeter van(den) broeck al(ia)s de custere tot Leest gheeft der kercke van gronde daer zy schuere op staet inde plaetse (nu Leest-Dorp) zes stuivers per jaar (in 1592) . Omdat hij de grond onbebouwd liet, moest hij echter niets geven. In latere kerkrekeningen komt zijn naam voor bij datzelfde item en met telkens dezelfde inhoud. (‘De Sint-Niklaaskerk in Leest’, W. Hellemans)
‘De tweede helft van de 16e eeuw was voor Leest en omliggende een triestige tijd. De godsdienstoorlog is volop aan gang. De bevolking wordt geterroriseerd de ene keer door Spaanse soldeniers, de andere keer door soldaten van Oranje of door de geuzen. Zo wordt in 1571 de ‘kercke affgebrandt bij de soldaten van Grave Van Swertsberge’. De schade is enorm want het zal acht jaar duren vooraleer de kerk hersteld is en plechtig kan worden ingewijd. Dit gebeurt door aartsbisschop Hovius. Bij die gelegenheid wordt aan Monseigneur een ‘etentje’ aangeboden. Onder de disgenoten vinden we die dag ‘koster Pieter Van Broucke’. (‘DB’, november 1985) -
1595, 1600 en 1602-1604 :Joannes (Hans) DAEMS koster te Leest. “De visitatieverslagen van landdeken Petrus Bernaerts vermelden dat Hans in 1595 tegelijk koster was in Hombeek en in Leest. Omdat hij dan in de stad resideerde, konden de kinderen niet (meer ?) in Hombeek schoollopen. In de bewaarde Leestse verslagen over 1596 en 1598-1601 staat geen kostersnaam vermeld ; toch schreef G. Hermans dat Hans Daems in 1600 in Leest aan de slag was als ‘koster en schoolmeester’. En daarna ? Wel, van dan af wordt het wat moeilijk. In 1601 lezen we nog dat ‘de Hombeekse koster de (Leestse) pastoor wat bijstaat (‘subservit’) en dat moet dan wel Joannes Verlinden zijn, zoals blijkt uit het Hombeeks verslag. Het volgend jaar is Joannes of Hans Daems ‘die hier en in Hombeek de pastoor bijstaat’ de Leestse koster. Eigenaardig toch want dezelfde verslaggever, landdeken Antonius De Mot, noteert als Hombeekse koster…Joannes Verlinden. In 1603 en 1604 wordt J. Daems weer met naam genoemd als koster in Leest. Over Hans Daems staat bondig en goed aangegeven dat pastoor en gemeenschap over hem tevreden zijn (1602). En verder dat hij éénzelfde register gebruikte voor de dopelingen in Hombeek en Leest en éénzelfde voor de gehuwden van de twee parochies (1604).” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans)
-1601 en 1605-1607 :Koster Joannes VERLINDEN “Blijkbaar was Hans Verlinden –in Hombeek al (vanaf 1599) koster-onderwijzer – (in 1601) dus ook in Leest aan de slag. Dat gebeurde opnieuw van 1605 tot in 1607. En daar er toen in Leest geen schooltje was, volgden wat Leestse kinderen ook bij hem in Hombeek de lessen. Jammer genoeg verwaarloosde hij zijn taak en dronk, kreeg vermaning na vermaning en verliet Hombeek.” (‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W. Hellemans) -
1608 :Bertelmies VAN GHIJSEL koster tot zeker 1621. Zijn naam werd ook Bartholomeus Gijs(s)els, Gijssele en (Van) Gysel geschreven. Zijn geboorteplaats is ons onbekend maar hij huwde te Leest op 29 augustus 1604 met Catharina KEYSERS (De Keyser). Getuigen bij dat huwelijk waren hun beider vaders: Martinus De Keyser en Petrus Van Gijsel. Deze laatste zou een maand daarop overlijden (+17/9/1604). Uit dat huwelijk ontsproten vijf kinderen : -Maria, geboren op 19 juli 1604. -Anna, geboren op 7 december 1608. -Petrus, geboren op 31 mei 1611. -Arnold, geboren op 21 maart 1612. -Willem, geboren 17 januari 1621 stierf toen hij 19 was (19 augustus 1640). In 1607 was Bartholomeus Van Ghijsel kerkmeester en in meer dan een verslag herhaalde de landdeken telkens opnieuw dat hij als koster ‘voldeed aan de pastoor en de parochianen’. In 1617 staat er duidelijk bij dat hij geen les gaf : de Leestse kinderen liepen nog altijd school te Hombeek. Hij stierf te Leest op 20 augustus 1629 en werd twee dagen later begraven in de kerk. Als koster genoot hij het voorrecht onder de kerkvloer te worden begraven. Op zijn grafzerk stond te lezen : ”Hier light begraeven / Bertelemies Van Ghysel / Coster was in synen tyt / deser Kercke, sterf op den 20 / dagh Augustus 1629 / bidt voor de Siele.” Zijn vrouw Catharina ‘Katrien’ Keyzers overleefde hem 35 jaar, zij stierf te Leest op 23 juni 1664. (‘DB’, november 1985 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’, W.Hellemans)
1627 –Jacques ‘Jacobus’ Elias werd koster te Leest Officieel volgde zijn benoeming op 25 december 1629 maar toen was hij al van in 1627 aan slag. Jacques Elias (in sommige kerkrekeningen wordt zijn naam Ilias, Elrias en Ilrias gespeld) was een ingeweken Leestenaar. Geboren in 1611 werd hij reeds op jonge leeftijd koster te Leest, want bij zijn overlijden op 25 augustus 1692, op 81-jarige leeftijd, schreef pastoor Michael Gijsens in zijn overlijdensregister : ‘Jacobus Ilias custos hujus paroeciae per 64 annos, aetatis 81 annorum, sepultus est in ecclesia nostra prope altare B.M.V. (Jacob Ilias gedurende 64 jaar koster van deze parochie 81 jaar oud, hij werd begraven in onze kerk dichtbij het altaar van O.L.V.) Jacques Elias beleefde in 1627 de overgang naar weer eigen Leestse pastoors. Tegelijk was hij de eerste uit een rij van vijf generaties Leestse kosters uit éénzelfde familie : drie droegen de naam Elias en twee heetten Van Vaerenbergh. Jacques Elias huwde met Johanna ‘Jenneke’ Le Paige of Lepaige, ze kregen acht kinderen : -Jacques, geboren 1 mei 1637, zou later trouwen met Anna Feermans. -Mattheus, geboren 26 september 1638. -Maria, geboren 15 april 1640. -Laurent, geboren 30 april 1643. -Henri, geboren 17 augustus 1644. Dit zoontje stierf op 15 april 1648. -Frans, geboren 19 november 1645, overleed op 11 augustus 1677. -Jan, geboren op 1 december 1647, overleed op 20 april 1684. -Peeter, geboren 6 september 1649, zou zijn vader opvolgen als koster van Leest. Blijkbaar kon Jacques Elias het niet goed vinden met zijn pastoor N. De Clercq (1630-1641). Al in 1636 is er in een rekening sprake van koster Van Vaecken, misschien een tijdelijke vervanging. Het werd zo erg dat de pastoor (in 1640) in een Latijnse brief aan de aartspriester zes ernstige klachten opsomde. Namelijk : 1.Vanaf 19 februari 1640 weigerde de koster nog langer dienst te verrichten. 2.De koster beschuldigde de pastoor dat deze hem frauduleus minder ontvangsten zou hebben gegeven dan die waarop hij recht had. 3.Hij verweet de pastoor dat die een zekere Leestenaar (‘quendam Leestensem’) zou aangezet (‘geleerd’) hebben om heimelijk stokken (rijshout ? W.H.) te stelen die (dat) de pastoor daarna voor eigen gebruik zou gekocht hebben. 4.Een door de pastoor gemaakte opmerking over zijn werk beantwoordde de koster boudweg met : ‘doe het zelf.’ 5. De koster maakte zijn dienst te schande als ‘lusor’ (speler, gokker ?). En bovendien leerde hij de jeugd op school dansen wat toch maar verderfelijk was. 6.Op 19 maart 1640 werden er ’s nachts en in het geniep vier hoogstnodige houten beschermingspalen weggenomen voor de pastorij die nadien – en dat hebben velen gezien én veroordeeld – teruggevonden werden bij de koster. Kon zo iemand opnieuw aangenomen worden en weer koster zijn ? Kon hij dat ambt nog uitoefenen zonder schande en met voldoende waardigheid ? De pastoor liet het aan zijn superieuren om hierover te oordelen en te beslissen. Blijkbaar kon het. Misschien heeft het weggaan van de pastoor uit Leest (in februari 1641) er de herbenoeming van de koster wel vergemakkelijkt. Overigens schreef hij (in 1648) de kerkrekening waarvoor hij zes gulden ontving. En ook nadien voldeed hij als koster-schoolmeester zowel aan de pastoor als aan de parochianen, schreef aartspriester F. Vanden Driessche bij zijn visitaties (o.a. in 1654). Vierenzestig jaar was Jacques koster in Leest; het staat op zijn grafsteen én in het register al maakte vanaf 1683 zijn zoon wel de dienst uit. Hij werd vooraan in de kerk begraven, dicht bij het altaar van O.L.Vrouw. Op zijn nog moeilijk leesbare grafsteen, nu achteraan in de linker zijbeukvloer, staat dit : ‘Sepulture van de Eersaemen Jacques Elias coster deser kerck omtrent 64 jaeren, gestorven den 25 augusti 1692 oudt 81 jaeren ende Jenneke Lepaige syne wettighe huysvrouw gestorven den 29 january 1669 ende Peeter Elias synen sone oock coster den tydt van 47 jaeren oudt 72 jaeren sterft den 17 juli 1722. Bidt voor de zielen…’ Na de dood van zijn echtgenote Jenneke Lepaige hetrouwde Jacques in 1669 met Catharina De Bleser die in 1696 zou overlijden. (‘De Band’, november 1981 en ‘De Sint-Niklaasparochie in Leest’ van Wilfried Hellemans)
De broeder van de CELA brengt me ’s morgens 5 verse ananassen mee van de inlandse markt, die zullen wij morgen thuis opeten. Want ik had mijn vrouw moeten beloven ananas mee te brengen. Een pater brengt ons in zijn wagentje naar het vliegveld. De hal is al proppensvol met mensen en met al wat ze meesleuren, vooral tamtams hadden veel aantrekkingskracht op de kopende toerist. De formaliteiten verlopen gezellig kalm en als het vliegtuig een en zelfs twee uur en meer vertraging heeft maakt niemand er zich druk over. Om 12 uur komt dan het vliegtuig toe, vol met nieuwe mensen die door hun familie en kennissen hartelijk worden begroet. Wij stappen in onder geleide van een Rwandese hostess. Eerst vliegen wij nog door naar het zuiden, naar Bujumbura, de hoofdstad van Burundi. Om gemakkelijk te kunnen landen moet ons vliegtuig zijn overtollige benzine hoog in de lucht laten ontsnappen. Wij worden verzocht niet te roken bij dat maneuver. Van over het Tanganika-meer nadert ons vliegtuig Bujumbura. Het vliegt het dal in en moet zich dan op zijn zijde keren in een brede zwaai tussen de bergflanken in. Als wij door het raampje kijken zien wij de bergen heel dicht naast ons. Plots worden wij hevig geschud, wij zijn geland. Wij stappen uit. Op een groot bord staat vermeld dat het verboden is te fotograferen. Slechts enkele blanken staan hun gasten wuivend op te wachten. In dit land hebben de laatste maanden hevige stammentwisten gewoed : 100.000 Hutu’s werden er vermoord door de heersende klasse. België heeft zijn ontwikkelingshulp hierom opgeschort. Gans de vlieghaven is voor ons alleen. Wij zitten weer in een grote vuile hall en maar weer wachten. Van ergens komt muziek, een plaat speelt “I beg your pardon. I never promised you a rose garden”. De mensen die in Burundi op bezoek geweest zijn sluiten zich aan bij onze groep. Ze zijn eindelijk door al de formaliteiten gesukkeld en delen kwistig hun laatste Burundees geld uit en zo kunnen wij ook een Coca drinken. Eindelijk kunnen wij vertrekken. De steward gooit de plaatsreservering in het vliegtuig overhoop en laat achtereenvolgens de niet getrouwde koppels instappen, dan de oude koppels, daarna de jonge koppels en dan de rest, dus wij. Toch kunnen wij nog een goed plaatsje aan een venster bemachtigen. Wanneer wij opstijgen zie ik nog met een glimp een soort grote hagedis, wel 2 meter lang, over de startbaan kruipen. Het vliegtuig moet zo geen toeren meer uithalen als bij het dalen en wij hangen meteen in de lichtgrijze nevel over het Tanganika-meer; boven is de lucht staalblauw. Een vriendelijke steward met grote snor komt het eten opdienen. Het is drie uur en van ’s morgens geleden dat wij iets naar binnen gekregen hebben. Na drie weken broussekost eindelijk terug fijn eten, asperges en een goed stuk vlees. Nu geen achterdocht meer over wie heeft het klaar gemaakt en hoe. Champagne als drank. Heerlijk. Na het dessert laat ik me lui zakken in mijn zetel. Wij vliegen over het Victoria-meer. Na enige tijd landen wij in Naïrobi, Kenia. Piloten, stewards en hostessen verlaten het vliegtuig, een nieuwe bemanning komt aan boord. Wij blijven zitten. Na een half uurtje stijgen we weer op. Wij worden de sensatie van het dalen en het stijgen nu al gewoon. Boven de Soedan komen er wolken die zich boven elkaar opstapelen. Bliksems schieten er alle kanten doorheen. Het moet een geweldig onweer zijn. Wij vliegen er boven in de blauwe lucht. Ergens voelt men zich als niet meer behorend tot die wereld. Het wordt donker. Wij vliegen steeds in oostelijke richting en zijn nu al drie uren van het Belgische uur weggeschoven. Naast ons zit een dame. Zij is haar zoon geneesheer in Rwanda gaan bezoeken. Haar man, een onderwijzer, zit zonder iets te zeggen rond te kijken, een boek te lezen. Het is pikdonker als wij om 23 uur in Djedda in Saoudi-Arabië landen. Wij vliegen laag over de platte blokke-dozen huizen allen aaneengeplakt door een vierkant koertje waar een licht brandt. Wij kunnen goed de mensen onderscheiden. Af en toe een laan met lichten van auto’s en van reclameborden. Plots realiseren wij het ons : na drie weken natuur zijn wij terug in de beschaving. Hier de beschaving van het oliegeld. Op het vliegveld komen en gaan prachtige vliegtuigen, Arabieren met tulband en in lang wit kleed worden in grote Amerikaanse wagens aan- en weggevoerd. Hoewel het hier avond is, is het toch nog 40 graden warm. Ons vliegtuig tankt vol voor de laatste trip. In de heenvlucht waren wij op 8 uur van Brussel in Rwanda. Nu vliegen wij al 12 uur en wij zitten ergens in de woestijn goed halfweg. Wij hebben 5 à 6 uur vertraging opgelopen. Het maakt vele passagiers wat zenuwachtig. Zullen ze ons blijven opwachten op Zaventem. Velen zijn ingedommeld, met enkelen sta ik bij de steward in de keuken achteraan in het vliegtuig en samen maken wij er een erepunt van de nog resterende flessen champagne, die de steward telkens triomfantelijk uit een ijskoelbak haalt, leeg te krijgen. Wij vliegen over de zuidpunt Italië en plots komt in mij het gevoel op van “wij zijn thuis”. Ons oud Europa. Wij volgen de Italiaanse kust, die te zien is aan de vele lichtjes. In Genua is er vuurwerk. Boven Luxemburg begint het vliegtuig te dalen en moeten wij ons vastriemen. Iedereen is nu klaar wakker. Het is 3 uur in de morgen wanneer wij op Zaventem landen, na 15 uur in hetzelfde vliegtuig gezeten te hebben. Zullen ze ons staan opwachten ? Zullen ze zo lang gebleven zijn. Vlug moeten wij nog een kaart met ons adres invullen : moest er in het vliegtuig soms een besmettelijke ziekte meegereisd zijn dan zouden ze ons kunnen verwittigen. Wij lopen door de brede gangen van de vlieghaven naar de douanecontrole. Enkele dames hebben de gelegenheid gezien om vlug van garderobe te veranderen en komen er nu voor alsof ze maar pas van huis weg geweest zijn. Ik sloef op mijn sandalen en op mijn katoenen hemd en broek hangt nog het stof van Afrika. Tussen de velen die opdringerig staan te wachten bij de uitgang zie ik mijn vrouw. Zij ziet mij. Hij is er bij, denkt zij. Hij is terug. Het was mijn eerste vliegreis. Ik was toen 41 jaar oud.
Karel Duysburgh.
Kleine toelichting.
Dit reisverslag heb ik kort na mijn thuiskomst in één trek (nl. nacht) geschreven. Het is gebaseerd op het dagboek dat wij getrouw iedere avond bijhielden. Wij zaten dan samen om met enkele trefwoorden het wel en het wee van die dag vast te leggen. Het taalgebruik is dan ook van die periode, van 1973, méér dan veertig jaar geleden. Sommige woorden zijn zelfs nu niet meer passend, bvb het woord “neger”, toen heel normaal en ook de naam Zaïre bestaat niet meer. Toch heb ik het taalgebruik behouden, het is immers een verhaal uit die tijd. Ik fotografeerde toen in dia’s. De getoonde foto’s zijn dus bewerkingen van oude dia’s, dia’s die over de jaren heen door vele handen rondgegaan zijn. In het algemeen zijn de kleuren goed behouden gebleven. Sommige foto’s zijn wel door de tijd aangetast. Foto’s die ik dan heb behouden geven een speciale situatie weer die ik toch wou tonen. K.D.
Wij hebben nu eindelijk Rwandees geld, gewisseld op de zwarte markt. Nu kunnen we inkopen gaan doen. We gaan naar het centrum en worden al vlug omzwermd door negerjongens die hun koopwaar opdringerig aanprijzen en ons hierbij nog altijd aanspreken met “Grand Chef”. Maskers, beeldjes, dierenvellen duwen ze in onze handen, er iedere keer hun prijs bij vernoemend, waarop wij hen die dan teruggeven met een “beaucoup trop cher”. En dan begint het spel van loven en bieden. Zo kopen wij voor een spotprijs allerhande beeldjes en maskers. Wel geen grote kunst maar toch knap vakmanschap. De troep negerjongens blijft nog rond ons hangen wanneer wij op het ons bekend terrasje van de enige café van Kigali een pintje gaan drinken. Een oude blinde vrouw geleid aan een stok door een klein jongetje, komt bedelen. Het zijn de enigen die we hebben zien bedelen. Drie weken lang hebben wij miserie en honger gezien, nu zien wij pas de eerste en enige bedelaars. We kopen nog enkele postkaarten met Afrikaanse schonen in typische klederdracht om aan vrienden en familie te bewijzen dat wij inderdaad veel gezien hebben. En dat in Afrika alles kan : wel die kaarten waren op twee dagen van Kigali in Leest ! Het hing reeds een dag in mijn lijf; nu, ’s middags breekt het uit. Ik ril over gans mijn lichaam, mijn ogen gloeien, mijn lippen kurkdroog. Alle knoken en spieren doen pijn : malaria. En toch had ik getrouw elke dag de nodige kinine binnen geslikt. In mijn bed lig ik met drie dekens dubbel gedekt en nog ril ik. Dan breekt het zweet uit. Mijn pyjama is kletsnat. Ellendig. Georges is in de omgeving blijven rondtoeren en komt af en toe eens zien. ’s Avonds brengt hij me wat soep en blijft een hele tijd bij mij zitten. Er wordt niet veel gesproken. Over twee dagen moeten wij vertrekken, zal ik daartegen genezen zijn ?
Dinsdag 24 juli 1973
Ik ben genezen. De ganse nacht heb ik in één trok geslapen en de koorts is even plots verdwenen als ze gekomen was. In de voormiddag lopen wij door de handelsstraten van Kigali, gaan winkeltje in en winkeltje uit, zetten ons op een of andere dorpel in de schaduw om al de drukte gade te slaan en de elegantie van de negerinnen te bewonderen. Wij voelen ons als de mensen die vroeger op straat aan hun deur zaten en ook elke voorbijganger van kop tot teen keurden. Vrouwen gaan in een magazijn een stuk stof kopen en gaan dan tot bij een van de vele kleermakers die buiten onder de barza van die stof een rok of kleed maken op hun oude Singer-naaimachines terwijl de cliënt er op wacht. Georges besluit dan toch een tapijt van antilopenvel te kopen. Het jongetje van een jaar of twaalf, waarmede wij gisteren hierover al aardig wat gegesticuleerd hadden komt op ons toegelopen als hij ons ziet afkomen. Gisteren had hij eerst 7000 Rwandese frank gevraagd, wij hadden 1000 Rw.fr geboden. Hij was dan gedaald over 6000 Rw.fr naar 5000 Rw.fr, wij waren bij 1000 Rw.fr gebleven. Hij was zelfs een eind met ons meegelopen en had ons toen zijn laagste prijs voorgesteld 3300Rw.fr, want ik moet het zelf ook kopen aan 3000 Rw.fr en ik wil 10% winnen. Wij probeerden nog eens of hij nog niet van gedacht veranderd is en kopen dan maar aan 3300Rw.fr of 1.000 Belgische frank. Wij keuren nog eens het tapijt en zien dat de naden los zijn. Vlug rent hij bij andere jongens van zijn soort, wisselt gauw zijn tapijt met dat van een ander en komt met een goed exemplaar terug. Dat is de solidariteit onder de jeugd-commerçanten van Kigali. In een open camion rijden ons een groep jongens al zingend voorbij, zij hebben allen een lang wit kleed aan. Achteraf zullen wij vernemen dat dit een koor van zangers is dat naar het vliegveld reist om te gaan zingen in Wenen. Het gewone lijnvliegtuig van de Sabena was voor hen opgevorderd door de Regering; de gewone vlucht naar Brussel was dus afgelast en de passagiers hadden maar hun plan te trekken. Zo was Lea dan ook maar onverrichterzake van het vliegveld teruggekomen. Zij zou dan met ons charter-vliegtuig pogen terug te vliegen en dat lukte haar omdat een tiental van de reizigers die met ons waren afgereisd reeds naar België waren moeten terugkeren omdat ze aangetast waren door de slaapziekte. ’s Namiddags lopen wij door de residentiewijk van Kigali. Het is onze laatste namiddag, de uren verlopen traag. Wij denken aan thuis. We slenteren zo maar wat. Een jongetje van een jaar of tien komt zijn graatmagere koeien laten grazen aan de enkele grassprietjes die langs de baan staan tot in de stad. Sinds mei heeft het geen druppel meer geregend en alles is met een roestbruine laag stof bedekt. Op de missie wordt het drukker; morgen vertrekt ons vliegtuig en ieder die wat ver in het buitenland zat is reeds naar Kigali afgezakt en zoekt natuurlijk zijn toevlucht op de missie. We lopen nog eens langs bij Lea. Die heeft ergens een fles gin bemachtigd en het is al donker, pikdonker, wanneer wij naar ons verblijf terugkeren. Om 8 uur zijn we toch binnen, want er is nog steeds een avondklok, omwille van de politieke toestand. Niemand mag nog buiten na 8 uur.
Vervolgt.
Foto’s : -De lach van Kongo. Afrikanen lachen veel. Je wordt verwelkomd met een lach.