1954 – Septembernummer “De Band”- Pater René De Laet : “Missie Front ! “
Zoudt u me geloven als ik u heel rechtuit moest zeggen dat dat boekske van “De Band” iedere keer met gretigheid en plezier uitgelezen wordt van de eerste letter tot de laatste, hetgeen van niet veel kan gezegd worden, tenminste hier in Kongo daar waar het gaat over gazetten, tijdschriften en andere boekskes… Dat is zeker enkel en alleen omdat al wat daarin te lezen staat de een of andere herinnering voor de geest brengt aan personen, zaken en toestanden. Veel dingen waar men anders nooit of ternauwernood nog eens zou op peinzen, worden hier terug levendig en zorgen ervoor dat men niet totaal Kongolees zou worden… Er wordt nieuws gevraagd uit de missies, hetgeen ik heel graag ga geven temeer daar er in Leest ook aan de missies gedacht wordt en daarom dan maar wat nieuws uit Badiya, dat u misschien zal interesseren. Badiya is een missiepost die een beetje verloren ligt in de brousse maar van den anderen kant is de eerste missie waar kennis mee gemaakt wordt als men uit het vliegtuig stapt op Kongolese bodem Badiya. Het eerste vliegveld dat dichtst bij de grens ligt is in Irumu en dat plaatsje ligt maar amper een goei 20 km van hier. Hier in Kongo is dat tegen de deur ! Nogal fel uitgestrekt is onze missie : naar het Westen toe gaat het tot over de 90 km., dus zo iets van Leest tot Luik. Naar het Noorden 50, naar het Oosten 20 en naar het Zuiden bijna 40 kilometers. Voor ’t moment sukkelen we voort met drie paters, en er zou absoluut een vierde moeten bijkomen zoals het altijd geweest is maar iedereen vraagt zich af, en Monseigneur op de eerste plaats geloof ik, wanneer die moet komen. Op een bevolking van 39.000 zielen zijn er iets meer dan 13.000 christenen en 3.000 catechumenen (Noot : doopleerlingen). Om ons te helpen zijn er hier op de missie acht inlandse zusters waarvan er vijf klas geven aan de meisjes. Men heeft hen ook een kleine materniteit gebouwd en de nieuwe meisjesschool is half af. Het begrip “moederhuis” is hier anders nog niet fel ingeburgerd hoor ! In de brousse hebben we dan nog 75 schoolkapellen.
Hetgeen ik hier onder andere te doen heb in Badiya, dat is directeur spelen van de jongensschool (U ziet dat ik het al ver gebracht heb). Ze zijn bijna met 300, verdeeld over vijf studiejaren met drie secties voor het derde en twee voor het vierde jaar. Op de 15de Oogst na de hoogmis gaan er 80 onder hen een soort demonstratie geven voor de mensen met gymnastiek, liederen en spelen, het is een proef en we gaan zien wat dat gaat geven. In alle geval de jongens doen het heel graag, uren aan een stuk willen ze oefenen zonder hun geduld te verliezen. Spijtig voor de stofie ; ik zou hen graag allemaal een soort uniform willen geven om mee te kunnen marsjeren en gymnastiek te doen, dat is dan toch veel schoner. Als er onder u misschien de een of andere peter of meter zou willen worden van de jongensschool in Badiya, hij of zij zou vele kleine hartjes gelukkig maken… Daar waar vele mensen in Europa soms kledingstukken omhangen, dat men zich afvraagt waarom, is men hier al content van het hoogst noodzakelijke te hebben. Ik zie nog altijd die kleine seminarist in Bambu; ter gelegenheid van het feest van pater Overste was er ook een tombola en er waren ook enkele troostprijzen bij. Onder andere ook een pakske waar ze twee zakken van een versleten gandoera van een pater ingestoken hadden, maar u had moeten zien hoe content die jongen was. Als men hen eens echt plezier wil doen, dan volstaat het maar een stuk lap te geven…
Ik heb daar nog op aan ’t peinzen geweest toen het hier processie was de zondag na Sacramentsdag. Wanneer ik in “De Band” die lange lijst van groepen zag staan die de processie bij u opgeluisterd hebben, dan is het water me echt in de mond geschoten. Ik zou eens gewild hebben dat u onze processie had gezien. Op die dag was ik alleen thuis; dat is verwonderlijk maar daar was niet van tussen te kunnen. Pater Dujardin was in het hospitaal en pater Overste moest absoluut naar Irumu. Van ’s morgens vroeg voor de 1ste mis waren de schooljongens al druk in de weer om te versieren. Tussen de palmboompjes die ’s avonds te voren al geplant waren langs de weg spanden ze een soort koorden met groen. Nevens het huis van de zusters voor het kapelleke van O.L. Vrouw was het rustaltaar. Na de hoogmis ging dan de processie uit. Drie misdienaars met kruis en kandelaars voorop en daarachter de mensen al biddende en zingende. U moet ook niet denken dat er iemand langs de baan staat te kijken zoals bij ulie. Iedereen gaat mee. Als al de mensen de kerk uit zijn komen er vier maagdekens in ’t wit gekleed met een korfke vol bloemen en groen voor het H. Sacrament post vatten om die bloemekens uit te strooien voor Onze Lieve Heer. Dat was ongeveer alles wat er uiterlijk te zien was en het ging er niettegenstaande alles heel devoot aan toe. Eenmaal heb ik mij toch moeten betrappen op een oneerbiedigheid en dat nog wel terwijl ik het H. Sacrament droeg. Juist voor de mis kwam broeder Ivo, een oude broeder uit Wolvertem, die hier ook in Badiya woont, in de sacristie met een stallantaarn zoals de mensen er voor 25 jaar nog veel gebruikten in Europa. “Ik zal die zeker maar meenemen in de processie voor het geval dat de kaarsen moeten uitgaan,” zo zei hij. En daarna moest ik echt lachen toen in de processie broeder Ivo nevens mij stapte met een stallantaarn; ik denk toch dat O.L.Heer dat niet kwalijk genomen heeft… In alle geval was er niemand die er aanstoot aan genomen heeft. Moest zo iets in Europa gebeuren, de mensen zouden zeker denken met ne zot te doen te hebben die thuis hoort in Geel… Laat ons daar maar een ding uit besluiten : als er soms mensen uit Leest niet zouden weten wat te doen met processieklederen bv. van hun kinderen die intussen groot geworden zijn, dat ze zich in Gods naam zich daar geen kopbrekens over maken, dat is echt de moeite niet. Hier in Badiya kunnen wij dat altijd gebruiken. Onze Babiras zullen er wat content mee zijn. Badiya is een missie die gesticht geweest is tijdens de oorlog, toen er niets uit Europa kwam. Men heeft zich zo goed mogelijk uit de slag getrokken, kwestie van gebouwen, meubels, maar het was toch maar primitief en na de oorlog was er veel ander werk zodat Badiya in de vergetelhoek geduwd werd; er moesten nieuwe missies bijgesticht worden en zo is het hier bij het oude gebleven. Er is zo niets om de mensen aan te trekken naar de missie; in de kerk bv. is het maar poverkens gesteld, er is geen harmonium en de Babiras zijn al geen goede zangers… In het begin dat ik hier was had ik altijd een beetje hartpijn onder de hoogmis of onder het lof toen ze me daar begonnen te zingen. Nu ben ik dat al gewoon en ik doe ook mijn allerbeste best voor zover dat mogelijk is, hen een beetje fatsoenlijk doen te zingen. Nu ga ik ook met de grote feestdagen na de hoogmis met de jongens van de school iedere keer een soort turnfeest geven, want dat heeft veel succes bij de mensen. Uren kunnen ze daar staan op zien in een brandende zon, als er maar tromgeroffel bij is. Het zou compleet zijn moesten we uniformen hebben en een of twee clairons…
Om te sluiten moet ik nog een speciaal dankwoordje richten tot hen die die schone attentie gehad hebben mij, zoals aan de andere paters, broeders en zusters, regelmatig “De Band” te sturen. Maar vergeten we ook niet dat er nog een andere band moet bestaan die nog veel steviger is, een bovennatuurlijke band, die van ons gebed. En bid dan voor vele missionarisroepingen en ook voor de roepingen hier in Kongo zelf. Vandaag nog heb ik mijn vijf kandidaten uit het vijfde jaar voor het klein seminarie per brief voorgesteld aan pater Overste van het Seminarie. Goeie moed hebben ze en veel goede wil ook. Laten we dan ook hopen en bidden dat ze mogen volharden tot het einde. Met mijn beste zegen aan alle bekenden en onbekenden, R. De Laet.”
“We zijn voor een maand naar Tervuren gegaan om de wacht te betrekken aan het Koninklijk Paleis te Laken. Die maand is vlug voorbijgevlogen en het is veel aangenamer op wacht te staan dan in de kazerne van Tervuren, want daar moesten we een ganse dag kuisen en patatten jassen. In het bijzonder schrijf ik u nog een woord van dank voor het geschenk dat ik voor een paar maanden mocht ontvangen en verder voor het regelmatig afsturen van ons Parochieblad en “De Band”. Langs mijn kant gezien is de soldatentijd wel de schoonste tijd van mijn leven, maar ik zal toch ook tevreden zijn als de 18 maanden achter de rug zijn. Kamp hebben we nog nooit gezien, maar we liggen hier al bijna vier maanden in tenten, en ik denk wel dat dit meer zal zijn dan een week kamp of zo ! Beste groeten aan alle soldaten vanuit Weelde !”
1955 – Septembernummer “De Band” : Soldaat Louis Selleslagh vanuit de Kuststreek.
“Rechtuit gezegd, tot nu toe heb ik nog niet te klagen en ben ik met mijn goesting bij het leger, vooral sinds we hier bij de 5de Batterij zijn. Ze hadden ons het leven hier slechter afgeschilderd dan het werkelijk is. Dat komt omdat de ganse dag hier goed gevuld is en omdat chaufferen me goed afgaat. De plezierigste uren hebben we hier tussen 6 en 10u30 ’s avonds. Het is zelden dat er hier wordt uitgegaan, daar we veel te ver van de bewoonde wereld liggen. Er zijn er aan ’t dansen, bedden aan ’t omverhalen, broeken aan het toenaaien, met hoofdkussens aan het werpen dat de lampen naar beneden komen. Kamp doen voor zover ik er kan van meepraten is zeer plezant, uitgenomen dat slapen op een strozak, en die nachtoefeningen die er bijkomen. Ne goeie dag in Leest !!!”
“De twee eerste maanden in Doornik waren streng, de volgende twee al wat minder. In Doornik kenden ze niets anders dan : “Pas op voor de Ballen !” Uw geweer niet goed gekuist of uw ceintuur niet goed geblanketeerd : ballen ! Na die 4 maanden ben ik in Laken aangeland als Dépaneur van een Diamond. Schoon leven ! Als ik zo mijn legertijd kan doorbrengen ben ik tevreden ! Alle weken thuis, en soms ook al eens binst de week ! Ik dank “De Band” voor hun doos pralines en voor hun fotozakje die ze gestuurd hebben. Voor mij is “De Band” een goed boekje. Ge vindt er al het nieuws over Leest in !”
Foto’s :
-Pater René De Laet in Kongo.
-Louis Selleslagh (rechts) als supporter van zijn broer Frans.
Wijzigingen en aanvullingen - Kronieken van Leest.
1954 - 16 april : Uitnodiging van N.S.B. Leest tot lidmaatschap van de garde.
Aan de Heer Veldwachter van en te Leest. Geachte Heer Veldwachter. Namens de Nationale Strijdersbond afdeling Leest nemen wij de eerbiedige vrijheid ons tot U te wenden met de volgende wensen. Daar U door zijne Ex. De Heer Gouverneur der Provincie Antwerpen benoemd werd als Veldwachter, voor de gemeente Leest, willen wij U van harte gelukwensen en U ook tevens een lange en een schone loopbaan toe sturen in Uw nieuwe functies. Wij durven het eveneens, aan U, eerbiedig te vragen het lidmaatschap in onze vereniging te willen aanvaarden, gezien dat de Nationale Strijdersbond buiten en boven alle politiek staat. Wij zijn inderdaad overtuigd dat door Uwe deelname onze vaderlandse vereniging aanzienlijk in waarde en standing zou stijgen. Wij zouden ons dan ook ten zeerste tegenover U verplicht gevoelen, in dien U op ons voorstel zoudt ingaan. Vertrouwend in het goed gevolg dat U zult gewaardigen aan dit verzoek voor te behouden, Geachte Heer Veldwachter, bieden wij U onze meeste gevoelens van eerbied en hoogachting. Hoogachtend, namens het Bestuur N.S.B. (Ondertekend door de voorzitters van 1914-18 en 1940-45)
1954 – juli : “St.-Cecilia” haalde een eerste prijs in Willebroek.
In juli 1954 nam de Kon.Fanfare “St.-Cecilia” Leest deel aan de muziekwedstrijd te Willebroek. In 1949 had de fanfare zich te Mechelen op het Antwerps provinciaal concerttornooi in tweede afdeling geklasseerd. In Willebroek trad de Leestse fanfare aan in de eerste afdeling en behaalde “Sint-Cecilia” 251,5 op 300 of bijna 84 %, een eerste prijs met onderscheiding. (“Leest in Feest”, Stan Gobien)
1954 – 10 juli : Overlijden van Broeder Ambrosius DE BOECK (°Leest 03/12/1876, +Leuven 10/07/1954).
Enkele uittreksels uit het ‘In Memoriam’ dat verscheen in ‘Dominikaans Leven’, tijdschrift van de paters Dominikanen gepubliceerd in ‘De Band’ nr.1 van 1955. “Op 10 juli 1954 overleed te Leuven, na een langdurige ziekte, gesterkt door de laatste H. Sacramenten en met de Apostolische Zegen ‘In Articulo Mortis’, Eerwaarde Br. Ambrosius De Boeck. Hij werd geboren te Leest op 3 december 1876 en in het klooster geprofest op 8 december 1900. De meeste Paters, Fraters en Broeders van de provincie hebben met hem kennis gemaakt in de sacristie te Leuven waar hij 50 jaar lang koster was. Eén van zijn principes was dat de jonge mannen moesten gedrild worden. En een ander dat alles stipt op wieltjes moest lopen. De vroomheid was bij hem vanzelfsprekend. De toewijding zonder grenzen. Tot het niet meer kon, was hij ’s morgens te 4.30 uur uit de veren. Wat hij zelf voor zijn kerk kon vervaardigen, liet hij door geen ander doen. Hij had een groot gedacht van de armoede en was er trouw aan tot in het kleine. Alleen zichzelf spaarde hij niet. Hij was betrouwbaar als rots, bescheiden en medelijdend. Hij hield niet van omslachtigheid en veel gepraat. Hij was rechtuit en kende geen omwegen. Hij kon kortaf en schertsend een antwoord geven, maar ook als hij iets hards te zeggen had, kon hij de goedheid van zijn hart niet verbergen : de mondplooi en de blik verraadden hem. Broeder Ambrosius werd door iedereen geacht en geëerd. Zowel buiten als binnen het klooster had hij vele vrienden. Voor de Moeder Gods heeft hij een bijzondere verering gehad. Daarvan getuigen niet alleen de reusachtige versieringen die hij voor Haar aanbracht tijdens mei- en okotobermaand, met de onvergetelijke verlichtingen, maar ook zijn trouw in het dagelijks voorbidden van het rozenhoedje. Zijn leven is een voorbeeld geweest van echte religieuze geest en toewijding.”
Franciscus ‘Frans’ De Boeck werd geboren te Leest als tweede zoon en vierde kind van Petrus Joannes (uit Londerzeel) en Maria Theresia Van den Brande (uit Leest). Hij trad in bij de dominicanen te Leuven waar hij als broeder Ambrosius geprofest werd op 8 december 1900. In de sacristie van het Leuvense klooster was hij een halve eeuw koster. Tot hij niet meer kon, was hij ’s morgens te 4.30 uit de veren. Zijn vroomheid was vanzelfsprekend en zijn toewijding zonder grenzen. Ook voor de Moeder Gods had hij een bijzondere verering. Zo bracht hij voor haar grote versieringen aan in de mei- en de oktobermaand en bad hij dagelijks het rozenhoedje voor. Ook armoede stond bij hem hoog in het vaandel. Hij was betrouwbaar, bescheiden en toonde medelijden met velen. Broeder Ambroos werd door iedereen geacht en geëerd en telde veel vrienden zowel buiten als binnen het klooster. Hij overleed te Leuven na een langdurige ziekte en gesterkt door de laatste H. Sacramenten en de Apostolische zegen op 10 juli 1954. (Wilfried Hellemans)
1954 – 1 augustus : Eerste prijs voor Jan De Prins.
Jan De Prins behaalde een eerste prijs in een dressuurwedstrijd te Waver. (“DB”, december 1954)
1954 – September : Oproep van pater René De Laet.
In “De Band” van september deed pater De Laet een oproep “om prentjes, heiligenbeeldekens van alle slag en soort te verkrijgen... U kunt zich niet indenken hoe schooljongens, zelfs grote, in verwondering staan als men een deel prentjes voor hen openlegt. En als ze dan moeten kiezen : de moeite waard om te zien.” Pater Rene De Laet was toen missionaris in Badiya, in het toenmalig Belgisch Congo. (DB, nr.9, 1954)
1954 – September : “Hier de KWB”.
Verslag van Richard Van Praet in “De Band” nr 9 van 1954 : “Aan alle tegenwoordige en toekomstige leden : heil ! Zo gaan we van de ene maand in de andere, deze weer beter dan de andere. Maar wat het weder aangaat, allen even slecht. Ge moogt uw kop niet buiten de deur steken of ge zijt al nat ! Maar kom, of het nu regent of de zon schijnt, we moeten verder ! We staan nu aan de drempel van een nieuw werkjaar in de K.W.B. Ik mag nu wel het één en ander verklappen in het vooruitzicht van een algemeen jaarverslag. Wat de ledenbeweging betreft, we hebben dit jaar een aanwinst geboekt van 14 nieuwe leden. Daartegenover hebben we vier ontslagnamen. Dus onze afdeling groeide aan met 10 man. Niet zo slecht, maar…er kunnen er nog veel bij ! Dus mannen, nemen we dit jaar ieder één lid op ons actief, dan zou dat maken 72+72 = een afdeling van 144 leden. En dat is mogelijk, ook in Leest. We spraken daar hoger van 72 leden. Spijtig genoeg waren die niet altijd aanwezig. De gemiddelde tegenwoordigheid op onze kaartavonden in de winter bedroeg 26 leden. Dat volstaat niet ! We zouden minstens maandelijks een 50 mannen daar moeten tegenwoordig zien. In het nationaal criterium behaalden we de 70ste plaats op over de 800 afdelingen, of de 5de plaats van het Verbond. Wat zijn de vooruitzichten voor het komend werkjaar ? Op 20 oktober de jaarvergadering. Op 27 oktober gezellig onderonsje voor de KWB-families. Er zal eens lekker gesmuld worden en we zullen een gezellige avond doorbrengen. Ook de vrouwen van onze KWB-ers mogen ditmaal hun man eens vergezellen. Ze moeten anders al zoveel alleen thuis blijven. De prijs voor dit feest is vastgesteld op 15 fr. In november beginnen we met onze eerste studiekring, die zal handelen over werkrechtersraden. Niemand van onze afdeling zou dit mogen missen. Die studiekringen zijn altijd zeer nuttig. Dus, beste vrienden, er komt werk op de winkel. Ik hoop dat ge allen vol iever het nieuwe werkjaar zult aanvatten. Richard Van Praet.”
Foto’s en bijvoegsels :
-De uitnodiging van de N.S.B.
-De K. Fanfare ”St.-Cecilia” Leest. Foto uit de Concertwedstrijd te Willebroek.
Aanvullingen en Wijzigingen – Kronieken van Leest.
Vervolg Victor Van Hoof,
de laatste garde van Leest.
Victor Van Hoof was een trouwe supporter van Racing Mechelen en een fervent kaarter en visser. Hij hield ook van reizen. Een auto bezitten in het begin van de vijftiger jaren was geen evidentie. Toen hij nog mecanicien was in de Hanswijk-garage van de familie Zwaan in Mechelen, kon hij een koopje doen en zo een Renault C4 uit 1946 op de kop tikken (het zogenaamde ‘Reneauke’). Een trip naar de Belgische kust of de Ardennen was toen nog een heus avontuur maar dat autootje bracht ons, soms met onverwachte averij, naar in die tijd exotische bestemmingen als Luxemburg, Duitsland, Zwitserland en de Spaanse grens, dit na een bezoek aan Lourdes. Nederland werd verschillende keren per jaar aangedaan. Niet alleen voor het toerisme, maar ook om te smokkelen : boter, kaas, koffie, jenever en sigaretten waren daar veel goedkoper en in Terneuzen gingen we krabben vangen. Een stok, een touw en een reep paardenvlees, meer hadden we niet nodig om die beestjes van tussen de golfbrekers te vissen.
Ook de Efteling in Kaatsheuvel werd verschillende keren bezocht. Op latere leeftijd prefereerden ze, naast Westende, vooral het Spaanse Benidorm.
Victor Van Hoof overleed in zijn slaap te Leest op 26 november 1998.
Hoofdcommissaris en Korpschef F. Buelens schreef in zijn rouwbetuiging :
“Bij de fusie van gemeenten in 1977 was hij blij dat hij in “zijn gemeente” en bij “zijn mensen” mocht blijven. Alzo behield hij als inspecteur een grote zelfstandigheid, ver weg van dat grote politiekorps. Tien jaar lang hebben wij met Victor samengewerkt en hem leren kennen en waarderen als een verdienstelijk en integer politieman, zowel naar zijn collega’s als naar de bevolking toe. Ook al is Victor Van Hoof nu gestorven, hij blijft steeds in onze gedachten.”
De familie ontving talrijke rouwbetuigingen o.a. van Ziekenzorg Leest, van I.P.A. (International Police Association), van Wandelclub De Slak, Voetbalclub S.K.R. Leest, Adjunct Politiecommissaris E. De Baeck, hoofdbrigadier J. Piessens, hoofdbrigadier L. De Buck, van de Dienst Opleiding van de Mechelse politie, hoofdinspecteur G. Herman, W. Magriet van Openbare Werken stad Mechelen, hoofdbrigadier F. Van Loo, Schepen L. Lodewijckx, dokter Matheusen, dokter H. Van Brabandt, de Vriendenkring 8ste Bn-FUS, pater-pastoor Van Aken, stadssecretaris G. Ardies, Burgemeester G.Bervoets en van zijn talrijke vrienden, familieleden en Leestenaars.
Op zijn bidprentje stonden deze representatieve lijnen : “...Bescheiden, minzaam en rechtvaardig, zo hebben we je altijd gekend. Steeds klaar met raad en daad en immer bezorgd voor je kinderen en kleinkinderen...”
Zijn echtgenote Maria “Leonore” Mees was te Blaasveld geboren op 31 maart 1925. Ze zou haar man bijna 12 jaar overleven. Ze overleed te Mechelen op 24 juli 2010.
Zowel Victor als Leonore wilden zo goedkoop mogelijk en zonder franjes begraven worden. De plaat en urn in het columbarium op het kerkhof van Leest van Victor werden reeds in 2014 door de diensten van de stad Mechelen verwijderd. Victor’s naam blijft echter aanwezig op het monument van de oudstrijders van 1940-1945.
Foto’s :
-Voor zijn “Reneauke”.
-Vic en Leonore tijdens een feestmaaltijd.
-Het monument van de oudstrijders van 1940-45.
-Vic, naar een tekening van Georges Herregods.
- Met de kleinkinderen : v.l.n.r. Olivier, Saskia en Jochen Honnay, Oma Leonore, Opa Victor met benjamin Nick Van Hoof, de zusjes Vanessa en Brenda Van Hoof en nichtje Kim Van Hoof.
Wijzigingen - aanvullingen. Vervolg Victor Van Hoof de laatste garde van Leest.
Vervolg Victor Van Hoof,
de laatste garde van Leest.
In 1974 had hij er twintig jaar als veldwachter opzitten en namens het gemeentebestuur ontving hij van burgemeester Frans August Lauwers gelukwensen en een geschenk (zie foto).
In 1985 ontving Victor, als blijk van erkentelijkheid voor bewezen diensten, de Zilveren Palm in de Kroonorde.
Na de fusie kreeg hij de graad van politie-inspecteur en in 1987 ging hij met pensioen na 35 jaar dienst. G.v.M. van 7 april 1987 schreef daarover toen het volgende :
Laatste veldwachter van Leest met pensioen.
"Victor Van Hoof, de laatste veldwachter van Leest, heeft er op 1 april 1987 het bijltje bij neergelegd. En Victor is daar helemaal niet kwaad om. Hij heeft er zowat 35 jaar dienst opzitten. Meteen blijft er nog slechts 1 veldwachter-inspecteur over te Mechelen, nl. in de deelgemeente Muizen.
Inspecteur
Op de vraag of de fusie der gemeenten voor- of nadelig was voor de Leestse deelgemeenschap antwoordt Vic filosofisch : “de fusie is slechts goed geweest voor enkele mensen. De gemeenteraadsleden die meer zitpenningen kregen, en voor mezelf omdat ik benoemd werd tot veldwachter-inspecteur en meteen een flinke salarisverhoging kreeg”.
Victor benadrukt dat Jos Vanroy en de politieoverheid de nieuwe veldwachters-inspecteur zeer goed hebben opgevangen en dat de aanpassing goed is verlopen.
Victor Van Hoof kan terugblikken op een loopbaan zonder veel hoogte- en laagtepunten. Sinds 2 jaar is hij aan het “uitbollen”. Verlof- en ziektedagen werden opgenomen en vorige week heeft hij ook zijn dienstwapen ingeleverd. De definitieve opruststelling zal door Victor niet te letterlijk genomen worden. Als een volleerde doe-het-zelver hebben elektriciteit, waterleiding, metselen en andere klusjes geen geheimen meer, en zijn kinderen zullen dit best kunnen beamen. Ook zijn chalet in Westende zal eens meer opgezocht worden en langs de zijlijnen van het voetbalveld van S.K. en V.V. Leest kan men Victor ook regelmatig tegen het lijf lopen. Muzikale ontspanning vindt Victor bij de Kon. Fanfare Sint-Cecilia waar hij erelid is. Zo te zien hoeft Victor Van Hoof zich geen zorgen te maken om zijn dagen rond te krijgen.”
Camping “Westende”.
Mijn vader heeft zich als ‘garde’ nooit moeten doodwerken maar gerust was hij nooit. Zelfs niet als hij een dagje verlof had genomen, er kon altijd iets gebeuren en hij was de enige politieman op het dorp. Om die reden bouwde hij zich, begin jaren ’60, een kleine chalet in Westende, op een gloednieuw aangelegde camping. Er stonden amper 16 huisjes op de grote wei van de familie Soetaert toen het zijne klaar was en dat werd chalet 17.
Zijn vriend en collega uit Heffen, Staaf Mampaey, kreeg niet toevallig chalet 18 toegewezen. Later opteerden de uitbaters van camping Westende voor de opstelling van stacaravans en zouden de meeste chalets afgebroken worden.
In het kielzog van de twee gardes volgden vele streekgenoten. Men sprak toen niet ten onrechte van Klein-Leest als men het over camping Westende had. Nadat hun “chalekke” afgebroken was betrokken Victor en Leonore een stacaravan in de onmiddellijke buurt van hun vroegere locatie, een ‘occasie’. Toen “Leonore” ze enkele jaren later wilde van de hand doen weigerde de uitbater er ook maar één euro voor te betalen. ‘Ze mocht van geluk spreken dat ze niet moest betalen voor het wegslepen’, aldus uitbater Vleminckx. Aan die caravan mankeerde nochtans niets en welke bestemming hij er uiteindelijk heeft aan gegeven is ons onbekend.
Foto’s :
-In 1974 ontving hij van burgemeester Lauwers Frans August Lauwers gelukwensen en een passend geschenk naar aanleiding van zijn 20 jaar dienst.
-In 1985 ontving Victor, als blijk van erkentelijkheid voor bewezen diensten, de Zilveren Palm in de Kroonorde.
-Camping Westende begin jaren ’60. Eén van de eerste ansichtkaarten van deze camping. Rechts voor zijn chalet staat de garde van Leest met enkele familieleden. Het chaletje links ervan hoorde toe aan zijn collega uit Heffen. De meeste vakantiehuisjes op de foto zijn thans verdwenen en vervangen door luxueuze stacaravans die elke vrije meter van het kampeerterrein hebben ingenomen.
-Vic en Leonore voor hun chaletje in Westende. Onder hun impuls zouden heel wat Leestenaars er hun tweede verblijf vinden, o.a. ook eeuweling Stanne Van den Broeck die daar nog gevierd werd als oudste kampeerder van België.
Wijzigingen - aanvullingen. Vervolg Victor Van Hoof, de laatste garde van Leest.
Aanvullingen en Wijzigingen – Kronieken van Leest.
Vervolg Victor Van Hoof,
de laatste garde van Leest.
Op 1 april 1954 trad Victor in dienst en over wat volgde lieten wij hem zelf aan het woord :
“De eerste dagen voelde ik mij werkelijk als uit een zak geschud en kon zeer moeilijk mijn draai vinden. Doch ik werd op het gemeentehuis door de toenmalige secretaris Bradt zeer goed opgevangen. Ook burgemeester De Prins viel geweldig mee en van deze mensen verkreeg ik alle mogelijke medewerking. Als veldwachter heb ik met drie burgemeesters in de beste verstandhouding samengewerkt. Eerst Pieter De Prins, dan Emiel Verschueren en als laatste August Lauwers. Zonder aan de twee anderen iets te kort te doen, heb ik aan August Lauwers de beste herinneringen. Die viel niet alleen op door zijn werkkracht maar ook door zijn totale inzet, in dienst van de ganse Leestse bevolking ongeacht politieke kleur. Blek of Sus, iedereen was welkom bij hem. Hij had de moed en de ambitie om van Leest een mooie gemeente te maken. Met een minimum aan mogelijkheden heeft hij er het maximum uitgehaald.
Dan volgde in 1977 de fusie met Mechelen. Met vijf veldwachters werden we bij het Mechels politiekorps ingelijfd. We werden er goed opgevangen.
Terugblikkend op mijn loopbaan mag ik stellen dat ik een goede tijd heb gehad. Steeds een goede samenwerking met de overheid en een, op enkele uitzonderingen na, een goede bevolking. Alhoewel men het als enig politieman op een gemeente, soms wel zeer moeilijk heeft. Automatisch wordt men dagelijks geconfronteerd met het wel en wee van de inwoners. Soms met de meest tragische, doch ik heb mij voorgenomen enkel de meest plezierige te onthouden. Zo kreeg ik op een bepaalde dag een vrouw bij mij die haar beklag kwam maken over het wangedrag van haar echtgenoot. Deze sloeg haar, gaf haar geen geld en zo meer. Ondanks alles vernam ik dat ze nog steeds op hem verliefd was. Na haar jeremiade te hebben aanhoord, kon ik haar laten plaats nemen op een stoel. Met de belofte een tas koffie voor haar te laten klaarmaken, kon ik mij even verwijderen en kon ongezien een buurman vragen om haar echtgenoot naar mij te laten komen. Terwijl ze haar koffie opdronk leek ze volledig gekalmeerd. Toen ging de bel, ik opende de deur en wat een toeval, daar stond haar echtgenoot. Ik bereidde hem op de nakende confrontatie voor, doch toen ze elkaar zagen brak de hel los. Ik kon, buiten mijn verwachting, de gemoederen bedaren, ze spraken met mekaar en enkele minuten later vielen ze in elkaars armen. Hij met de belofte nooit meer te drinken en zij zou steeds tijdig het eten klaarmaken. Het mooiste was hun vertrek, zij was te voet gekomen, hij per fiets. Hij nam zijn vrouwtje in zijn armen, plaatste haar vooraan op zijn fiets en zo zijn ze samen naar huis gereden. Ik heb haar nooit meer over de vloer gekregen met klachten over haar man... Zo kan ik nog tientallen herinneringen ophalen...”
Foto’s :
-Op tweede paasdag 1954 trad Vic in dienst als veldwachter onder burgemeester De Prins. Uit die tijd dateert deze foto uit een ons onbekende krant.
-Victor in 1957 met echtgenote Maria “Leonore” Mees en Duitse herder Mirra.
-Ook hier werd de hulp van de garde gevraagd : in een anonieme, niet gedateerde brief, van voor het burgemeesterschap van Gust Lauwers. Wij vonden hem terug in zijn nalatenschap zonder verdere informatie. Een bezorgde inwoner (inwoonster) wilde dat de garde een weduwe waarschuwde voor een dorpsgenoot waarvan de naam onleesbaar is gemaakt.
-De garde van Leest bij de uitoefening van een van zijn taken in 1980.
-Victor werd na de fusie met Mechelen politie-inspecteur.