Georges
Veiller achter de tapkast van café De Zwaan. (foto César Apers)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
1979 -
november : Herdenking Wapenstilstand en Diamant voor N.S.B.-Leest
Onze
afdeling viert het diamanten jubileum van de Nationale Strijdersbond
Wij
vragen aan de inwoners van de gemeente bij deze gelegenheid met ons mee te
vieren.
Het
bestuur en de leden verwachten u op de eucharistieviering in de parochiekerk
van de H; Niklaas te Leest om 10.00 uur. Dit ter gelegenheid van de
wapenstilstand 1918. Het is onze plicht hen die sneuvelden op het slagveld te
herdenken. Zij schonken hun leven opdat wij in vrijheid zouden mogen leven.
Wij
rekenen op uw tegenwoordigheid.
Het Bestuur. (DB-oktober 79)
In Hetzelfde nummer van De Band
verscheen een vraaggesprek met de zeer actieve secretaris van deze vereniging
Georges Veiller :
-Georges,
de N.S.B.-Leest, wat betekent dat eigenlijk ?
Wel,
de N.S.B. of Nationale Strijdersbond is een verenigeng die in 1919 door de
toen nog jonge oudstrijders van 14-18 werd opgericht om de nagedachtenis van de
gevallenen in ere te houden en ook om de belangen van al de oudstrijders en
gelijkgestelden te verdedigen, en zonder onderscheid van politieke kleur,
godsdienst of taal. De huidige Leestse oudstrijders zijn een afdeling ervan :
ze maken deel uit van het gewest Dijle-Rupel-Nethe.
-Wie
waren de stichters van N.S.B.-Leest ?
Ik
ken ze niet, maar oorlogsinvalide Jan Patteet was er bij. Verder weet ik nog
dat achtereenvolgens voorzitter waren : August De Prins en Gerard Lauwaet. Ons
huidig bestuur bestaat uit erevoorzitter
Jan Pateet, voorzitter André Walschaerts, ondervoorzitter Louis De Croes,
penningmeester Eugeen Van Beersel, feestbestuurder Geert Nuytkens, boetmeester
Louis Van den Heuvel, commissaris Jan De Smedt, vaandeldrager Remy Spoelders en
ikzelf secretaris.
-Welke
rol hebt ge zelf gespeeld tot nu toe in N.S.B.-Leest Georges ?
Wel,
ik ben secretaris van in 1969. Toen hadden wij 10 leden, een jaar later hadden
wij er al 39 en nu zijn we met 51. Van als ik in Leest komen wonen ben (1966)
heb ik gezien dat er voor onze oudstrijders nog wat te doen viel. Ik ben
beginnen te schrijven en te lopen naar de verschillende instanties en met
succes. Al in 1970 bekwamen 23 mensen hun strijderskaarten met de eraan
verbonden rechten. In hetzelfde jaar werden er in twee maal een groot aantal
eretekens uitgereikt door de burgemeester : herinneringsmedaille,
krijgsgevangene, gewapende weerstander, weggevoerde, overwinningsmedaille, enz.
In
die tien jaar heb ik wel hard moeten vechten om iets te bekomen want niet alle
overheden werkten mee. Nu onlangs heb ik bekomen dat bv. geen oudstrijders meer
zullen ontgraven worden, dat de onderhoud van hun graven door de stad zal
gebeuren, enz.
-Georges,
het monument aan de kerk is vergroot met twee bijkomende platen ?
Ja,
dat is nog een resultaat van dat tien jaar vechten. Op het monument heeft men
de namen bijgevoegd van de overleden oudstrijders van 14-18 en 40-45. Verder
zijn al de graven van de oudstrijders nu gemerkt met een rond driekleurschildje
of men is er mee bezig.
-Zijn
al de oudstrijders lid van de vereniging ?
Wel,
bij mijn weten Constant Van den Broeck, een bijna honderdjarige, en ook ons lid
Jan Pateet.
Op
tafel ligt het Strijdersblad de maandelijkse tolk van de oudstrijders. We
merken dat er een belangrijk artikel aan het amnestieprobleem is gewijd. Op de
vraag of zulke onderwerpen ook in de lokale afdeling besproken worden antwoordt
de N.S.B-secretaris :
Ja,
natuurlijk gebeurt dat. De een is er voor, de andere ertegen. Als gewezen
krijgsgevangene valt het me moeilijk om amnestie te aanvaarden. Maar
genadeverlening, zovele jaren na de feiten, daar ben ik wel voor. Vergeten kan
ik niet, vergeven wil ik wel.
Tot
zover Georges. Hij vertelde nog veel meer over zijn N.S.B. Teveel om het
allemaal op te schrijven. Maar dat Georges zich ondanks tegenslagen en
teleurstellende ervaringen toch volledig
verder wil blijven inzetten voor zijn mede-oudstrijders, kunt ge zelf opmaken
uit zijn laatste woorden voor wij van hem en zijn gastvrije Virginie afscheid
namen :
Nu
dat we bij de stad Mechelen gekomen zijn, krijgen we geen subsidies meer.
Vroeger kregen we 3.000 frank van de gemeente Leest. Bij de stad Mechelen is
dat gedaan en daarom richten we nu elk
jaar een tombola in om onze kosten te kunnen dekken.
Bij
gelegenheid van dit vraaggesprek doe ik dan ook een oproep aan alle Leestenaars
om bij gelegenheid onze maatschappij te steunen. Als er mensen zijn die menen
dat ze recht hebben op een of andere gunst, kunnen die zich altijd tot mij
wenden op mijn adres : Tiendeschuurstraat 17 Leest en dit elke donderdag van 14
tot 16 uur.
Dupo.
Georges Jos Veiller schreef ook voor
het plaatselijke Milacblad. Als Den
Dikke van den Hoek publiceerde hij zijn ervaringen in het leger (hij was
beroepsmilitair), de oorlog en als krijgsgevangene.
Hierna de belangrijkste feiten :
Geboren
in Elsene op 26 juni 1919 en van de klas 1938 was deze jongen reeds onder de
wapens als hij juist 18 jaar geworden was.
Als karabinier en gekazerneerd in de Prins Boudewijnkazerne op het
Daelijplein te Schaarbeek volbracht hij 17 maanden dienst in de DK Kie van het
3de Bataljon onder het stamnummer 131/92319.
Na
drie maanden was hij bevorderd tot 1ste hoornblazer van zijn
compagnie en nam in die functie deel aan de manouvers in Spa, Borgworm en
Aywaille aan de Amblève.
(
)
Bij
mijn terugkomst in het garnizoen werden wij gemobiliseerd. Na acht dagen werden
de opgezochte soldaten gedemobiliseerd maar de Jos kon blijven. Hij moest nog
11 maand onder de wapens blijven. Op 28 september 1939 kwam er een tweede
mobilisatie als hij voor de tweede maal terugkwam van een kamp in Beverlo. Drie
dagen heeft hij geslapen onder een kar en het hooi terwijl in de dag alles
klaar gemaakt werd om te velde te trekken. Hij vertrok naar Halle waar hij in
de keuken werd opgesteld en er drie maanden verbleef.
Op
een zeker moment moesten wij de stellingen afstaan aan een ander regiment en
vertrokken wij naar Lombardzijde en dit tot begin januari 1940.
Dan
naar Klein Soest in de Kempen waar we
bleven tot 10 mei 1940. In de vroege morgen vlogen daar duizenden vijandelijke
vliegers boven onze stellingen. Toen wij vernamen dat de Duitsers het vliegveld
van Schaffen bombardeerden werd alles opgeladen en moesten wij ons terugtrekken
tot in de gemeente Meerhout waar er kort nadien hevige gevechten ontstonden tussen
de karabiniers en de vijand met verliezen langs beide kanten. Ons regiment is
dan teruggeslagen geweest langs Herentals, Lier en Duffel tot in Walem waar wij
terug stellingen konen innemen in het fort. De vijand viel voortdurend aan en
wij waren verplicht daar terug te vertrekken. Ditmaal naar Mechelen en zo naar
Willebroek waar wij amper enkele minuten de brug over waren als deze werd
opgeblazen door onze troepen om de vijand te beletten de Belgische soldaten aan
te vallen. Wij waren verplicht een nieuwe brug over het kanaal te leggen. Op de
weg van Puurs naar Dendermonde werden wij gedurig aangevallen door de vliegers.
Hoeveel maal we op die afstand in de gracht hebben moeten springen weet ik
niet.
Er
bleef ons niets anders te doen dan altijd maar terugtrekken en gedurende
kilometers achter de Veldkeuken te lopen tot in Eeklo waar ook enkele van onze
jongens sneuvelden.
De
volgende dag bevonden wij ons te Maldegem Kleut vanwaar wij konden zien dat
Eeklo of Oost-Eeklo in vuur en vlam stond.
In
onze omgeving mitrailleerde de vijand van uit de vliegers onze soldaten, de
koeien in de weide en de bossen waar onze artillerie was opgesteld.
De
volgende morgen bevonden wij ons te Snellegem waar wij rond 7 uur s morgens
vernamen dat Koning Leopold III gecapituleerd had. Dezelfde dag vertrokken wij
daar om naar huis te gaan. In Deinze aangekomen werd ik opgewacht door de
Duitsers en zij stopten mij in een fabriek van de heer Marcel Liebaert waar ik
de ganse nacht heb doorgebracht in een magazijn. s Morgens vertrokken wij dan
tot in de Munten waar wij allen in een weide werden afgesloten. Enkele uren
later terug weg op rijen van 5 man in een kolonne van kilometers lang. Rond 21 uur kwamen wij in Dendermonde in een
oude kazerne aan.
Alvorens
te gaan rusten werden wij verplicht verschillende van onze persoonlijke
bezittingen af te geven. Nu kregen wij een achtste brood met water voor het
vertrek en terug, zonder te weten waar naartoe, de baan op tot wij bij een
water aankwamen waar vier boten klaar stonden om ons naar Duitsland te brengen.
En nu pas werd ons gezegd dat wij krijgsgevangenen waren.
Onze
reis per boot duurde 4 dagen en 5 nachten en als voeding kregen wij voor de
ganse reis een brood en water van de Rijn om te drinken. Op elke boot waren er
2.500 soldaten geladen. De boot waarop ik plaats had genomen bracht ons tot in
Reims waar wij onmiddellijk in een gebombardeerde fabriek opgesloten werden tot de volgende morgen.
Ikzelf
was van de 22 Kie. Groep voor groep vertrokken wij daar totdat we rond 14 uur aankwamen in een kleine statie waar terug wagens
klaarstonden om ons te laten vervoeren.
Wagens
waarin normaal kalk vervoerd werd. Hierin hebben wij de ganse nacht
doorgebracht. Tijdens die reis waren wij bijna gestikt van het stof. s Morgens
marcheerden wij nog meer dan 4 uur door de velden en over de bergen. Gedurende
onze mars wierpen de kinderen met stenen en spuwden op onze kameraden. Als de
burgers ons drinken wilden aangeven sloegen de Duitse soldaten de tassen uit
onze handen. Rond 15 uur kwamen we in Ziegenheim aan in een kamp. Dat was
krijgsgevangenkamp Stalag IX A. De ingangspoort was van bomen gemaakt en het
terrein was met een dubbele prikkeldraad afgemaakt. Op de hoeken stonden
mitrailleuzen opgesteld om ons te beletten te gaan lopen. Daar kregen wij te
eten : 1/8 brood met vissoep en een lepel marmelade. Kon ik nu gaan rusten. Ik
verbleef daar 2 maanden in een tent, nummer 19.
Vooraleer daar te vertrekken op 15 augustus werden onze haren
afgesneden. Eén bad en meer dan 3 uur zonder klederen met plus minus 100
soldaten waren wij verplicht plaats te nemen in een zaal waar vensters en
deuren open stonden. De deuren en ramen bleven dicht en vooraleer onze klederen
teruggegeven werden hebben ze alles doorzocht en hier en daar waren er dingen
gestolen.
|