1947 Pieter De
Prins werd burgemeester en dit tot 1958.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Jan De Decker nam van hem voor De
Band in april 1954 volgend intervieuw
af :
...de
vermoeide ogen van de zeventiger kregen een sterke glans toen hij sprak
over
zijn prilste jeugd en over het leven aan de ouderlijke haard in de landelijke
gemeente Meise, alwaar hij op 30 september 1885 werd geboren als eerste
kind
van
een landbouwersgezin.
Als oudste van negen (vier jongens en vijf
meisjes) moest hij hard werken.
Op
16-jarige leeftijd 10 hectaren oogst mee helpen pikken met de hand is
voorwaar geen kleinigheid, evenmin als stenen bakken voor boerderijen en
huizen.
Toen
hij dit aanstipte tuurde hij door het raam, als met weemoed kijkend naar
zn
zonen die werkten op het erf, terwijl hij met zijn verweerde handen, die
spreken van lange jaren onverpoosde moeizame arbeid, de poes streelde
die
ronkend op zn schoot te slapen lag...
Ja,
allen zijn zonen : fllinke twijgen aan n sterke stam ontsproten. Zo weet hij
het
bedrijf in veilige handen.
Starend door het raam, als zocht hij naar een ver uitzicht over landen
en weiden
en
ruimte en tijd, vertelde de burgemeester ons over de oorlog 1914-18.
In
1914 kocht vader De Prins een hoeve te Ramsdonk. Daarna moest men
vluchten gaan, alles achterlatend, ook de koeien in de stal.
Pieter verbleef gans de oorlog in Frankrijk en diende er de boeren voor
1,25 fr
per
dag. Eindelijk kon hij dan terugkeren en bracht zeven vaarzen en een veulen
mee
: een treinreis van 17 dagen.
Daarna ging hij nog eens terug en kwam te paard af van Cherbourg in 8
dagen.
Pieter De Prins huwde met Cornelia Maria Meskens uit Wolvertem, die er
op
14
februari 1889 werd geboren. (zij
overleed op 23/9/1972)
Dit
huwelijk schonk hen zeven kinderen : Marcel, Frans, Jan, Julia, Maria, Albert
en
Mariette.
In
1921 kocht hij de Rendelbeekhoeve van graaf de Bethune.
In
1944 werd hij tot burgemeester van Leest benoemd, tevoren was hij eerste
schepen...
Een edel mens ging heen !
Het verscheiden van wijlen de heer P. De Prins,
Ere-Burgemeester, viel als een donderslag in de gemeente, het was dan toch nog zo
snel gegaan, nadat iedereen mocht verhopen hem nog lang te mogen behouden.
Het was den ook op vrijdag 8 april j.l. dat onder een
grijze hemel en bij motregen, zijn vrienden hem op de lange tocht vergezelden
en onder treurmuziek ter kerke gingen.
Honderden woonden de kerkelijke dienst bij in de
parochiale kerk van St.-Niklaas, waar het stoffelijk overschot stond opgebaard,
omringd door brandende kaarsen en een enorme bloemenkrans vanwege de K.F.
St.-Cecilia ter nagedachtenis en huldeblijk aan hun overleden Ere-Voorzitter.
Een massa volk toog ten offer waaraan geen einde
scheen te komen, om dan bij het zingen van het In Paradisum naar zijn laatste
rustplaats te gaan, aan de zijde van zijn voorganger Voorzitter der Fanfare
wijlen F. Piessens.
Na de laatste gebeden aan het open graf werd
respectievelijk door de heer Emiel Verschueren, burgemeester en de heer August
Lauwers, secretaris van de K.F. St.-Cecilia
een lijkrede uitgesproken, die wij graag in extenso
laten verschijnen, omdat daaruit ten overvloede zal blijken hoezeer hij werd
aangezien door hen, die zijn vrienden waren.
Het was voor beiden een zeer droeve opdracht en plicht
zich voor de laatste maal tot hem te richten, die hun stem hoorde van uit de
Hemel, waar hem reeds de beloning was ten dele gevallen, die gegeven wordt van
hen, waarvan kan getuigd worden : hij was een edel mens !
De heer burgemeester sprak in naam van het
gemeentebestuur, alsmede in naam van de bevolking volgende zeer inslaande rede
uit :
Dames en heren, voor het gemeentebestuur is het een
pijnlijke plicht hier vandaag een onvoorziene hulde te brengen aan degene die
ons voor altijd verlaat, oud-burgemeester Pieter De Prins.
Niettegenstaande zijn wankelbare gezondheidstoestand
van voor enkele maanden, was hij de laatste dagen erg verbeterd, zodat niets
een zo plotseling afstervern liet voorzien.
Maar helaas, de dood daagt op zonder waarschuwen en
slaat onmeedogend toe.
Onze vriend is heengegaan. Nooit meer zullen we zijn
sympathieke stem horen. Zijn bekend figuur is voor altijd verdwenen.
Hij was een eenvoudig en hartelijk mens, vrij en
ongedwongen in zijn gezegden en bedoelingen.
Hij nam zijn publiek-ambt ter harte en volbracht het
met alle toewijding. Hij was energiek trouw aan zijn ideaal, en wist iedereen
door zijn liefde en gulheid over te halen.
Maar hij was bovenal een mens vervuld met humanitaire
gedachten en brede opvattingen. Iedereen onthaalde hij met dezelfde
bezorgdheid, dezelfde voorkomendheid. Zijn opgang dankte hij aan zichzelf, aan
zijn onverpoosd werk.
Dank aan zijn volharding en zijn oprechtheid,
tegenover allen wist hij het te brengen : eerst tot gemeenteraadslid, dan tot
schepen om te besluiten met burgemeester, ambt dat hij gedurende tien jaar met
toewijding heeft vervuld ten bate van de gemeente.
Sinds 1959 genoot hij een welverdiend rustpensioen.
Wij allen hier aanwezig, betreuren ten zeerste dat dit
rustpensioen niet langer heeft mogen duren.
Dat hij evenwel gerustgesteld weze, de
tegenwoordigheid van zovele collegas, dorpsgenoten en vrienden is een bewijs
van menselijke solidariteit, die later haar daadwerkelijke weerklank zal
hebben.
Hij mag in vrede rusten, hij die met zijn hulp zoveel
deed om de welstand onzer medeburgers en dorpsgenoten te verbeteren. Aan ons is
het geboden, zijn werk voort te zetten door te trachten zijn sporen te volgen
op de weg der ware broederlijkheid en naastenliefde.
Na deze rede nam de heer Lauwers, namens de
Koninklijke Fanfare St.-Cecilia het woord, om dezes medevoelen aan de bedroefde
familie te betuigen, en zulks in volgende bewoordingen :
Beste vriend Pieter, achtbare familieleden, waarde
omstaanders.
Het is met de grootste aandoening dat ik mij als
secretaris van de K.Fanf. St.-Cecilia en als tolk der gevoelens van al onze
muzikanten en leden eerbiedig nederbuig over het stoffelijk overschot van onze
zeer beminde Ere-Voorzitter Pieter De Prins.
En ik ben er zeker van dat gij ons hier vandaag
verwacht had om u een laatste vaarwel toe te sturen.
Vervuld met de innigste medegevoelens bieden wij aan
zijn ontroostbare echtgenote en naastbestaanden de verzekering van onze
deelneming in hun smart.
(...)
Van onze vriend Pieter De Prins mag gezegd worden dat
hij een groot mens is geweest.
Inderdaad een schoon en edel mens leefde in een ietwat
tengere gestalte.
Eenvoud was zijn adel, tot de eenvoudigsten ging ook
zijn hart.
Aan het hoofd van zijn gezin heeft hij eerlijk en
volhardend de strijd van de voorbeeldige familievader gestreden, daarom dat wij
hulde brengen aan dit werkzaam leven.
Uw ambt van voorzitter dat gij meer dan 25 jaar aan
onze Fanfare hebt vervuld was dit van een begrijpend, plichtsvol en
rechtschapen man. Met hart en gedachten zijt gij steeds onze vereniging trouw
gebleven, zo ook zullen wij uwe gedachtenis in ere houden.
Gij waart ook een goed kristen mens met een
uitgesproken voorliefde voor de zwakken en verdrukten, want ontelbaar zijn de
vrienden die bij u baat en steun hebben gevonden.
Onze vereniging zal U, aan wien we zoveel dank
verschuldigd zijn nooit kunnen vergeten.
Voortaan zal uw lichaam rusten hier op dit oude kerkhof, volgens uw laatste
wilsbeschikking, zij aan zij, van uw goede vriend en trouwe kameraad, waarmee
ge in de schoot van onze Fanfare St.-Cecilia zovele gelukkige dagen hebt
gekend.
Samen zult gij van in den Hemel de voorspraak bij den
Heer afsmeken om heil en zegen over onze vereniging te laten neerkomen.
Beste vriend Pieter, wij danken U een laatste maal,
diep gemeend, voor al het edelmoedige, het goede en het schone dat gij voor
onze maatschappij gepresteerd hebt.
Rust zacht in vrede, en tot weerzien in den Hemel !

|