Wanneer ik in 1864 tot pastoor van Leest wierd
benoemd, schreef hij, heb ik eene schoone verbreede kerk
gevonden, doch zonder meubilair.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hij zou dat kort
nadien in orde brengen.
Hij begon (1869) met den nieuwe authaer gothiek van O.L.Vrouw
(1700 fr.).
Het jaar daarop kreeg
ook Sint-Cornelius zijn altaar (1600 fr.) en in 1875 zou het groot altaar (3600
fr.) geplaatst worden.
Pastoor Vandercruyssen
wou de kroon op het werk zetten, toen hij in 1875 zijn kerkraad kon overhalen
om brandramen in de kerk te plaatsen:
Daer ik jaarlijks uit hoofde van gezondheid
eenige weken te Aken moet verblijven heb ik het geluk gehad kennis te maken met
de zeer vermaarde glasschilder Schmitz van Aken, welkers voortbrengselen in de
hoofdkerk en stadhuis geplaatst, dagelijks de vermaardste kunstenaars uitlokken
om dezelve te gaan bewonderen. Hoorende dat hij genegen was om in België de
eene of andere kerk door zijn schilderkunst te verluisteren, niet zozeer om er
aan te winnen dan om zich meer en meer te laten kennen, heb ik hem uitgenoodigd
onze kerk te komen afzien en te willen laten weten wat wij zouden te betalen
hebben om de ramen te vervaardigen.
Ter plaatse gekomen heeft hij aan de leden van
het kerkfabriek in het bijzijn van de schepenen de utlegging gedaan van de
tableau (Laatste Avondmaal) die hij wilde plaatsen in de bijzonderste der vijf
vensters der koor, terwijl hij de vier naaststaande in grizaille met zinnebeeld
der evengelisten zoude vervaardigd hebben voor de prijs van 2.828 franken.
Deze voorstel is aanstonds in zitting van de
eerste zondag van july 1875 met eenparige stemmen aangenomen geworden.
De kerk heeft slechts 1.628 franken, prijs der
groote raam betaald.
De andere 1.800 frank zijn door milde giften
betaald geworden, gelijk ook de twee ramen met altaren en een capellen van
O.L.Vrouw van Lourdes en van de gelukzalige Joannes Berchmans door weldoeners
van de kerk zijn geschonken geworden...
De brandramen in het
koor vielen zo in de smaak, dat men terstonds de 16 andere vensters uit de kerk
aan de Heer Schmitz toevertrouwde.
Deze vensters waren
kleiner dan die van het koor en kostten evenveel : 300 frank per raam. Deze
glasramen zouden de eerste wereldoorlog niet overleven.
(WLS, blz.36 en 37)
1865 De
pastorij, ruim 90 jaar oud, had dringend
behoefte aan een restauratie.
Het werd een van de eerste
verwezenlijkingen van pastoor Vandercruyssen te
Leest.
In 1865 liet hij veranderingswerken
uitvoeren die de pastorij vooral binnenin
totaal vernieuwden : de vloer in de
hal en in de keuken liet hij uitbreken en een
nieuwe kelder uitgraven. Hij liet
ook een paar binnenmuren van gelijkvloers en
eerste verdiep afbreken. In de
voorkamer, in de eetplaats en in de kamers op het
eerste verdiep werd telkens een
zware balk gestoken van 0,30 op 0,25 m om de
roosteringen te dragen en in
vervanging van de uitgebroken muren.
Er kwam een nieuwe keldertrap in
klompsteen en een nieuwe boventrap in
beukenhout, van gelijkvloers tot de
zolder.
Keuken en washuis kregen rode
boomse geschuurde plaveyen.
De zaal, de voor- en eetkamer
werden van drie nieuwe dobbeldeuren
voorzien.
De beide buitendeuren van de
pastorij kregen de nodige reparaties met aan de
vooringang een nieuwe stoep in
papensteen.
De oude stoep die er vroeger lag
verhuisde naar de achtergevel.
Bij deze reparatie werd ook de
voorgevel van de pastorij bezet met doorniksche
kalk en scherpzand.
Alle nodige herstellingen werden uitgevoerd aan
het schaliedak en aan de
slagvensters van de ramen. Al deze ramen kregen nieuwe
onderdorpels.
Het gemak dat aan de zijgevel
stond van de pastorij, werd afgebroken en nieuw
gezet. Er werd ook een regenput
uitgegraven en gemetst.
In het washuis van de pastorij,
tegen de buitenmuur, kwam een dubbele pomp met
koperen bek en sloten.
Tenslotte kreeg de pastorij nog een
nieuw inkompoortje en op een lengte van
18,90 m werd de sluitmuur langs de
straat vernieuwd.
Deze hele restauratie kostte 5.500
frank. Een heel bedrag in die tijd.
Deze kosten werden gedeeltelijk
gedragen door de staat (916,66 fr.) en door de
provincie (916,66 fr.),
gedeeltelijk ook door de kerkfabriek (1.500 fr.).
Het grootste part werd echter door
de gemeente bijgelegd (2.166,68 fr.).
|