Het verhaal van Karel Duysburgh : Een reis door Rwanda en Oost-Zaïre in 1973
Bezoek aan René De Laet, missionaris uit Leest in Afrika.
LEEST – GETY en TERUG…
Voorwoord
In de Leestse periodiek van Milac “De Band” verscheen in het nummer van juli 1973 het eerste verslag van Karel Duysburgh van zijn bezoek aan de Witte Pater René De Laet op zijn missiepost in Gety-Zaïre. Een drieweekse reis die Karel ondernam samen met Georges De Laet, een broer van de pater. Zijn reisindrukken en belevenissen verschenen in afleveringen in het maandblad en tonen ons een beeld van de leefwereld van de missionarissen in Afrika begin jaren ’70, van de Afrikaanse mentaliteit en van de nog jonge republiek Zaïre onder Mobutu. Toen ik op dat eerste verslag botste, bij het uitpluizen van dat heimatblad voor mijn blog “Kronieken van Leest”, raakte ik onmiddellijk gecharmeerd door zijn reportage en zijn heldere schrijfstijl. Enkele jaren geleden had ik Karel al eens gecontacteerd i.v.m. een gepubliceerde brief van zijn dochter Els vanuit Concepcion in Chili in dezelfde “Band”. Els Duysburgh zat toen in haar voorlaatste jaar geneeskunde en de universiteit had haar de mogelijkheid geboden een deel van haar stage in een ontwikkelingsland te doen. Karel heeft me toen met veel genoegen verder geholpen met de nodige achtergrondinformatie en foto’s wat resulteerde in een mooi artikeltje in mijn blog. Ook nu weer stond hij open om zijn verslag te laten publiceren maar niet nadat hij het eerst nog eens zou nalezen. Veel heeft hij aan de initiële tekst niet gewijzigd en zijn bevindingen zijn te lezen aan het eind van dit journaal. En ook nu weer heeft hij gezorgd voor fraaie foto’s en die voorzien van de nodige onderschriften. Bedankt Karel voor uw medewerking en bedankt dat je uw ervaringen hebt willen delen met uw medemensen. Marcel Van Hoof Blaasveld, januari 2017.
4 juli 1973
Daar stonden we nu op het vliegveld van KIGALI, de hoofdstad van Rwanda. In elke hand een valies, zwaar geladen : 35 kg handbagage per man. Eigenlijk mochten we slechts 20 kg meedragen, maar voor één keer dat wij naar Zaïre gingen, moesten wij het er maar op riskeren wat “overgewicht” mee te dragen. En wij zijn overal met onze bol kaas, hesp, salami, conserven, 3 rollen filmen, 2 amortisseurs, 10 kg geneesmiddelen, enz. goed doorgeraakt. Onze eerste verrassing wanneer wij in Kigali voet op de grond zetten was dat het er niet warm was, eerder fris, nog geen 20 graden en een aangenaam windje. De zon scheen reeds helder hoewel het nog maar 9 u was, maar heet zou het er nooit worden, zelfs niet op de middag omdat wij op meer dan 1500 m hoogte waren. Wat een verschil met de hitte op Zaventem bij het vertrek, meer dan 30 graden. Bij het aanschuiven daar -2 uur lang- om alle inschepingsformaliteiten te vervullen, droop het zweet van ons af. Wij leefden hier toen immers in juni in een volle hitteperiode. De reis was prima verlopen. Een Boeing 707 had zijn 200 passagiers in een lange trek van 8 uur van Brussel naar het hartje van Afrika gebracht. Om 1 uur waren we opgestegen en in de nacht vlogen wij over de Alpen, Italië en de Middellandse Zee. Het werd licht wanneer wij over de Lybische woestijn vlogen; uren lang zand en duinenheuvels waar de opkomende zon lange schaduwen wierp; een echt maanlandschap. Toen werd het landschap groen en kwamen er kleine wolkjes, wij vlogen toen over Soedan en Oeganda. Eindeloze bergen en bossen met ertussen rode wegen en zilveren riviertjes die er zich als een lint doorheen slingeren. Onze vlieger begint te dalen; wij zien reeds duidelijk dorpen met hun kring van hutten en wij kunnen reeds een eenzame auto onderscheiden die op de wegen een rode stofwolk doet opjagen. Dan volgt “Veiligheidsgordels vast”. Onze Boeing maakt enkele scherpe bochten tussen de bergen in, gaat dan snel naar beneden, met zijn wielen op de grond juist bij het begin van de landingsbaan, remt af al wat hij kan om dan op het einde van de baan te stoppen. Wij zijn geland. De eerste negers die wij zien zijn de pompiers van het vliegveld; zij liggen lui op een blusauto die eerder op zijn plaats zou zijn in een brandweermuseum dan op een vliegveld. Wij haasten ons naar het enige gebouw dat de luchthaven rijk is; de mensen staan er buiten reeds hun bezoekers te verwelkomen. Het is er een gezellige boel, overal de sfeer van blij weerzien. Ik herinner mij plots diezelfde sfeer van vroeger toen in onze dorpsstationnetjes een trein toekwam en de familie hun reizigers kwamen afhalen. Wij kijken met spanning naar René, die, volgens afspraak, ons daar moet komen afhalen. Wat zouden wij doen moest hij er niet staan ? Wij hebben hem nog niet gezien. Wij kijken rond en beginnen al maar met de vele formaliteiten nodig om het land binnen te gaan. Een Belgisch kapitein van het Rwandees leger -Belgische technische bijstand- loopt in zijn elegant uniform heen een weer en maakt dat de valiezen wat vlugger bij de douane geraken. Plots komt René tevoorschijn. Een flinke handdruk : “Ik was wat laat,” verontschuldigt hij zich, “uw vliegtuig was net op tijd…en dat is hier de gewoonte niet”. Een beleefde douaneambtenaar laat alle valiezen van alle reizigers openen, ziet wat er in zit. Alle valiezen zitten proppensvol eetwaren, maar hij laat dan toch door. Aan mij vraagt hij de factuur van mijn fototoestel. Die heb ik niet, wel een bewijs van inklaring. Dat is echter voor hem niet voldoende. Het palaberen begint. Wanneer ik zeg dat wij niet in Rwanda blijven maar naar Zaïre gaan is plots alles voor hem opgelost en zonder dat wij onze valiezen moeten openen mogen wij door. Eerst hadden wij nog enkele minuten paniek doorgemaakt -mijn reisgezel had zijn portefeuille met geld en papieren erin- wat opvallend boven in zijn reistas laten liggen en nu was die weg. Wat nu gedaan. Enkele minuten later komt René terug en zegt dat wij ons geld beter moesten wegsteken en dat hij voor alle zekerheid de portefeuille maar had meegenomen. Oef, dat was even schrikken. Buiten het gebouw worden de klassieke foto’s genomen en weg zijn wij in de Volkswagen. Het zal een reis worden van acht dagen en meer dan 1.000 km (ongeveer de afstand van Leest naar Lourdes) eer wij op de missiepost van René zullen aankomen. Wij rijden de 11 km van het vliegveld naar de stad over de enige asfaltbaan die Rwanda bezit. Er moet dan ook tolgeld betaald worden om op die baan te mogen rijden, maar ja, dat moet ge op de Franse autowegen ook.
Vervolgt.
Foto’s :
-De luchthaven van Kigali. -Bij de aankomst met Georges De Laet, samen wachtend op zijn broer. Ik was 42 en heb zopas de eerste vliegreis van mijn leven gemaakt. -Onze blauwe VW Kever en het rode stof op de wegen.
“In den echten Ouden Steinen Molen”. “Bejaarde Kapellenaren herinneren zich nog wonderwel de stenen molen, opgericht nabij de grens Kapelle – Leest, langs de Mechelseweg, enkele tientallen meter zuidwaarts van de spoorwegviadukt. Deze werd in 1807 gebouwd en, na zware stormschade, in 1912 gesloopt. De grondvesten en de vier stenen pijlers werden enkele jaren geleden weggeruimd en in de onmiddellijke nabijheid ervan werd een electriciteitscabine gebouwd. Het vroeger bestaan leeft echter onder de Kapelse en Leestse bevolking nog voort in de uitdrukkingen : “bij... van de staane meule..” Trouwens, de familie Van Winghe, laatste bewoners van het molenaarshuis worden haast uitsluitend door iedereen vernoemd met toevoeging van “Staane Meule” achter de voornaam. En dat is ook het geval voor de nakomelingen. Persoonlijk herinneren we ons heel goed dat er zich in de onmiddellijke omgeving van de gewezen stenen molen drie staminekes waren, haast deur tegen deur, en die onderscheidelijk de naam droegen van : a) In de Steinen Molen b) In de Oude Steinen Molen c) In de Oude Echte Steinen Molen. Een zekere onderlinge concurrentiegeest lag hierbij zeker aan de basis van de naamkeuze. En alhoewel ze opgericht waren in een weinig volksrijke omgeving floreerden ze buitengewoon. Immers, elke baas of bazin liet niets onverlet om klanten te lokken. Er ging, en dit gedurende jaren, geen weekend voorbij of er stond wat op het programma. Naast kaartavonden werden regelmatig wedstrijden georganiseerd op de vogelpik, op de “schietbak”, op de bollebaan en golfbiljart. Elk “etablissement” had daarbij haar “spaarkastje” en was de zetel van de ene of andere vereniging. En om ’t jonge volk te “lokken” werd er op de zaterdag- en zondagavonden bovenop nog gezorgd voor dansmuziek. Ingevolge overlijden sloten de twee eerstgenoemde inrichtingen hun deuren en dit enkele jaren na wereldoorlog II. “In den Echten Ouden Steinen Molen” hield stand tot voor een tiental jaren.”
J.A.Huysmans in “De Band” – augustus 1980 : Steinen Molen
“Op Oxdonk woonde op de hoeve Dunkema, een zeker Joriske, en die betaalde reeds lang, slechts zijn vorige maalrekening, doch nu bij het afhalen van een gisteren gebrachte zak graan, kreeg hij de rekening der twee bakzakken van voorgaande keer. Hij verweet de maalder diens eis tot die dubbele betaling als een moedwillige vergissing. De zonen van den “Steinen Meulenreus” namen dat niet en grabbelden Joriske bij zijn kraag, bonden hem aan armen en benen en duwden het poefboerken in een graanzak, vulden die aan met kaf, er bovenop een briefken met vermelding dat na betaling van drie bakzakkenloon, het eetwaar mocht worden afgehaald, en snoerden met een molenaarsknoop de vracht toe. Een paar uur later komt Joris’boerin op het molenerf, en ziet daar hun geladen kruiwagen staan, en vraagt naar Joris. “O,” zei één der zonen , “we hadden wat molenpanne en uwe man moest wat wachten. Hij is onderwijl een glaasje gaan drinken naar den “Droogen Hoek”, voert gij liefst uw bakzak naar huis, want ge weet, als uw ganske Joriske bier ziet...” De stoere Marjan, van geen klein gerucht vervaard, die duwt geen kruiwagen, maar trekt die achter zich naar huis. Wat daarna is gebeurd heeft de molenaar nooit geweten maar Joriske kwam ditmaal en later om zijn bakzak met gereed geld. De twee eeuwen oude grondvesten van den “Steinen Meulenreus” zijn grotendeels verdwenen, enkel de wijk wordt nog naar zijn naam vermeld.”
“De Band” van januari 1983 : De Windmolen aan Steynemolen
De verste uithoek van het negende kaartblad van landmeter Jan Van Acoleyen uit 1723 was dat jaar nog onbebouwd. Het ligt thans over de spoorlijn, tussen de oude Capellebaan en de Steynemolenbeek. Daar werd in 1785 een windmolen gezet met boerderij en stokerij. Op deze “nieuwen molen” woonde in aanvang Frans VAN BREEDAM (“pistrinarius et agricola” = mulder en boer) geboren te Blaasveld in 1759, met zijn knecht Petrus De Vleeschauwer. Frans Van Breedam trouwde in 1787 met Anna Van Doorslaer uit Kapelle op den Bos. Van hun acht kinderen bleven er vijf in leven : Katrien (1789), Dorotea (1790, “innocens”= achterlijk gebleven), Maria (1794), Marianne (1797) en Colette (1806). Ook een broer van Frans, Jacobus Van Breedam (1765-1826) woonde bij hen in. Frans Van Breedam werkte er met een “maeldersgast”, met drie “boerenknegten” en met een “meyt”. Hij stierf in 1836 en zijn vrouw volgde hem kort nadien in de dood (1839). Hun dochter Marianne Van Breedam (1797-1851) was inmiddels getrouwd (1829) met Jan Baptist Dierckx (1803) “maelder en pagter” uit Pulderbos. Zij bleven op de molen en hadden vier kinderen : Egidius (jonggezel 1832-1886), Coleta (1835), Emmanuel (1838) en Victor (1841). Rond 1890 is de boerderij bewoond door het gezin Frans VAN WINGHE (Hombeek 1861) – DE BOECK Theresia uit Leest (1867). Er kwamen vier kinderen : Melanie (1890), Marie Hortense (1894), Louis (1896) en Maria Coleta (1902). Frans Van Winghe overleed in 1905. Kort daarop werd de molen afgebroken. Weduwe Van Winghe – De Boeck bleef op de hoeve met haar twee oudste dochters, terwijl zoon Louis na zijn huwelijk in 1919 met Maria Emerance Peeters zijn huis bouwde aan de overkant van de straat. Hun zoon Emiel Van Winghe zou als krijgsgevangene in mei 1940 met zijn kameraden verdrinken, toen hun boot op een zeemijn liep voor de Hollandse kust te Willemstad.
Gazet van Mechelen van 19/9/1936 : ‘De Molen van Blaasvelt’ :
Huwelijk maalder Franciscus Van Breedam met zijn Leestse nicht Coleta Van Breedam.
“…Franciscus Van Breedam (Noot : maalder van de Molen van Blaasveld) de nieuwe maalder, huwde te Leest op 20 mei 1835, Coleta Van Breedam, geboren te Leest op 27 april 1806, dochter van Petrus Frans en van Anna Van Doorselaer. Zij waren dus gebroeders kinderen. Franciscus, voormeld, op bezoek bij zijnen oom Petrus Frans Van Breedam, maalder, op Steine Molen te Leest, vroeg men hem wanneer hij ging trouwen. ‘Dit kind daar in de wieg, Coleta, mijne eigene nicht, zal mijne echtgenote worden’, was zijn antwoord en inderdaad hij huwde er mede in 1835. Trouwen gelijk de maalder is nu nog in den volksmond gekend en verteld te Blaesvelt. De echtelieden Van Breedam-Van Breedam hadden volgende kinderen, allen te Blaesvelt ter wereld gekomen : A.-Anna Antonia, °3/3/1836, +Mechelen 14/9/1917. Huwde Carolus Andreas Josephus Boonaerts, dokter te Thisselt (°Tisselt 12/6/1827, +Blaasveld 4/8/1899). Anna Antonia, door typhus aangetast en stervende nabij, werd met ware toewijding bijgestaan door dokter Boonaerts. Na de genezing zijner dochter kwam haar vader dokter Boonaerts voldoen en hem zijnen dank uitdrukken erbij voegend, niet te weten hoe zijne erkentenis te betuigen. Geef mij uwe dochter, het is mijn vurigsten wensch, antwoordde de geneesheer en korte maanden daarna werd het huwelijk voltrokken.
B.-Joannes Domenicus, °23/9/1837, +Blaasveld 10/6/1919. Bleef ongehuwd.
C.-Ludovicus, °28/11/1839, +Mechelen 8/9/1910. Huwde op 5/4/1875 Maria T.H. Proost.
D.-Anna Rosalia, °28/2/1841, +Blaasveld 10/2/1860. Bleef ongehuwd.
E.-Maria Van Breedam, °6/8/1843, overleed te Blaasveld, bleef ongehuwd.
F.-Livinus, °14/2/1845, +Blaasveld 16/4/1931. Bleef ongehuwd. Hij en zijn broeder Dominicus waren de laatste maalders geweest van Blaesvelt.”
Jan Verbergt in “De Band” van oktober 1975 over zijn grootvader : “In die tijd woonde op Steynemeulen Gielen Dierckx. Dat was een mulder, landbouwer en jeneverstoker. Daar ging m’n grootvader Toon Verbergt jenever kopen.”
Op 26 september 1930 verzocht het gemeentebestuur van Leest de NMBS om een machtiging “tot aanbrengen van draden voor de elektrische straatverlichting, om verlichting te kunnen geven onder de tunnel aan Steinenmolen te Leest, doorgang gevende onder den aangehoogden spoorweg Mechelen-Dendermonde, voor den buurtsteenweg van Hombeek naar Kapelle op den bosch. Daar den steenweg langsheen den spoorweg loopt, zoo is het doorrijden van den onverlichten tunnel bij avond en nacht tengevolge van het groot verkeer, zeer gevaarlijk...” (Brief Gemeente Leest)
“Leestse ‘gevarenbocht’ blijft schrik voor autobestuurders”, blokletterde Het Laatste Nieuws in de editie van 14 april 1984. De krant trok van leer tegen de vele ongevallen die de “negentiggradenbocht aan de tunnel Steinenmolen aan de Kapellebaan,”veroorzaakte.
Bronnen : LG, DB diverse nummers, Gazet van Mechelen, H. Van de Ven, Dr. J. Lindemans, schepenakten van Mechelen, gemeentearchief Leest.
Afbeeldingen : -Puinresten van de “Steinen Molen” en gewezen molenaarswoning. -Emiel Van Winghe verdronk bij de scheepsramp te Willemstad.
Dezelfde periodiek publiceerde in november 1977 een interview met zijn zoon Jan Frans Slachmuylders :
“Veel mensen denken dat het hier Steynemolen heet omdat er een molen stond aan de overkant van de Kapellebaan, maar dat is niet zo, een zekere Jan Van Stijnemolen bezat hier een kasteel en daar rond veel land, “Stijnenmolenveld”. In de beek hier een beetje verder is er zo’n klein watervalleke, het water stroomt daar klotsend over “een zulle” en m’n vader (Giele) heeft altijd gezegd dat dat de zulle was van den oven van ’t kasteel. Mijn broer Frans heeft hier langs de beek een bungalow gebouwd. Toen hij z’n garage heeft gezet is hij ook op ’n zulle gestoten. Misschien is dat die van ’t kasteel ? Mijn ouders waren van Hombeek. Mijn vader Willem Jan was gehuwd met Lauwens Rosalie van ’t bos van Aa (Zemst-Laar). Hij heeft me altijd verteld dat de boerderij voortgekomen is van Gravin De Merode. We hebben nog een oude foto van die gravin, ze lijkt zo’n beetje op onze koningin. Hare man is verongelukt met z’n paard. Op de foto draagt ze nog een medaillon aan haren arm met hare man in. In 1911 ben ik hier geboren en in 1919 kochten m’n ouders de boerderij met de omliggende velden van Italiaanse prinsen van koninklijken bloede. Die hadden alles geërfd van de Merodes. De koopakte bezit ik nog. In 1925 hebben we gecementeerd, ook aan de stallingen hebben we gewerkt. Men is eens hier geweest om te vragen of de boerderij nog in haar oorspronkelijke staat was, anders hadden ze ze geklasseerd. In het begin hadden we wel 25 ha grond om te bewerken. We kregen toen veel werkvolk, die kwamen hier helpen voor “paardenarbeid”, in die tijd ging dat zo. Maar later begon ieder op z’n eigen stukje grond te bouwen en wij moesten machines kopen. Dan hielpen we mekaar nog met de pikdorser enz. Graan, patatten, koren (rogge) en ook al bloemkool hebben we van begin af gezet. De laatste 25 jaar zijn daar spruiten bij gekomen. In 1938 ben ik getrouwd en met m’n vrouw heb ik de boerderij overgenomen. Mijn ouders gingen terug naar Hombeek wonen. Nu ben ik gepensioneerd en met mijn 1 ha grond heb ik mijn handen wel vol. Wat ik nooit zal vergeten is onze schuur. Onze schuur hier langs het woonhuis, dat was nog met ouwe eiken balken. In 1918 sloegen de Duitsers de schuur aan om de wacht op te trekken bij de tunnel. Een groep met hunne officier sliep in de schuur. Een soldaat die te laat op post was, was met een sigaret in de schuur ingeslapen. “Baas brand ! Baas brand!” klonk het in de nacht, onze schuur stond in lichtelaaie. De brandweer van Mechelen is nog opgedaagd maar was te laat, de schuur brandde helemaal uit.”
(Noot : deze brand is vermeld in de Kronieken van Leest op datum van 1 augustus 1915 : “ W. Slachmuylders is gewekt geworden door de wacht der Duitsche soldaten en heeft bestatigd dat den brand veroorzaakt was in de manege waar twee der Duitsche soldaten sliepen. Slachmuylders had aan de Duitsche soldaten verboden in die manege te slapen, aangezien er in de kamer, door hem in zijn pachthof afgestaan, negen man kon logeren en ingezien het logeren in die manege gevaarlijk was. In de logeerkamer was nog plaats genoeg aangezien er slechts 5 soldaten logeerden.” Een onderzoek werd ingesteld door “den Kaiserlijken Krijgschef van Mechelen”.)
“Aan de overkant van de Kapellebaan stond er een molen. We waren nog jonge gasten toen die is afgebroken. Ik weet het nog goed. De molen was van een zekere Van Winge. Toen die molen was afgebroken rolden en tolden we van het molenbergsken af. Maar nu zie je daar niks meer van.”
Jan Frans Slachmuylders was te Leest geboren op 10 november 1911 en hij overleed te Mechelen op 20 september 1978 :
“Een doorgoed echtgenoot, vader, familielid en vriend is de eeuwigheid ingegaan, na een leven van stille eenvoud en zachtmoedigheid. Een leven dat scherp in ons geheugen zal gegrifd blijven, omdat het niet gemakkelijk was en voor ons allen een voorbeeld is geweest. In de volle bloei van zijn jaren maakte het meedogenloze gif van een ziekte zijn ledematen stram en gebrekkig. Geheel zijn leven is een pijnlijk gevecht geweest, ontelbare keren heeft hij zijn stram lichaam gebogen om de vruchten uit de schoot der aarde op te nemen en zo zijn geliefd gezin en zijn mooi bedrijf in stand te houden. Nooit liet hij ook maar een klacht over zijn lippen komen en zijn gelaat straalde zoveel goedheid en zachtmoedigheid uit, dat je er stil van werd. Moge de aarde, waarover hij zich heel zijn leven heeft gebogen, zich over zijn lichaam ontfermen en moge de Heer zijn ziel opnemen in het lichter licht van de eeuwigheid,” dixit zijn doodsprentje.
Zijn echtgenote Celine Muyldermans was te Kapelle-op-den-Bos geboren op 23 januari 1922 en overleed in het R.V.T. De Wijtshage te Reet op 19 februari 2010.
Vervolgt.
Afbeeldingen : -Jan Frans Slachmuylders -Celine Muyldermans
De kadasterkaart van Popp leert ons verder, dat rond 1850 gans het domein, zowel oud als nieuw Steynemolen, boerderij inkluis, eigendom was van graaf Felix Amaury Ghislain de Merode, een “rentenier” uit Everberg. Alles te zamen bezat hij te Leest 31 ha, 2 a, 15 ca. In 1885 kwamen deze bezittingen door erfenis in handen van de koninklijke familie van Italië, namelijk aan de drie gebroeders prinsen van Savoie d’ Aoste : Emmanuel-Filibert hertog van Aoste, Victor-Emmanuel, graaf van Turijn en Lodewijk-Amedee de Savoie hertog der Abbruzen, allen wonende te Turijn. Ze verkochten ten slotte de boerderij “Steynemolen” met hun 22 Ha 58 a 7 ca eigendommen te Leest in 1920 aan het echtpaar Gulielmus ‘Giele’ Slachmuylders – Lauwens, beiden afkomstig uit Hombeek, maar wonende te Leest. Dit echtpaar huurde reeds het pachthof sinds 1889.
“Giele” Willem Jan SLACHMUYLDERS was te Hombeek geboren op 18 januari 1865. Hij overleed op 6 maart 1967. Zijn zoon Jan Frans SLAGMUYLDERS, gehuwd met Celine MUYLDERMANS, was de laatste boer op deze boerderij. Na zijn dood werd het hele gedoe verkocht. (“De Band”, november 1977 en december 1982)
In ‘De Band’ van juli 1959 verscheen een interview met Giele Slachtmuylders, toen de oudste inwoner van Leest :
“… Giele Slachmuylders, geboren te Hombeek de 18e januari 1865 in de Bankstraat. Nu woont die goeie, brave man op de Steinemolenhoeve, daar aan het viaduct van de Kapellebaan. In de omgeving kent men hem best als ‘Giele van d’hoef’ ; zo spreekt men ook van Jan en Frans van d’hoef, zijn twee zonen die daar bij hem inwonen.
Toen ik er binnen kwam, was Giele bezig met bidden aan zijn Paternoster. Zijn schoondochter –een vriendelijk vrouwtje- zei me dat Giele er veel paternosterkens ‘doorhaalt’ op ’n dag. Ik riskeerde het toch maar, Giele in z’n gebed te storen. Hewel Giele, zei ik, ik ben eindelijk eens afgekomen op verzoek van de ‘grote baas’ om u eens te horen vertellen over de goeie oude tijd. Om het u gemakkelijk te maken zal ik vraagskens stellen.
-Ge zijt in Hombeek geboren, hoelang hebt gij er gewoond ? -Tot ik 27 jaar was, dus (ik tel voor hem) tot 1892. -Waart ge toen al getrouwd ? -Ik trouwde op mijn 35 jaar, dus in 1900. Juust. -Hoe zag er de streek uit Giele, in uw jonge tijd ? -Huizen waren er nog niet zoveel. En degene die er stonden waren opgetrokken in stro en leem. Er waren enkele grote boeren en vele kleine boerkens. Op het land won men sloren (koolzaad), vlas, patatten Krüger, industrie, de Deinze-patatten, rode, blauwe en blekblauwe patatten. De opbrengst was niet zo groot en ze waren niet zo vroeg, dat schol wat. In ’t volle seizoen, als er vele waren, kostten de patatten 5 fr de 100 kg ; de vroege gingen tot 13 à 14 frank. Ik heb eens geweten dat men te Mechelen aan de statie 23 frank betaalde voor 100 kg. -Giele, waren de mensen content in uwen tijd ? Hij richt zijn hoofd op en met een kordaat ‘J A !’ wil hij zeggen : ‘veel contenter dan nu’. De mensen waren meer bevriend met elkaar, voegt hij er aan toe, ze konden elkaar beter betrouwen. -Kreegt ge altijd roggebrood ? -In de week wel, maar ’s zondags kregen we elk één witte boterham. -In welk jaar hebt ge de eerste velo zien bollen en hoe zag die er uit ? -In 1870, ik was toen 5 jaar oud. Het waren andere velo’s dan nu : een klein wiel van achter, een groot wiel van voor ; freins waren er niet aan. -Hoe moest gij dan remmen als ge de berg afreedt ? -Ge moest dan maar wrikkelen met uw voorste wiel, van links naar rechts tot ge stilstondt. Ge stondt op een zijstuk aan ’t achterste wiel met uw ene voet, ge duwde uwe velo vooruit en intussen sprongt ge op uw zadel … Er waren ook houten velo’s, zegt Giele lachend, zonder handen : men maakte zich banden van koorden en van versleten zelen van windmolens, zelen dus waarmee men de zakken op en af had getrokken. Weinig mensen konden zich de luxe permitteren van een velo. We gingen dan maar te voet, naar Londerzeel, naar Willebroek, naar Mechelen, naar O.L.Vrouw Waver, vooral als ’t kermis was…Voorts bleven we thuis de zondag en wij kegelden, schoten doel met 20 man (die de roos schoot, kreeg de hele pot : 20 centen) of we gingen vissen. Als we van huis gingen, dan moesten die van 14 à 16 jaar voor de donkerte terug thuis zijn. Die van 16-20 jaar mochten al wat langer weg blijven, maar er werd toch achter hun ‘veren’ gezeten. In de zomer mochten we langer wegblijven (volgens de klaarte), in de winter iedereen binnen te 7 uur ’s avonds. -En het ‘verkeren’ Giele ? -Wel dat ging niet zo straf als nu. Eens per week, de zondag, mochten we eens naar elkaar toe. Het gebeurde wel eens, als men weinig werk had, dat men er ook in de week al eens op af trok. De koppels mochten bij mekaar blijven tot de ouders gingen slapen. -Werd er vroeger veel gedanst ? -In alle staminees zat er toen een harmonikaspeler om polka, wals, kwadrille, scottisch te begeleiden. Als de jongens alleen waren, dansten ze met elkaar, de meisjes deden in dat geval hetzelfde. Voor elke dans moest men 3 centen betalen, wat gelijk stond met een streep (glas) bier. Soms mochten de meisjes daar ook eens van drinken. -In een juninummer van verleden jaar, heeft Victor Van den Bempt iets verteld over het ‘loten’. Weet gij nog iets over die tijd, Giele ? -Ik ben geen soldaat moeten worden, omdat ik me er uit had getrokken : twee van m’n broers hebben een remplacant kunnen vinden, mits te betalen natuurlijk. De ouders van een soldaat trokken per maand 10 frank, terwijl de soldaat zelf een ‘solde’ had van 15 centen ; daarvan moesten ze o.a. de blink kopen om het paardengetuig te poetsen. Enkel de ouders die niet al te welstellend waren, trokken die 10 frank. Het gebeurde wel eens dat iemand aan zijn gebuur zijn hond verkocht (waarvoor hij anders 2 frank belasting moest betalen…): zo werd hij dan gerekend bij degenen die voor hun zoon-soldaat konden trekken, omdat hun financies niet hoog genoeg meer stonden. -Wel, Giele, gij zijt hartelijk bedankt omdat ge ons zo bereidwillig te woord hebt gestaan, en ook gij, Frans en Louis, die nu en dan een handje hebben toegestoken. Tot ’n volgende keer ! De Intervieuwer.” (Noot : Jan De Decker)
Willem Jan Dagobert ‘Giele’ Slachmuylders was te Hombeek geboren op 18 januari 1865 en hij overleed te Leest op 12 september 1962, hij was 97 geworden. Giele was gehuwd met Maria Rosalia Lauwens van Zemst-Laar. In 1894 had hij, als enige Leestenaar, een jachtbrief afgeleverd gekregen (GA).
“De goede vader is heengegaan. God heeft hem getrouw bevonden in het vervullen van zijn plicht. Als oudste inwoner van het gewest was zijn leven één offer, één gebed, vooral tijdens de laatste maanden, wanneer hij zijn einde nabij wist. Gelaten, tot het einde is hij de weg gegaan zoals Gij, o Heer, hem had bevolen. Hij was eenvoudig, hartelijk en oprecht, een voorbeeld voor zijn kinderen. Voor iedereen die hem kende was hij een ware vriend.”
Vervolgt.
Foto’s : -Willem Jan Dagobert ‘Giele’ Slachmuylders. -Steinemolenhoeve in 1983.
De hoeve in 1983. Ze dateert van 1781 maar het vroegere domein stond niet op de huidige plaats maar wel aan de overkant van de aardeweg. Op de kaart van 1723 staat het aangegeven als een “pachthof en speelhuys met vijver en wallen”.
Vervolg Steynemolen.
Over “Steynemolen” gaf Dr. J. Lindemans in “Toponymie der gemeente Hombeek” volgende uitleg : “Eertijds een windmolen op Leest, bij de grens Hembeek en Leest, vervangende wellicht een nog oudere watermolen. Hof aldaar, zetel van een heerlijk goed, naar hetwelk het oorspronkelijk geslacht van Steynemolen genoemd werd”. Zeker is dat daar kortbij, op het grondgebied van Hombeek een windmolen stond, die in 1912, na zeer zware stormschade, werd gesloopt. De “van Steynemolens” waren goudsmeden die in de 14de eeuw naar Mechelen kwamen en er als oude adellijke familie veel aanzien had. Jan van Steynemolen die in 1346 vermeld werd als schepen van Mechelen had er eigendommen als ook te Heffen en te Leest. Hij was de stamvader van een aanzienlijk geslacht tot hetwelk verschillende schepenen, doch ook geleerden, zoals Rombout van Steynemolen (16de eeuw) behoorden. Het geslacht stierf uit einde 17de eeuw. Vermeldingen in de loop van de geschiedenis : 1346 : Jan van Steynenmolen, schepen van Mechelen... 1347 : “...ad V bonaria prati te Steinemolene inter Sigerum de Steinenmolene et Nycol. De Molendino.” (GM) 1397 : “...het oude hof te Steynemolen...”(GM) 1401 : “...mansio thof van Steynemolen sit in Leest apud locum dictum Steynemolen.” (GM) 1401 - 11 juli : Eggerik van Steynemolen verkoopt aan Jacob De Wael drie vierdelen rogge erfelijke pacht op de helft van het land “de Moirterblok” onder Leest, op de Biest, op de helft van een bos, beemd en op een vierdeel rogge erfelijke pacht op een half bunder land voor de stenen molen, allen onder Leest. (MS,nr.815) 1403 : Johannes de Steynemolen dedit Johanni de Berlair suam partem mansionis dicte thof van Steynemolen cum orto et pommario sit in Leest apud locum dictum Steynemolen. (GM) 1414 : “...quart.terre perpetue se micultur. situm in Leest apud Steynenmolen et terram Godefridi filii qd. Sigeri de Steynenmolen.” (GM) 1418 : “...hered. et terram Eggherici de Steynenmolen partomi pascualem et partim nemosam continen. circ. III bonaria dicta in vulgari den Moirtere sitam in Leest in de biest juxta mansionem dictam thof ten Eynde inter Reyneri de Steynemolen et Willelmi Poirtere.” (GM) 1436 : “...in Leest te Steynenmolen opte beke...”(GM) 1451 : Godefridus en qd. Reynerus de Steynemolen hebben goederen op het Cleynaersland. (GM) 1475 : “Juffrouw Margriete wilen Jans dochter van Steynemolen heeft uit sake van wisselingen voir andere erven opgedragen tot behoef van meester Jan de Leeuw twee viertelen rogs erffelichen pachts die si hadde op een hoeve geh. Tgoedt te Steynemoelen binnen de prochie van Leest gelegen. In totaal 12 bunderen groot”. (GM) 1484 : Mechelse schepenakte onder de goederen nagelaten door Jan De Leeuw : “Een huys geheeten ’t berchhuys steynenmolen metten winhove, groeten ende cleynen bogaerden ende alle andere toebehoeren daer neven liggende, gelegen in prochie van Leest in totaal 12 bunderen groot.” (MS) 1556 : “...derfgenamen ende executeurs van wylen meester Louys Claerhaghe advocaet in den grooten raedt tot Mechelen in syn tijt hebben vercocht het Hoff van Steynenmolen, metten winnende landen bempden gronden...voor alsoo veele als die gelegen syn onder de prochie van Leest... Meester Jan van Walem heeft gecalengiert ende vernaerdert van bloetswegen tvoors Hof van Steynemolen.” (AM) 1605 : “Jan de Leeuw als man ende mombois van Jouffr. Anna Snellincx ende hare kinderen heeft verreyct een steynen huys met pachthove, stallinghe, bogaerd, land, bempde, gronde, etc. genaampt thoff van Steynemolen, groot omtrent 30 bunder onder de prochie van Leest toebehorende Jouffr. Ysabeau Manteau ende Peeter Lansloots haere sone.” (GM, 1605 f°23) 1607 : “...eene hoeve metten steynen huyse stallinghen bogaerden landen beemden bosschen gronden...thoff van Steynemolen genaempt uit geheel omtrent XLIX bunderen gel. bij die Vaert van Brussel zoo onder leest ende zoo onder Raemsdonk gelegen.” (AM) 1608 : Ridder Jean Vanderlaen, heer van Schriek en Grootlo was eigenaar. (DB-november 1977) 1676 : Coh. van Leest : Peeter VanHove tot Londerseel een bosch gel. Aen de bane van Capellen bij de Hove van mijnheer Steenhuyse groot omtrent 1 dachwant. “In 1723 zien we op de kaart van Jan Van Acoleyn dat het “pachthof met speelhuys en vijver en wallen” tot de eigendom behoort van de heer Van Reyneghem. Dit omwald buitengoed met pachthof lag echter niet op de plaats van de huidige boerderij, maar wel aan de overkant van de aardeweg die van de steenweg naar de Biest loopt. De akker echter waar de huidige boerderij werd gebouwd, heette in Acoleyns ‘ tijd (1723) reeds “Steynemeulevelt” en behoorde toe aan een zekere heer Swerts. In 1740 stond het ledig. Het werd “Op den nieuwen molen” of “Nova Mola” (1786) genoemd. Uit de “Visitationes decanales” (verslagen van de kerkvisites door de deken) blijkt dat in 1774 een private kapel bestond op het hof van Steinemolen. Tijdens de Franse overheersing was het in eigendom van Baron Norbert de Spanghen uit Brussel, men sprak toen van het “Chateau de Spanghen”. Zijn dochter huwde graaf Werner de Merode. De nieuwe boerderij Steynemolen kwam er in 1781. Ze staat afgebeeld op de figuratieve kaart uit 1785 met als bewoner Jan Frans KAUWENBERGH (Guilliam KEYENBERG) uit Hombeek die gehuwd was met Maria Anna VAN DEN HEUVEL uit “Baeyghem”. Het echtpaar kreeg er vijf kinderen : Jan Baptist (°1781), Maria Francisca (°1782), Corneel (°1785), Peeter (°1788) en Jan (°1791). Op de hoeve werkten vier knechten en twee meiden. Kort daarop verdwijnt deze familie uit de gemeente en vanaf 1814 wordt nieuw Steynemolen uitgebaat door het gezin Peeter Jan VERHOEVEN (°Capellen 1785) die gehuwd was met BAETENS Annemarie (°Leest 1788). Zij hadden 4 kinderen : Joanna Katarina (°1816), Michiel (°1818), Jan (°1820) en Maria Paulina (°1821). Die periode schoot van het oude complex Steynemolen aan de overzijde van de aardeweg nog enkel het kasteeltje over : “het speelgoed van den heere Spangen genaemt Steyne Molen”. In 1828 werden ook deze resten van het “Oude Steynemolen” afgebroken.
Ongeveer vijf jaar geleden heb ik voor het eerst gegevens gepost op de blog “Kronieken van Leest”. Intussen zijn er een pak bijgekomen. Inlichtingen en foto’s die me bezorgd werden door Leestenaars, kranten die hun archief hebben openbaar gemaakt, bijkomende opzoekingen in het Stadsarchief en notarisakten, de uitgaven van Guido en Wilfried Hellemans over Rust Roest en de Sint-Niklaasparochie en nog vele andere nieuw aangeboorde bronnen. Uit mijn eerste kennismaking met alle nummers van het Leestse heimatblad “De Band” puurde ik een massa gegevens waarvan de meeste een plaatsje kregen in deze blog. Veel informatie heb ik toen echter onaangeroerd gelaten, zoals brieven van de Leestse missionarissen en kloosterzusters, van de miliciens vanuit hun kazernes. Zoals het verhaal van pater René De Laet over zijn ervaringen in 1964 in Kongo tijdens de opstand van de Simba’s en de reisbelevenissen van Karel Duysburgh “Leest-Gety en terug”, over zijn bezoek aan Zaïre en dezelfde pater De Laet. Gedetailleerde verslagen van vergaderingen en activiteiten van Leestse verenigingen. Sportverslagen van de Leestse voetbalclubs en de Leestse wielrenners. Kortom een massa gegevens heb ik bovengespit, overgetypt en meestal chronologisch geplaatst al dan niet voorzien van achtergrondinformatie en afbeeldingen. Het eerste item dat bewerkt werd is Steynemolen en de aanpalende molen. Veel leesgenot, Marcel.
1347 – Eerste bekende vermelding van Steinemolen. “...ad V bonaria prati te Steinemolene inter Sigerum de Steinenmolene et Nycol. De Molendino.” (GM)
“STEYNEMOLEN”
De huidige boerderij aan de Kapellebaan dateert van 1781. Het vroegere domein van Steynemolen stond echter niet op de huidige plaats, maar wel aan de overkant van de aardeweg. Op de kaart van 1723 van Jan Van Acoleyn staat het aangegeven als een “pachthof en speelhuys met vijver en wallen” (zie onderaan).
Op een andere kaart, uit 1785, is de toen pasgebouwde huidige boerderij reeds te zien. Van het oude Steynemolen bleef enkel nog een buitengoed over : “het Speelgoed van den heere Spangen”. De resten daarvan werden afgebroken in 1928. (afbeelding onderaan)
Steynemolen heeft een lange geschiedenis. Misschien is daar zelfs de oudste nederzetting van Leest te zoeken. De Kapellebaan maakte immers deel uit van de vroegere Romeinse heirbaan die Utrecht verbond met Bavay in Noord-Frankrijk en die liep over Breda, Mechelen, Merchtem, Asse... Diverse opgravingen aldaar versterken deze stelling. In 1939 door de Mechelaar J. Uytterhoeven en in 1983 en 84 door de Archeologische Vereniging Oud- Mechelen. “Aan de heer J. Uytterhoeven uit Mechelen was een overlevering bekend over een “kasteel” dat verzonken lag in een weide te Leest, daar waar de huidige steenweg Hombeek-Kapellen onder de spoorbaan doorloopt. In de volksmond heette het dat dit kasteel in de grond verzonken was als een straf van God omdat de kasteelheer zwart goed zou hebben gekocht. Bij ondervraging van de mensen aldaar, bleek dat het vertelsel van het “verzonken kasteel” nog door sommigen gekend was, doch ook een andere versie werd vernomen :er zou aldaar een villa gestaan hebben en de bewoner dezer villa kon geen voet verzetten zonder dat de maalder van de Steinemolen (een 200 meter daarvandaan) zijn bewegingen had afgeloerd. De villaheer werd deze toestand te sterk : hij brak de villa af en daar liggen nu nog de stenen “rond te rijden” “. (J.D.D. in DB 1957)
Op 60 cm diepte vond amateur archeoloog J. Uytterhoeven in een tarweveld aan Steynemolen de vloer van een Romeinse woning. Hij veronderstelde dat het om een “mutatio”, een wisselplaats voor paarden en muilezels, ging. De gedachte aan een “mutattio” steunde hij op de aanwezigheid van een heirbaan, het vinden van tal van kleine hoefijzers bij het graven van een vijver in de onmiddellijke omgeving en de afwezigheid van weeldetekens in het gevondene. Latere opgravingen gedaan door de archeologische vereniging “Oud Mechelen” in 1983 en 84, herriepen deze veronderstelling. Deze vereniging kwam tot de vaststelling dat J. Uytterhoeven op een graanschuur was gestoten. Naast deze schuur werd de opgraving van de eigenlijke bewoning aangevat en kwamen er brokstukken te voorschijn van diverse muurschilderingen, alsook fragmenten van hypocausttegels (verwarmingsinstallatie) en honderden scherven van imbrex en tegula (dakpannen) wat wees op een woning van weelderige herkomst, een villa. Grondpeilingen wezen op het bestaan van verschillende gebouwen in de onmiddellijke omgeving. Uit de fundering aan de zijkant van het gebouw bleek dat de villa zelfs een badplaats bezat en in een waterput werden vele voorwerpen, daterend van de derde eeuw na Chr., teruggevonden. Het badgebouw dat te Leest werd blootgelegd was in twee verdeeld : een koud- en een warmwaterbad. Uit dit alles concludeerden de archeologen dat deze Romeinse villa destijds werd bewoond door een belangrijke familie. De opgravingen wezen ook uit dat er ooit een felle brand op de hoeve plaatshad. De villa werd bewoond tijdens de 2de -3de eeuw en verdween naar alle waarschijnlijkheid in de Middeleeuwen. Tijdens deze opgravingswerken werden er ook resten teruggevonden van een houtbouw daterend uit de 1ste eeuw. Het belangrijkste was hierbij de vondst van een zeer goed bewaard gebleven waterput. Ook heel wat gebruiksvoorwerpen werden gevonden : aardewerk, groen vensterglas en het belangrijkste (door de zeldzaamheid) was een deel (beenstuk) van een Romeinse sandaal.
Vervolgt.
Foto’s, afbeeldingen : -Fragment uit het 8ste Kaartboek van Jan Van Acoleyn uit 1723. Boven : de huidige Kapellebaan lopende van Mechelen naar Kapelle-op-den-Bos, met de bocht die de baan maakt aan Steynemolen. De spoorweg staat er natuurlijk nog niet op. Zoals men zien kan, was het “speelgoed” met de hoeve toen volledig omwald en lag het ongeveer op de plaats waar later de familie Frans Slachmuylders woonde, aan de overzijde dus van de kleine Kapellebaan (de aardeweg lopende van de steenweg naar de Biest). Later werd met potlood op de kaart “Kasteel van Spangen” bijgeschreven.
- Steynemolen in 1785 naar een figuratieve kaart van Bodumont. Hier ziet men de Capellebaan onderaan, met de windmolen op grondgebied Hombeek. Rechts van de veldweg “Capellebaan” het Speelgoed of kasteeltje behorende aan Van Spangen. De vroegere boerderij en de wallen zijn verdwenen. Aan de overkant van de aardeweg staat thans de nieuwe hoeve, gebouwd in 1881 (het woonhuis had kennelijk oorspronkelijk een andere gevel). Deze boerderij behoorde toen waarschijnlijk eveneens aan Van Spangen maar werd uitgebaat door Guilliam Keyenberg.
- Steynemolen rond 1850 volgens de kadasterkaart van Popp. Onderaan de Capellebaan met de IJzerenweg en de windmolen op Hombeek. Het kasteeltje is verdwenen. Het werd afgebroken in 1825. Links van de aardeweg Capellebaan, de boerderij met de huidige gebouwen. Rechts van deze veldweg ziet men het wagenhuis van de boerderij (onder nr. 185a), dat er gezet werd kort na de hoeve. Dit wagenhuis werd later als woonhuis gerestaureerd door Vic Casteels die het kocht van weduwnaar Ceuppens. Het werd door dezze laatste als woonst gebruikt.
-De boerderij van Steinemolen, tekeningen van de Kapellenaar Jacqui Van Laer.
Omdat de statuten van Vevoc enkel oud-chiroleden van Leest toelieten werd er in 1983 beslist om een ledenwerving te organiseren. Zaal ‘Forum’ in Hombeek, de oefenzaal van den basket, liep vol met potentiële liefhebbers. Er werd een gelegenheidswedstrijd gespeeld met 20 spelers, een normale match wordt betwist met 5 tegen 5, en niet iedereen was voorzien van gepaste kledij. Hilarisch toen Jef Verbeeck uit de Winkelstraat de hele match op zijn sloefen speelde. Willy Van Linden kwam nadien zelfs wekelijks trainen op zijn Zweedse klompen… Er waren vele gegadigden die nog een tijdlang bij BBC-Vevoc bleven trainen. Bert Schillemans, Wim Dons, Erwin Van Nobelen, Robert Van Steenwinkel en Rudy Goyvaerts (de dokter van Leest-Dorp) kwamen het team versterken, vele anderen lieten na een tijdje verstek gaan. BBC Vevoc speelde in de competitie van de Antwerpse Vriendenclubs. Het ontstaan werd bezegeld op het zolderkamertje van ‘De Drij Gapers’. Onder impuls van Eddy Moortgat begon de ploeg met veel ambitie en groeide dra uit tot een begrip in de Antwerpse basketregio. Het bestuur bestond uit Voorzitter Kris De Laet, Ere-Voorzitter Louis Vloebergh, Secretaris Hugo Lauwens, Manager Mille Peeters, Penningmeester Vera Lauwers en leden Eddy Moortgat, Chris Van den Bergh, Vera Ceuppens en Danny Polfliet. Financieel was de club afhankelijk van Vevoc maar werd ook gesponsord door Karin De Laet, exploitante van café ‘De Drij Gapers’. Vaste stek in de ploeg hadden o.a. de Leestenaars Jurgen en Hans De Laet, Luc Peeters, Danny Polfliet, Erwin Van Nobelen, Hugo Lauwens en Luc Nuytkens. Eddy Moortgat werd speler/coach. Later werden de statuten aangepast en kreeg den basket versterking uit Mechelen en Blaasveld. Patrick Sleeckx (‘de Slekke’) was iedere match goed voor minstens 30 punten. Jo en Koen De Mulder en Frank en Eric Boeckx werden de andere ‘Amerikanen’.
LEGERDIENST
Hugo vervulde zijn legerdienst in Peutie. Zowel de datum van zijn oproeping, september 1981, als de locatie waar hij diende, had hij te danken aan aalmoezenier George Herregods. De aalmoezenier toonde hem een lijst met kazernes en Hugo had maar uit te kiezen. Peutie was niet ver van Leest en hij kon zijn lief niet missen, dus… Hugo werd tewerkgesteld in de keuken en George had er voor gezorgd dat hij KROO (kandidaat reserve onderofficier) werd. De nieuwbakken sergeant kreeg meteen de verantwoordelijkheid voor de avondbanketten. De Leestse afdeling van Milac, met de aalmoezenier als organisator, waren er meerdere keren te gast en die Leestenaars werden met de nodige egards behandeld. Op een cognacje meer of minder werd er toen niet gekeken… Door de aalmoezenier mocht Hugo koken op de basis van het Belgisch leger in Corsica. Daar was toen ook prins Philip, de latere koning genoot er een opleiding tot piloot.
Het traject Leest-Peutie legde hij dagelijks per fiets af. Hard labeur in die eerste dagen maar oefening baart kunst. Een andere gekazerneerde in Peutie was toen streekgenoot en wielrenner Patrick Verschueren, een zoon van fietsenwinkel René Verschueren uit de Bankstraat in Hombeek. Patrick reed voor Johan Museeuw en hij was snel, trainde elke dag en zat in de nationale selectie van de Landmacht. Door zijn dagelijkse rit naar Peutie was Hugo’s conditie intussen zo toegenomen dat hij Patrick bijna kon volgen en dat met een fiets zonder versnellingen… Zijn recordtijd van Peutie naar Leest bedroeg 28 minuten…
“De Band”, het maandblad van ‘Milac-Leest’, publiceerde in het nummer van augustus ’82 volgende schertsende brief van Hugo :
Waarom is het leger genietbaar ?
Na een negentien jaar schoolgaande jeugd kwam dan eindelijk de trip die ik van de Belgische staat gewonnen had, namelijk 10 maanden A.B.L. Ik had 1 maand tijd om alles in orde te brengen. Gauw kleren kopen, even naar de kapper gaan, een beetje geld wisselen, mijn fotoapparatuur laten nakijken en met pak en zak beladen stapte ik de trein op, richting Ekeren-Hoogboom. Het onthaal was enorm. We kregen daar ontspanningskledij en alles wat erbij hoort. Alles was kaki, waarschijnlijk omdat we dan gecamoufleerd zouden zijn wanneer we op safari-tocht moesten gaan en zodoende onze prooien niet zouden opschrikken. Ook werden er verschillende sport- en speldagen georganiseerd. Zeer interessant natuurlijk. Een hotel met zoveel verschillende ontspanningsmogelijkheden, dat had ik nooit van deze reis verwacht. Spijtig dat er geen telefoon op de kamer was, maar teveel van het goede is ook niet goed.
Na een maand verblijf in Hoogboom trokken we verder met een hele bende toeristen naar het volgende logement waar we met speciaal ingelegde bussen naartoe gevoerd werden. Turnhout was de stad die we 1 maand mochten bezichtigen. En ook hier was het onthaal fantastisch. We kregen ongeveer dezelfde ontspanning hier, alleen was er ook een snelcursus koken die erbij kwam, waarschijnlijk om bij eventuele expedities naar vreemde oorden ons potje zelf te kunnen klaar stomen. De wandelingen waren hier niet meer zo talrijk dus had ik meer tijd om eens te kunnen rusten en contacten te leggen met andere vakantiegangers. Het eten was hier zeer verzorgd, maar spijtig, wééral geen telefoon op de kamer. Na dit rustige maandje vertrok de bus weeral met ons naar het volgende hotel “Peutie”. Hier was het zeer modern en rustig gelegen met goede verbindingen naar de hoofdstad en mits een vijftig frank opleggen per dag, was er ook de mogelijkheid om een kamer met uitzicht op de autosnelweg te krijgen. In Peutie bleef m’n inspanning beperkt. Het was een rustkuur die aan te raden is bij hartlijders. En om mijn rust te onderbreken doorliep ik af en toe de snelcursus die ik in Turnhout gekregen had. Ook hier wéér geen telefoon op de kamer, maar die had ik niet nodig aangezien ik mijn boodschapjes schriftelijk kon regelen. Om deze hele trip af te sluiten kreeg ik 14 volle, zonnige, warme, aangename dagen Corsica bovenop. Waarschijnlijk omdat ik niet gereclameerd had op die telefoon, want ik was ook de enige van heel de bende toeristen die ze al negen maanden vergezeld hadden. In Solenzara, het kamp, waren alle mogelijkheden om me te amuseren. Van diepzeeduiken tot aquaplanning en van pedallovaren tot waterski of speedboot varen. Ook de georganiseerde wandeltochten waren van de partij, maar dan met dit verschil dat deze echt toeristisch waren uitgestippeld en de andere wandelingen om te wandelen. Ook hier hernam ik af en toe mijn snelcursus koken. Dat was nodig want ik was praktisch de enige die die cursus gekregen had en zo kon ik voor de lege magen zorgen die m’n collega’s opliepen tijdens hun zwempartijtjes. De dagen waren hier geteld en het vliegtuig maakte zijn motoren al warm. Terug in Peutie aangekomen ging ik naar de hotelmeester en zei dat ik dringend een telefoon wou op de kamer, en die man werd zo kwaad dat ik op slag naar huis moest gaan. En zo is mijn gewonnen reis “10 maanden A.B.L.” verlopen. Eigenlijk wel spijtig dat ze al om zijn.
Hugo is nu Opi van Sieme en Moona Liya, wekelijks staat hij wel een keer aan de schoolpoort om zijn schelmen af te halen na een dagje kleuterklas. Ook zijn ouders in de Kouter bezoekt hij nog regelmatig en met zijn vrienden in Leest blijft hij in contact via Facebook. Zo blijft hij verbonden met het dorp van zijn jeugd.
Foto’s : -Chiroleden op bivak – Zutendaal 1972 : boven van l. naar r. : leider Frans De Decker, Marc Keulemans, Eddy De Smet, Lieven Hellemans, Bart Lauwens, Hugo Lauwens, Marc De Prins, Frank De Prins, Joost Duysburgh en leider Jan Van den Heuvel. Onder : Franky Lauwens, Stef De Laet, Ludwig D’Hollander, Walter Fierens, Jef Lamberts, Rik Verschueren en Willy Gobien.
-De Sloebers en de Prutskes met hun leiding in 1982. Van l. naar r. : Hildegarde D’Hollander, Renhilde Robijns, Christel Keulemans, Luc Peeters en Hugo Lauwens.
-Vevoc basketploeg. Boven van links naar rechts : Hugo Lauwens, Frank Boeckx, Jo De Mulder en Luc Peeters. Onder : Eric Boeckx, Danny Polfliet en Hans De Laet.
-Een basketploeg van Vevoc. Boven van links naar rechts : Hugo Lauwens, Frank Boeckx, Jo De Mulder, Luc Peeters en Eric Broeckx. Onder : Hans De Laet, Danny Polfliet en Erwin Van Nobelen.
-Opi Hugo met zijn oogappels Sieme en Moona Liya.
In de wijzigingen/aanvullingen die hierna volgen komen nog veel soldatenbrieven aan de beurt. Brieven die de miliciens uit Leest naar de periodiek van Milac “De Band” geschreven hebben.
Reeds van zijn 16de speelde Hugo volleybal bij Vevoc ook al was hij nog lid van de Chiro. Vevoc Volley speelde in de KWB - Falos competitie. Er waren 3 ploegen actief :
-Vevoc A waren de mannen met de meeste ambitie met spelers als Jan Van den Heuvel, Geert de Gryse, Paul Lefever, Jan de Decker, Frans de Decker, Eddy Moortgat, Polle Cleymans, Toine Solie , …
-De B ploeg bestond voornamelijk uit echte KWB-ers zoals Fons Huysmans, Jan Thirry, Theo Van Moer, Maurits De Gryse, Jan Voet, Marcel Van Medegael, Fikke Smets, Franske Lauwers…
-De C ploeg was meestal samengesteld met de meest avontuurlijken. Hugo was er daar eentje van, samen met o.a. Jurgen De Laet, Herman Van De Poel, Stef De Laet, Hedwig De Decker, Roland De Laet, Maurits Vets, Hans De Laet,…en als er een gebrek aan spelers was kwam de populaire cafébaas Fikke De Maeyer de ploeg versterken.
Een opmerkelijk tegenstrever van de ploeg was het volleyteam van de gevangenis van Mechelen. Alle uitwedstrijden van die ploeg werden op de Liersesteenweg gespeeld, en gek genoeg, steeds stond de ploeg uit Leest tegenover andere tegenspelers…
Voetballen bij Vevoc deed hij maar enkele keren, maar hij houdt er leuke herinneringen aan over. Veel medespelers is hij vergeten, maar dikwijls was de ploeg bemand met de helft van de familie Lefever, Rudi Van Hoof, Frans Lamberts, Frans Spoelders( + ), de Lucien “ Lusse” Andries, Piere Van Praet, Jean Van Praet, Rikske Muyshondt, Julleke Selleslagh, en nog vele anderen…
Hugo houdt van alle genres van muziek, maar Pink Floyd heeft toch zijn hart gestolen. Hij ging naar vele concerten, meestal met zijn neef Hedwig De Decker. Rijsel, Rotterdam, Parijs…maar het grootste evenement was het concert in Berlijn. " The Wall " werd in 1990 gespeeld in de nabijheid van Potsdammerplatz voor een uitzinnige menigte van 350.000 mensen. In 1989 had Roger Waters van Pink Floyd in een interview gezegd dat hij “The Wall” alleen nog een keer zou opvoeren als de Berlijnse muur viel. Toen dat totaal onverwacht een paar maanden later gebeurde kon hij niet anders dan zijn belofte nakomen. Het concert werd bovendien live uitgezonden in 52 landen voor honderden miljoenen mensen. Hugo stond tussen die 350.000. Heavy, maar alles is vreedzaam verlopen en dat concert zal voor altijd een onvergetelijke herinnering blijven in zijn mentale dagboek.
Over de ontstaansgeschiedenis van Hoera, van Basket-Vevoc en over zijn ervaringen in het leger laten wij hem zelf aan het woord :
HOERA, de voorloper van BEEB.
Tijdens het kampvuur van het chiro- bivak te Neerpelt, eind jaren ’70, speelden drie leden een beetje muziek om het geheel op te fleuren. Daar is een muzikale vonk ontsproten en de kiem van een rockbandje gegroeid. Stuwende kracht en mentor van het groepje was Erwin Van Nobelen, de latere voorzitter van Vevoc, hij speelde gitaar. Hugo Lauwens speelde ook gitaar en orgel en werd zanger. Bart Lauwens werd de drummer. Tijdens hun eerste repetitie in de chirolokalen werd nagedacht over een groepsnaam. Deze was vlug beslist toen iemand spontaan uitriep: “HOERA , we zijn een band”.
De groep teerde vooral op de smartlap “M’n lieveling”, eigen werk van Erwin. Een heel melodieus liedje dat mits enige ondersteuning zelfs de hitlijsten zou kunnen halen. Hoera nam deel aan Ontdek de Ster- wedstrijden met een gevarieerd oeuvre en won zelfs de Prijs van het Publiek tijdens de Leestse Volksfeesten, toen gepresenteerd door Jan Thijs. De tango en “M’n lieveling” werden met zoveel bravoure gebracht dat de helft van het publiek op Hoera stemde. Enkel de prijs viel toen wat tegen, een haardroger was aan de mannen niet besteed.
Zoals in die tijd gebruikelijk was hadden ook de bandleden een bijnaam. Erwin was “De Smalle”, allusie op zijn figuur. Hugo was “De Vennekes” omdat hij als kind zo genoemd werd door zijn familie. Bart was “Den Ted” naar zijn idool Ted Nugent.
Tijdens een knotsgekke repetitie werden er voor de vuist weg wat bluesnoten gespeeld en de Vennekes moest dringend plassen. Hij vond er niet beter op dan zijn ongemak te verwerken in de tekst. Hij zong : “Ik moet gaan pissen”, en voegde de daad bij het woord. De anderen speelden nietsvermoedend verder en toen de zanger terug kwam veranderde hij de zin in : “Ik z’n gaan pissen”. Algehele hilariteit en er werd een lang liedje van gemaakt met een passende tekst. Dit lied werd het uithangbord van Hoera.
Op free podia was de groep heel populair. Zalen liepen letterlijk vol in Klein-Brabant wanneer hun naam op de affiche stond. De specialiteit van Hoera was vooral de samenhang tussen muziek en cabaret. Het was lachen geblazen met de fratsen van den Ted en de reacties van de Smalle en de Vennekes.
Later werd uitgekeken naar een andere zanger omdat Hugo zich ging toeleggen op basgitaar en de combinatie zang/bas niet zag zitten. Korte tijd werd Jan Lambert uit Schelle leadzanger maar de afstand was er te veel aan. Zijn opvolger was een voor de hand liggende keuze. Paul “Polle” Van Roy was een goede vriend van de bandleden.
Op 28 mei 2005 speelden de muzikanten van “Hoera” hun laatste concert op het dorpsplein van Leest. Het optreden was tijdens het concept “Leest Zingt”. Hoera nam het eerste deel voor zijn rekening, het tweede deel was BEEB de grote act. Hun optreden werd extra gekruid door een samenzang met Glenn Degendt, oud lid van de jongensband Get Ready en later nog uitbater van een café op “Leest Heide”.
BEEB is nog steeds actief. De groepsleden zijn Bart Lauwens, Erwin Van Nobelen, Erwin Vloebergh en Bart Verlinden. Hun repertoire bestaat uit rock, pop, blues, meezingers en levensliederen. In 2014 bracht de groep het warme “Och was ik maar 2 panda’s – please hou van mij” uit. Een sneer naar het contrast in media-aandacht tussen asielzoekers en de komst van de Chinese panda’s in het dierenpark Pairi Daïza en een oproep voor een warmere samenleving.
Vervolgt.
Foto’s : -Opbouw van het concertpodium voor “The Wall”. -Aan de restanten van de Berlijnse muur. -“De Smalle” (Erwin Van Nobelen) en “de Vennekens” (Hugo Lauwens) legden de basis voor “Hoera”, de voorloper van BEEB. -“Hoera” in actie, van links naar rechts : “de Vennekens, Polle Van Roy, “de Smalle” en “den Ted”. -Met Glenn Degendt van de jongensband “Get Ready”.
Ontelbare keren heb ik voor deze Kronieken van Leest al beroep kunnen doen op Hugo Lauwens, de tweede zoon van Rik en Josephine. Het was onder zijn impuls en met zijn hulp dat de “Schijnwerper op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet” tot stand is gekomen. Als medestichter van de Leestse muziekgroep “Hoera” de voorloper van “Beeb” en van de basketploeg van Vevoc. Als oud-leider van de Chiro, actief lid van Vevoc…altijd stond hij klaar om zijn kennis en ervaringen te delen. Hugo is zoals ik een uitgeweken Leestenaar met een gezonde fascinatie voor het dorp van zijn jeugd en steeds kon ik op hem rekenen als ik met vragen zat. Bovendien beschikt hij over een goeie pen. Voor mij redenen genoeg om hem voor het voetlicht te plaatsen.
Hugo Lauwens werd te Mechelen geboren op 31 maart 1962 en huwde op 10 december1983 Chris Van den Bergh die hem drie kinderen schonk :
-Jonas Lauwens, geboren te Leuven op 6 september 1986 en er twee dagen later overleden.
-Linne Lauwens, geboren te Bonheiden op 10 juni 1988. Linne woont samen met Helmut Keustermans (°Merksem 12/12/1972). Zij hebben twee kinderen : Sieme Keustermans (°Bonheiden 12/9/2013) en Moona Liya Keustermans (°Bonheiden 2/4/2015).
-Ruud Lauwens, geboren te Bonheiden op 30 september 1991.
Het huwelijk van Hugo en Chris Van den Bergh liep uit op een scheiding en sinds het jaar 2000 is Hugo samenwonend met Breg Vanderheyden. Het paar woont in Berchem / Antwerpen.
Hugo werd, evenals zijn vader, kok en was jarenlang werkzaam in de keukens van Paribas, Artesia, Dexia en Ikea. Bij Paribas en Artesia werkte hij voornamelijk in het geklasseerde " Osterriethhuis " op de Meir in Antwerpen. Daar kreeg hij als chef van de directiekeuken dikwijls te maken met indrukwekkende gasten. De ganse Belgische diplomatieke top zat regelmatig aan tafel omdat zijn directeur, Leon Rochtus, naast bankier ook consul van Zuid - Afrika was. Eind jaren ' 80 van vorige eeuw was Carlo De Benedetti, de man die de Generale bank op een illegale wijze wou overnemen, ook zijn gast. Deze wou zijn mislukking verwerken met een andere strategie, en wou Paribas een bod doen. Te zoute patatten deed wonderen, de deal ging niet door. Doordat Baron Heylen Van Oirland, de eigenaar van de Rex-cinema op de De Keyzerlei een goede klant was van de Paribas, werden vele feestjes na een premiére bij Hugo besloten. Zo was Urbanus, met zijn eerste film "Hector" bijvoorbeeld zo’n gast en Jean-Paul Belmondo, in ’t gezelschap van enkele Franse “beautés”, likt nu nog zijn vingers af…
Chiro Leest
Op zijn 5de werd Hugo lid van de Chiro, een jaar te vroeg, maar voor hem werd een uitzondering gemaakt. Daar was Dirk Leemans zijn eerste leider. Andere leiders dat jaar waren o.a. Walter Lefever, Guido Mollemans, Rikske Verschueren uit de Scheerstraat, Roger Gobien en Mark Leemans, de broer van Dirk. Later werd hij er zelf leider. Eerst bij de aspiranten met Bart Lauwens en Jef Lamberts. Daarna werd hij, samen met Joost Duysburgh, Paul Van Roy en Luc Peeters, verantwoordelijk voor de allerjongsten, de Sloebers. Tijdens zijn leiderschap waren respectievelijk Jos Lamberts , Joost Duysburgh en zijn jeugdvriend Marc Keulemans hoofdleider.
Voor de Pater, “Mien”, Karel Van Aken had en heeft hij een enorme boon. Alles heeft zijn tijd vertelde hij, maar de Pater is heilig in Leest en meer dan wie ook verdient deze een standbeeld. Deze hippe, moderne geestelijke, stuwende kracht voor de jeugd, onderging zijn populariteit heel sereen. Hij had waarlijk geen vijanden en werd terecht tot ereburger van Leest benoemd.
Vervolgt.
Foto’s : -Hugo is een uitgeweken Leestenaar die nog steeds begaan is met het dorp van zijn jeugd. -Als kok in de keuken van Dexia. -Zijn vriendin Breg Vanderheyden in 2016. -Zijn dochter Linne Lauwens in 2013 met zoontje Sieme. -De Chef met zijn zoon Ruud. -Zijn kleinzoon Sieme Keustermans. -Kleindochtertje Moona Liya Keustermans. -De Aspiranten van de Chiro van Leest in 1981.
Vervolg en slot : Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
Vervolg – Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
Tot slot : RIK en JOSEPHINE.
Op dinsdag 16 juli 1957 traden Rik en Josephine te Leest in het huwelijk. Uit hun nageslacht ontsproten tot dusver drie kinderen, zeven kleinkinderen en twee achterkleinkinderen :
-Willy Lauwens, geboren te Mechelen op 3 juli 1958 en gehuwd met Carina Vander Veken (°Mechelen 28 juli 1959). Uit dit huwelijk : Floris Lauwens, geboren te Bonheiden op 15 augustus 1983. Lina Lauwens, geboren te Bonheiden op 28 juni 1985.
-Hugo Lauwens, geboren te Mechelen op 31 maart 1962 en gehuwd in 1983 met Chris Van den Bergh (°Mortsel 17/2/1963) en echtgescheiden. Sinds 2000 samenwonend met Breg Vanderheyden (°Wilrijk 19 april 1977). Uit het huwelijk met Chris Van den Bergh : Jonas Lauwens, geboren te Leuven op 6 september 1986 en aldaar overleden op 8 september 1986. Linne Lauwens, geboren te Bonheiden op 10 juni 1988. Samenwonend met Helmut Keustermans (°Merksem 12 december 1972). Zij hebben twee kinderen : Sieme Keustermans, geboren te Bonheiden op 12 september 2013. Moona Lia Keustermans, geboren te Bonheiden op 2 april 2015. Ruud Lauwens, geboren te Bonheiden op 30 september 1991.
-Maryse Lauwens, geboren te Mechelen op 15 juli 1966 en gehuwd met Bart Hellemans, later echtgescheiden. Uit dit huwelijk : Annelies Hellemans, geboren te Bonheiden op 1 september 1993. Maryse hertrouwde in 1997 met Tony Vandevelde (°Roeselare 17/2/1964). Uit dit huwelijk : Thomas Vandevelde, geboren te Bonheiden op 4 juni 1997.
Alhoewel ze niet door de reismicrobe aangetast waren hebben Rik en Josephine toch een stukje van de wereld gezien. Ze bezochten o.a. Rome, Monaco, Saint-Tropez en Tenerife. Verkenden Normandië, Noord-Italië en Oostenrijk en via de fanfare Nederland en Londen. Met de kinderen trokken ze vaak naar de Ardennen. Zoon Hugo heeft nog warme herinneringen aan de vakanties in Burg-Reuland en Oberhausen in het Oostkanton. Dan was de familie in het gezelschap van Rik’s boezemvriend Bert Robijns en diens echtgenote Virginie De Wit. Rik en Bert waren fervente vissers en menige forel uit de Our eindigde ’s avonds in de pan.
Op vrij jonge leeftijd kreeg moeder Marie De Prins de ziekte van Alzheimer, mogelijk zat de vroege dood van haar man daar voor iets tussen. Ze was te jong voor een bejaardentehuis en er moest opvang voorzien worden. Toen hebben Rik en Josephine achteraan hun huis, bovenop de keuken, een studio gebouwd om Marie onderdak te geven. Ze nam er haar intrek samen met haar dochter Maria en wanneer deze laatste uit werken ging, werd moeder opgevangen door Josephine en haar gezin. Een edele daad van Rik en Josephine.
Een hoogtepunt uit het leven van Rik en Josephine was de viering van hun 50-ste huwelijksverjaardag op 17 juli 2007. Naast het klassieke feest met geschenken en gelukwensen van familie en vrienden hadden de kinderen voor een verrassing in regel gezorgd : de realisatie van een exceptionele en luisterrijke DVD van en voor de feestelingen. Dit met de medewerking van de families Lauwens en Polfliet + Willy, Ruud, Thomas, Hugo, Mies, Floris, Tony, Carina, Breg, Linne, Lina en Annelies en een pak BV’s die elk een persoonlijke boodschap in petto hadden voor het gouden paar. Onder hen : Pol Goossen,Vanya Wellens, Martine Jonckheere, Gerd De Ley, Marleen Merckx, Steph Goossens, Noureddine Farihi, Lea Cousin, Arnold Willems, Cary Goossens en Gaston Berghmans. Het project was er gekomen met medewerking van de acteur-schrijver-dichter Gerd De Ley, een persoonlijke vriend van zoon Hugo, die de vedetten voor de camera haalde en Marco Vander Veken, een zoon van de broer van de vrouw van Willy Lauwens, die voor de montage verantwoordelijk was. De DVD is te bekijken op You Tube : https://www.youtube.com/watch?v=gpKQbfU9t1Y&feature=em-upload_owner
Op zijn 80ste doet Rik het wat kalmer aan. Met de actieve muziek is hij al een tiental jaren gestopt en zijn dirigeerstok heeft hij doorgegeven in 2009. In de zomer werkt hij wat in zijn tuin en in de winter is er de televisie. Josephine en Rik kokkerellen nog steeds graag, al is het voor een geringer aantal personen dan vroeger. Hun eigen potje bereiden ze samen. Ook genieten ze vaak van concerten van fanfares en koren in de regio. Maandelijks vergezellen ze de P.W.C. (de Polfliet-Wandelclub), niet om mee te stappen, maar om na de wandeling een pintje te drinken en gezellig te keuvelen met de familie.
Rik en Josephine kunnen met fierheid terugblikken op hun rijk gevuld leven waarin ze zoveel hebben gegeven. Wij hopen dat ze nog jaren van mekaar kunnen genieten en dat in de allerbeste gezondheid.
Foto’s : -Rik en Josephine tijdens hun trouw. -Maryse, Hugo en Willy Lauwens. -Boezemvrienden Bart Robijns en Virginie De Wit. -2007 : Rik en Josephine bezochten Monaco. -Op hun 50ste huwelijksverjaardag.
vervolg - Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet. Josephine : huismoeder en naaister.
Vervolg – Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
Josephine : huismoeder en naaister
De lagere school volgde Josephine in Lembeek . Na het zevende studiejaar besliste de directie om er een extra achtste aan toe te voegen en de veertienjarige meisjes kregen een jaar lang snit en naad. Eigenlijk stonden deze naailessen in het teken van de heropleving na de oorlog. De leerlingen leerden kleren maken voor de gezinsleden thuis. In 1946 werd de jongste zus Renilde geboren en moeder Marie besliste dat Josephine moest participeren in het huishouden. Elf kinderen alleen verzorgen was teveel voor de moeder. Wel mocht Josephine een halve dag per week naar de grote school in Halle om verder te leren naaien. Daar leerde ze mooiere dingen maken, ook weer in het teken van het gezin. Zo maakte ze er onder andere kinderkleedjes in zijde voor Renilde die volgens de nonnetjes zo gaaf waren dat ze tentoongesteld werden. Later mocht ze toch nog verder studeren, ditmaal in het Franstalige Tubize. Daar werd er gespecialiseerd, patronen gemaakt en met delicate stoffen gewerkt. De zussen werden allen door haar gekleed. Zo maakte ze onder andere een mooie “Loden“ voor zus Maria en de communiekleedjes voor zus Hilda. Destijds liep de communieviering over twee dagen en Josephine had voor haar zus twee totaal verschillende ensembles ontworpen. De eerste dag in de stoet was Hilda getooid in een ‘Robe Jezus’, een kleedje met plooien en voor de tweede dag had Josephine haar in een klassiek communiekleedje uitgedost. Een prestatie op zulke jonge leeftijd. Na de schoolperiode was Josephine een tijdlang werkzaam in twee Brusselse etablissementen : een semiconfectie bedrijf en een artistiek artisanaal atelier.
Terug in Leest en na haar huwelijk werd ze, zoals de meeste vrouwen van haar generatie, huisvrouw. De man was de kostwinner en de vrouw was verantwoordelijk voor de werkzaamheden in het huishouden zoals dat ging in die tijd. In het bevolkingsregister wordt een huisvrouw nog steeds ten onrechte als iemand “zonder beroep” aangeduid maar het takenpakket was en is niet min : boodschappen doen, eten koken, huis schoonhouden, wassen, plassen, strijken, de kinderen opvangen… Door haar ervaringen in Lembeek had ze echter een streepje voor en naast haar huishoudelijke taken kon ze nu en dan een handje toesteken in het atelier van haar buurvrouw Josephine Peeters, de echtgenote van Cé Van Steenwinkel. Destijds deden de meeste Leestse dames voor hun mooiste kledij beroep op de plaatselijke naaister en de mannen gingen naar de kleermaker. Josephine heeft ook nog meegewerkt aan de kostumering van theatervoorstellingen van het Mechels Miniatuur Theater.
Kokkin
Josephine is ook een uitstekende kokkin. Vanaf eind 1960 en het grootste deel van de jaren ’70 maakte ze deel uit van het befaamde kookteam van Pelagieke Verschueren dat in die tijd de meeste festiviteiten in de streek van banketten voorzag. Dat was toen waarschijnlijk een gat in de markt want nadat Pelagieke met haar catering gestopt was, betekende dit meteen de start voor twee andere kookteams, waarvan de meeste leden uit de initiële ploeg kwamen. Leonore Mees, Yvonne Van Hoof, Rozalieke Hermans en Jef Vloeberghen namen feesten aan en zo ook Josephine samen met José Keulemans en Roza Verlinden. Later begon Josephine met de hulp van haar echtgenoot voor eigen rekening te koken. Meestal op communies en trouwerijen. Sommige huwelijksfeesten telden meer dan 200 genodigden, dan werden bevriende koppels en familieleden ingeschakeld. Samen met vele vrijwilligers verzorgden ze ook de eetdagen van de fanfare St.-Cecilia, de Vrije Basisschool en de KGB, de plaatselijke vereniging voor gehandicapten. Tijdens de Ceciliadagen was er ook een gelegenheidsrestaurant waarin zij een belangrijke rol speelden. Voor de fanfare werkten zij uiteraard altijd pro deo. Hun activiteiten bleven niet beperkt tot Leest en omgeving, hun faam deinde uit tot in het Pajottenland, Oost-Vlaanderen en de Kempen waar ze vele feesten opluisterden met hun kookkunsten. Het gezin was vrij professioneel uitgerust. Potten en pannen werden steevast vervoerd in hun kleine Volkswagen “Derby”, waarin voor de gasflessen een eigen ruimte voorzien was. Soms was die wagen zo volgestouwd dat de passagiers nog allerlei vaatwerk op hun schoot moesten nemen… Ruim 35 jaar lang zou Josephine de koksmuts dragen.
Josephine als entertainer
Josephine liet zich ook niet pramen als er leute diende gemaakt te worden. Op carnavalbals, op teer- en ledenfeesten van de fanfare en de KBG was ze een graag geziene gaste. Haar act met de kip was legendarisch. In het fanfareblad “Toeters & Trompetten” verscheen een verslag van Maggy De Borger over de Teerfeesten van ’93 en over het optreden van Josephine noteerde ze het volgende : “Niet de special act, maar een internationale act stond eveneens op het programma. Een aankondiging had clown Josephine niet nodig. Vlot (??) in drie (vier) talen kondigde ze zichzelf aan : ‘Vandaag, enig in deze zaal, nog nooit gebeurd in België, het buitenland dat weet ik niet juist, maar hier in zaal St.-Cecilia voor het eerst de act van de slapende kip. Mesdames et messieurs, aujourd’hui ici dans la salle St.-Cecilia, la grande act de voir la poule fricassé dormant. Damen und Herren, heute sullen sie sehen in diese Sahle, für die erste mahle, achter die krieche von Adolf und seine Freunde, die act von die schlafende kippe, achter schlaf sacht mein kindje schlaf sacht. Ladies and Gentlemen, yes, yes today, yes,…(en de opstoker liet het afweten) Het was iets van de greatest Albert Hall en een soort chicken soep.’ We verstonden het toch allemaal. En daar was ze dan, een echte kouterse kip. Alle dagen een eike, een spiegeleike, een pierre-oog, ma ze leit er. Na een paar goocheltrukken, gezwier en gezang was de kip haar bewustzijn verloren en daar lag ze dan…”
Ook op familiefeesten scoorde Josephine met de hypnose van haar kip. Het beest raakte snel in trance maar het was vooral de dolkomische manier waarop ze de act bracht die voor hilariteit zorgde.
Vervolgt.
Foto’s : -Het kookteam van Pelagieke Verschueren in 1974. Van links naar rechts : Leonore Mees, Josephine Polfliet, Pelagie Verschueren, José Keulemans, Delphine Campion en Roza Verlinden. -Josephine samen met enkele andere helpsters op een evenement van de Koninklijke Fanfare Sint Cecilia Leest. -Rik en Josephine op één van de feesten die zij culinair verzorgden. Deze foto was een gift van een erkentelijke klant. “Met dank voor het lekkere festijn” stond er achteraan genoteerd. -Josephine en haar kip.
schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet - "Peit Klet".
Vervolg – Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
De stunt van “Peit Klet”, Coletha Van Praet,
de grootmoeder van Josephine Polfliet.
De Sussen en de Blekken in Leest, thans folklore, maar tot het jaar 1964 van voorgaande eeuw, bij het uiteenvallen van de Sussen, steevast verwikkeld in een vinnige dorpsstrijd. Althans bij elke gemeenteraadsverkiezing. Tot maanden ervoor en maanden erna stonden de grootste fanatici als kat en hond tegenover elkaar. In het dagelijkse leven en buiten de verkiezingsstrijd waren de menselijke relaties tussen de modale Blek en Sus normaal en goed. Men had elkaar nodig en bood hulp waar nodig ook bij de andersgezinden. Toen de fanfare “St. Cecilia” in 1899 werd gesticht, een jaar na de oprichting van “Arbeid Adelt” was dit het resultaat van de politieke emancipatie die enkele jaren voor de eeuwwisseling was opgetreden. Zo kwam er een oppositie te Leest en meteen twee dorpspartijen, in de volksmond “Sussen” (Arbeid Adelt) en “Blekken” (St. Cecilia), die mekaar om beurten het burgemeestersambt zouden betwistten.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1952 waren bikkelhard. “Sussen” en “Blekken” spaarden niets of niemand in hun verkiezingspamfletten. Op zondag 12 oktober, de dag van de verkiezingen, zou Coletha (“Peit Klet”) Van Praet, de grootmoeder van Josephine Polfiet, geschiedenis schrijven. Een van de grote twistpunten tussen de partijen was de herstelling van het dak van de kerk geweest. De pastoor, toen Z.E.H. Coosemans, had zich moeten uitsloven en smeken om het dak hersteld te krijgen. Eerst wou de Kerkfabriek van Leest tussenkomen voor 75.000 frank. Uiteindelijk kwam de Kerkfabriek niet meer tussen in de kosten en moest de gemeente opdraaien voor het totale bedrag. De pastoor kon het vermoedelijk niet langer verdragen dat de Blekken nu rondbazuinden dat zij prima hadden gezorgd voor de herstelling van het dak van de kerk. In de vroegmis tijdens de preek vloog hij uit naar de kandidaten van de lijst St.-Cecilia en hij noemde de kandidaten van de “Ware Leestenaar” (Noot : onder die naam verschenen de verkiezingsfolders van de Blekken) in de mis van 06u30 in zijn preek “ware leugenaars”. Georgette Daelemans uit de Alemstraat, een kleindochter van “Peit Klet”, was daar getuige van en vertelde het door aan haar grootmoeder die toevallig de nacht doorgebracht had in de beenhouwerij van haar zoon Ferdinand “Nante” De Prins. Nante stond overigens op de 6de plaats van de Blekkenlijst. Helemaal opgeladen begaf “Peit Klet” zich naar de mis van 8 uur en toen de stoelen naar de preekstoel gedraaid waren en de pastoor zijn preek begon stond ze op en sprak de legendarische woorden : “Mijnheer pastoor, wij zijn zowel christelijke mensen als gij, misschien nog christelijker.” In die tijd waren de meeste Leestenaars trouwe kerkgangers en de uitspraak van de pastoor was niet in goede aarde gevallen bij de Blekken. De mannen hadden, bleek van woede, hun kwaadheid zitten te verbijten, maar waren als versteend blijven zitten. De pastoor reageerde verbouwereerd na de interventie van Coletha en er ontstond chaos in de kerk. Er werd geroepen, geprotesteerd en in de handen geklapt. De hele aanhang van de Blekken deed mee. De Sussen daarentegen waren het met de pastoor eens en er ontstond een echt tumult. Onderpastoor De Decker verwijderde zelfs enkele personen uit de kerk. Pastoor Coosemans zag in dat hij de situatie niet meer de baas kon, stopte zijn preek en zette de mis verder. Een groot aantal Blekken verliet uit protest de kerk maar Peit Klet bleef en toen de communie werd uitgereikt raadde haar zoon Frans haar aan om niet te gaan. “Wat, ik niet te communie gaan ? We zullen eens zien !” foeterde ze en kleindochter Alida die naast haar zat in de kerk vertelde later : “ons Peit had de gewoonte als eerste naar voor te gaan en ze vertrok, met haar gat achteruit naar de communiebank en ze heeft de communie gekregen.”
De Blekken die de kerk verlaten hadden togen niet onmiddellijk huiswaarts maar verwittigden hun medestanders. Velen onder hen gingen de volgende missen bijwonen en naar verluidt hadden er heel wat aardappelen op zak gestoken met de bedoeling deze naar de preekstoel te gooien indien de pastoor opnieuw partij zou kiezen. Pastoor Coosemans hield zich echter verder op de vlakte en na de hoogmis ging ook hij zijn stem uitbrengen. Heel wat Blekken stonden hem op te wachten bij zijn tocht naar het gemeentehuis waar de verkiezing werd georganiseerd en sommigen hoonden en beschimpten hem. Van dan af werd hij door de Blekken beschouwd als een Sus.
Na de verkiezingen is hij zijn verontschuldigingen gaan aanbieden bij de kopmannen van de Blekken. Hij verklaarde dat hij zich het hoofd op hol had laten brengen door de pamfletten van de Sussen en dat hij het niet zag zitten dat er ooit “socialisten” in het Leestse gemeentebestuur zouden zetelen. Later heeft hij zich niet meer gemengd in de dorpspolitieke strijd.
Na afloop van deze verkiezingen waren er bij de Sussen mandatarissen die vonden dat sommige van hun kopmannen te ver waren gegaan. Ze stelden dat ze met een gematigde campagne meer zetels zouden gehaald hebben. De tegenstellingen bij de Sussen groeiden en dit resulteerde in twee lijsten van Sussen in 1958 met het gevolg dat de Blekken zeven van de negen zetels zouden binnenhalen. Na de verkiezingen van 1952 bedankte de fanfarevoorzitter en burgemeester Pieter De Prins de kiezers. In de bedankingsbrief werd aangekondigd dat het gemeentebestuur open stond voor de voorstellen van alle Leestenaars. Ook de Blekken hadden hun les geleerd uit het voorval in de kerk. Ze wilden in de toekomst dergelijke toestanden vermijden. Daarom werden de fanfareleden vanaf dat jaar op het ledenfeest duidelijk voorgelicht. In zijn jaarlijkse toespraak op het teerfeest gaf secretaris Lauwers aan wat het bestuur gerealiseerd had en wat er voor de toekomst was gepland. Vanaf dat moment werden voorgestelde werken aan de pastorij en aan de kerk niet meer op zo’n lange baan geschoven maar uitgevoerd volgens de financiële mogelijkheden van de gemeentekas. De beide partijen hadden in 1952 geleerd dat het beter was dat iedereen best op zijn terrein bleef : de pastoor op het godsdienstige en de politici op het wereldlijke.
Voor Peit Klet was de zaak nog niet van de baan. Na de mis werd ze uitbundig gefeliciteerd, maar naargelang het avond werd was ze er toch niet gerust in. Wat zou ons Marie (Noot : haar dochter Maria De Prins) zeggen want die was ondertussen met de andere stemgerechtigden terug uit Lembeek. Marie heeft niet veel gezegd en de Blekken wonnen de verkiezingen met zes tegen drie. Zoals het toen de gewoonte was reed de winnaar van de verkiezingen met een wagen met buizen en begeleid door de fanfare, triomferend de gemeente rond. Bij Peit Klet in de Alemstraat werd halt gehouden voor een dankbare serenade en de heldin kreeg van de fanfare een mooi kruisbeeld ten geschenke. Daarmee was het verhaal niet afgelopen, er werd klacht tegen haar ingediend (volgens dochter Alida zou er een petitie tegen haar zijn opgestart) en Peit Klet was bang dat ze geëxcommuniceerd zou worden. Toen is ze met haar dochter Marie naar het paleis van de bisschop in Mechelen getrokken. Ze kende de koster van Kapelle-op-den-Bos en die was verwant met Mgr. Everaert. Deze laatste was echter afwezig en zijn vervanger, Mgr. Schoenmaeckers, vroeg of zij het met hem ook kon doen. Hij wist duidelijk van de zaak en stelde haar gerust. Het is wel niet de gewoonte om te antwoorden op de preek van de pastoor, zei hij, maar zo erg was dat toch allemaal niet… (Samengevat uit de verslagen van Stan Gobien, Miel en Alida Pofliet)
Coletha Van Praet “Peit Klet”, grootmoeder van Josephine langs moederskant, was te Leest geboren op 21 juli 1882 en overleed er op 14 november 1961. Zij was gehuwd met Jan Baptist De Prins (°Leest 6/10/1876, +Leest 20/2/1947).
“Zij was een moeder, in de ware zin van het woord. Moeder zijn betekende voor haar, zich gans geven. De wijze waarop zij zich, gedurende haar toch reeds zo gevuld leven, heeft ten dienste gesteld van haar gezin, dwong de achting af van allen. Samen met haar reeds eerder ontslapen echtgenoot, is zij er in geslaagd haar gezin hoger op te voeren. En dit niet enkel op het louter stoffelijk vlak, ook op godsdienstig niveau wist zij als christene en moeder steeds een voorbeeld te zijn voor haar kinderen en verder nageslacht. Ondanks de gezegende ouderdom, die zij mocht bereiken, was zij steeds te vinden daar waar te helpen en te troosten viel. Haar gedachtenis zal voor allen, die haar kenden, steeds een steun zijn.” (Mooie woorden uit haar gedachtenisprentje)
Vervolgt.
Foto’s : -Coletha “Peit Klet” Van Praet, de heldin van de “Blekken”. -Pastoor Coosemans die de “Blekken” tegen zich in het harnas had gejaagd. -Alida Polfliet zat naast haar grootmoeder in de kerk toen die de pastoor van antwoord diende.
vervolg - Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
Vervolg – Schijnwerpers op Rik en Josephine Lauwens-Polfliet.
Familie POLFLIET
Enkele voorouders van Josephine in rechtstreekse lijn :
Petrus POLFLIET,overleden op 16/01/1878 te Bornem. Gehuwd met : Maria Ludovica VAN LEEUW,dagloonster, geboren circa 1819. Uit dit huwelijk :
Egidius Josephus/Felix POLFLIET, werkman aan den ijzeren weg, dagloner, landbouwer. Geboren op 26/3/1862 te Bornem. Overleden op 10/09/1929 te Leest op 67-jarige leeftijd. Woonde in 1896 op de Tisseltbaan. Hij huwde op zijn 29ste (15/7/1891) te Leest met : Maria Clementina DE MUYER, 22 jaar oud, bareelwachtster. Geboren op 24/06/1869. Zij overleed op 07/12/1896 te Leest op 27-jarige leeftijd. Ze was een dochter van Joannes Franciscus De Muyter, landbouwer en herbergier en van Maria Martha Diddens, landbouwster, herbergierster ‘In de Wijngaert’. Egidius hertrouwde op 36-jarige leeftijd voor de kerk op 12/01/1899 te Hombeek met : Anna Maria Josephina REYNIERS,33 jaar oud. Zij was landbouwster en geboren te Hombeek op 31/07/1865. Zij overleed op 62-jarige leeftijd op 9/6/1928. Kinderen uit zijn eerste huwelijk : 1.Felix Livinus (°Leest 19/3/1892,+Leest 25/11/1972), gehuwd met Maria Philomena Hooghe. 2.Ludovicus Franciscus (°Leest 13/03/1894,+Mechelen 7/4/1988), gehuwd met Maria Leonia Campion. 3.Josephus Alphonsus (°Leest 7/1/1896). Kinderen uit zijn tweede huwelijk : 4.Maria Ludovica (°Leest 8/10/1899,+Mechelen 14/6/1932), gehuwd met Isidorus Piscador. 5.Alphonsus Josephus, gedoopt te Leest op 10/7/1901. 6.Carolus Edmundus, zie hierna. 7.Joannes Josephus (°Leest 6/10/1905). Gehuwd met Anna Maria Emmerechts. 8.Maria, gedoopt te Leest op 15/5/1910. Gehuwd met Carolus Ludovicus Achiles (Louis) Van Wauwe. Hij schoot in 1932 een bruinvis neer in de Zenne en stelde hem op tweede Paasdag tentoon op het dorpsplein.
Carolus Edmundus (Karel) POLFLIET,(°Leest 10/7/1903, +Brussel 28/1/1952). Hij huwde op 25-jarige leeftijd (12/2/1929) te Leest met : Maria Clementina DE PRINS, (°Kapelle-op-den-Bos 23/9/1905,+Duffel 26/11/1977). Uit dit huwelijk : -Miel, (°Kapelle-op-den-Bos 25/6/1929,+Mechelen 28/2/2013), gehuwd met Mariette Coeckelbergh (°Leest 12/7/1932, +12/6/1976) en na haar overlijden met Fernande Hamers. -Josephine (°Kapelle-op-den-Bos 15/3/1931) gehuwd met Rik Lauwens. -Fe, gehuwd met Maria De Prins. -Maria, (°Mechelen 25/12/1933, +Mechelen 10/10/1984) -Louis, (°Leest 27/5/1935, +Bonheiden 15/10/2000) gehuwd met Leontine Geens. -Hilde Polfliet, gehuwd met Frans Lambrechts. -Alfons, gehuwd met Maria Huysmans. -Fernand, gehuwd met Rita Verheyden. -Alida, (°Lembeek 9/2/1941) gehuwd (echtgescheiden) met Louis Nuytiens (+Sion Zwitserland 15/7/2009) -Agnes, gehuwd met Vic Vanheerswynghels. -Renilde, gehuwd met Staf Tuyaerts. Speelde bij “Rust Roest”, won in 1991 de televisiekwis op VTM “De Vraag van 1 miljoen” met als onderwerp Eddy Merckx.
Josephine POLFLIET
Josephine Polfliet werd op 15 maart 1931 thuis geboren als dochter van Karel (°Leest 10/7/1903, +Brussel Zuid 28/1/1952) en van Marie De Prins (°Kapelle-op-den-Bos 23/9/1905,+Duffel 26/11/1977), officieel op grondgebied Kapelle-op-den-Bos in de toenmalige Alemstraat, de straat van drie gemeenten : Leest, Kapelle-op-den-Bos en Tisselt. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog verhuisden haar ouders met het gezin naar Lembeek (bij Halle), op een paar honderd meter van Tubize, de taalgrens, en een paar honderd meter van de huidige brouwerij Boon. Vroeger was dit een fabriek die de statige naam “Les Fonderies De Blander” droeg. Op hun zoektocht naar oud ijzer voor de aankoop van een echte voetbal, was de ijzersmederij voor de kinderen Polfliet de grootste sponsor. Omwille van zijn werk, vader Polfliet werkte bij “den IJzerenweg”, diende hij zich tussen Brussel en Braine-le-Comte te vestigen. Het gezin koos voor het laatste Vlaamstalige dorp waar de familie in een routehuis van de NMBS terecht kwam. Volgens dochter Alida deden haar ouders, vooral moeder, weinig moeite om zich aan te passen en werd er streng op toegekeken dat de kinderen het met Frans doorspekte Lembeekse dialect niet eigen zouden maken. Boter aan de galg, zij werden echte Lembekenaren. Zo richtte zoon Miel (°Kapelle-op-den-Bos 25/6/1929,+Mechelen 28/2/2013) er, samen met enkele vrienden, de Chiro op. De dochters werden er lid van de kajotsters en in het dorp kregen de Polflieten dra de bijnaam “de Ketjes” mee. Zij kwamen immers uit het verre Noorden, zoals de Brusselaars… Voor de kinderen Polfliet was de omgeving een paradijs. Ze hadden het rijk voor zich alleen. De Zenne meanderde tussen het glooiende landschap en was op bepaalde plaatsen zelfs doorwaadbaar. Niet alleen de “Forges de Clabecq” en de ovens van Quenast maakten deel uit van de skyline maar ook het mooie Lembeekbos, met in de lente de geurige paarse boshyacinten. Als het goed weer was kon je vanuit het bos de Leeuw van Waterloo zien. In het gezin was er veel ambiance, er werd gezongen, toneel gespeeld, aan atletiek gedaan en de eerste vakantiedag werd er steevast pijl en boog gemaakt om hun krachten te meten. In 1952 sloeg het noodlot toe. Een gure winterdag met enorme sneeuwval. De dag was nochtans prachtig geëindigd voor de familie Polfliet. Zoon Louis, 17 jaar oud, mocht de hoofdrol vertolken in een toneelstuk, niet toevallig “Ketje”, de belevenissen van het Brusselse boefje. Heel het dorp was opgetrommeld, zo ook de ganse familie Polfliet. Het werd een klapper van jewelste en Louis was de ster van Lembeek en van zijn familie. Eens thuisgekomen kreeg vader Karel (“Charel”) een oproep van “den ijzeren weg” om zich snel naar het Brusselse Zuidstation te begeven. De wissels aan dat station zaten vol ijs en sneeuw. “Chef-Piosser” (“Eerste Spoorleggersbaas”) Pofliet was snel ter plaatse en toog aan het werk samen met zijn team. Toen gebeurde het. De seingever die de rode lamp bediende, een verplichte veiligheidsmaatregel, verwachtte de aankomende trein uit Charleroi op een andere wissel. Een fatale vergissing met dramatische gevolgen. Karel zag het naderende onheil en riep zijn mannen toe om weg te duiken. Voor hem was het echter te laat. De aanstormende kolos raakte hem in zijn rug en Karel stuitte neer met ingedrukte borstkas. Een paar uur later zou hij overlijden. De familie Polfliet kwam van de hemel in de hel terecht. Heel Lembeek was in diepe rouw maar ook in Leest stond de wereld stil. “Charel van Pier Pios” was een populaire figuur en zijn weduwe Marie De Prins, zus van beenhouwer en gemeenteraadslid Nante, moest voor hem niet onderdoen. Hij werd begraven te Leest. Zijn graf bevindt zich op het kerkhof, op de eerste rij, rechts van de parochiekerk. Moeder Maria, pas 46 en weduwe, keerde met het ganse gezin terug naar Leest, naar de woning in de Kouter naast het kasteeltje van Moyson. Hoewel zij in het verleden steeds gehunkerd had naar haar geboortedorp, had ze alle moeite van de wereld om zich ook hier weer aan te passen. Ook voor de kinderen werd het een enorme aanpassing. Dochter Alida beschreef het zo : “Voor mij was de kindertijd voorbij. Mijn lievelingsbroer en speelkameraad vloog op internaat naar het Klein Seminarie. Adieu school, ruimte, pijl en boog, stekelbaarsjes, salamanders, hazelwormen, wilde aardbeien, wilde look en mispels…”
Uit het gedachtenisprentje van Maria De Prins :
“Moederke, laat ons nog eens met jou praten. We zijn je zo dankbaar ! Veel heb je ons gegeven, leven van je leven, vlees van je vlees, bloed van je bloed. In elk van ons leeft een stukje van je verder. Doe ons jou in mekaar erkennen en liefhebben. Dan blijven wij altijd één in liefde. Zo heb je het toch gewild. Het leven dat je ons gegeven hebt heb je ons ook schoon en gelovig leren leven. Op het einde van je leven heb je ons leren sterven. Alles los te laten en alleen God over te houden. Als we eens niet meer weten en niet meer kunnen zullen we naar je opkijken. Dan weten we weer hoe het kan en hoe het moet. Blijf nu maar in je goede hemel bij God. Wacht daar op ons en lach ons dagelijks toe met die enig mooie lieve lach van jou.”
Vervolgt.
Foto’s :
-Josephine Polfliet. -Louis Van Wauwe met zijn bruinvis. -Haar vader Karel “Charel” Polfliet. -Haar moeder Maria “Marie” De Prins. -Miel Polfliet, derde van links, was medestichter van de Chiro van zowel Lembeek als Leest. -Charel en Marie Polfliet-De Prins met hun dochters voor het routehuis in Lembeek. -Vijf van de zes dochters Polfliet. -Ferdinand "Nante" De Prins was beenhouwer en gemeenteraadslid.