Factuur van schrijnwerkerij Teughels, Dorp Leest : “Gemaakt eene kist Envelop voor eene doodskist met lijk er in te plaatsen voor de genaamde Sophie Sarazin Fransche vluchtelingen welke te Leest is overleden,4 november 1918 (?) afkomstig van phalampain Frankrijk. Voldaan 4 november 1919.”
Verdere gegevens over deze Franse vluchtelinge heb ik tot dusver niet kunnen achterhalen. Evenmin de plaats waarvan ze zou afkomstig zijn Phalampain. Wel bestaat er in Frankrijk een gemeente genaamd Phalempin in het departement Nord, op 12,7 km van Lille.
1920 – 25 juni – ‘De Volksstem’ : Grote brand te Leest
“Brand brak uit in de hoeve van landbouwer A. Fierens, gelegen alhier ter plaatse gezegd ‘Leestsche Heide’. Het gezin bestaande uit man, vrouw en twee kinderen, bevond zich aan den veldarbeid, op een 100 meter achter hun woning gelegen, toen zij vlammen uit de schuur zagen opslaan. Zij snelden toe, alsmede buren, om te redden wat te redden viel. Het hoornvee en een paar varkens konden met de grootste moeite gered worden. Inmiddels had het vernielend element zich steeds verder uitgebreid en ook de hoeve aangestast. Hoeve, schuur en stallingen met gansch den inboedel werd een prooi der vlammen. Enkel een paar muren staan nog recht. De schade bedraagt ongeveer 65 duizend frank en is slechts gedeeltelijk verzekerd. De oorzaak is niet gekend.”
1920 – 17 november : Alfons Hellemans werd benoemd tot onderwijzer van de nieuwe derde klas.
Alfons Hellemans (°Leest 28/7/1901, +Mechelen 20/4/1986) werd, met vijf stemmen op vijf, benoemd tot onderwijzer van de nieuwe derde klas in de gemeentelijke jongensschool in de Scheerstraat. Zijn jaarwedde : 4.800 frank + 200 frank verblijfsvergoeding. Voordien had hij korte tijd les gegeven in Schaarbeek aan de aanneembare jongensschool van de broeders Maristen. Zijn periode te Leest zou amper drie jaar duren omdat hij niet goed overweg kon met hoofdonderwijzer De Leers. Daarna zou hij bijna veertig jaar les geven te Hombeek aan de gemeentelijke jongensschool in de Bankstraat. Meer over Meester Hellemans in deze Kronieken : 20 april 1986.
1921 – 15 maart : Petrus Alfons “Fons” VAN HOOF overleed aan de gevolgen van een gasaanval.
Op 15 maart 1921 stierf er nog een Leestenaar ten gevolge van de oorlog. Fons Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 als zoon van Frans Eduard en van Maria Louise “Wiske” Huys. Zijn ouders baatten de herberg “In de Groene Linde” uit op het Dorpsplein. Fons diende bij het 14e Linieregiment. Nadat bij de familie Van Hoof een bericht was toegekomen dat hun zoon Theofiel was gesneuveld werd Fons, die door het oorlogsgas was aangetast, vanuit een hospitaal naar huis gebracht als invalide.
Jacob Albert Huysmans : “Nog zie ik Fons, bij een hete zomerdag, hijgend zitten, in het lommer van hun lindenboom…” Petrus Alponsus Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 en overleed op 15 maart 1921 te Leest op zesentwintigjarige leeftijd. Zijn doodskist bij schrijwerkerij Teughels kostte 100 frank.
1923 – 27 november : Erekruis der Gedeporteerden voor Alfons Geerts.
Bij Koninklijk Besluit van 27 november 1923 werd het ‘Eerekruis der gedeporteerden’ verleend aan Alfons J. Geerts uit Leest.
Bijgevoegd :
-Uit “het schrijfboek voor aanduidingen van het werk en levering” van Dore Teughels : een doodskist voor de Francaise Sophie Sarazin.
-Laatste aandenken aan Fons Van Hoof.
-Honderd frank bedroeg de kost voor zijn doodskist bij schrijnverkerij Teughels.
-Het “Eerekruis der gedeporteerden” voor Alfons Geerts.
1919 – 1 juni : Assisenhof van Antwerpen – Lijst der gezworenen.
“Ter eerste burgerlijke kamer onzer rechtbank werd er overgegaan tot het uitloten van de leden van de jury die zullen te oordelen hebben over de zaken die voor ons Assisenhof zullen worden gebracht gedurende de eerste reeks van den zittijd van het tweede kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op maandag 16 juni aanstaande. Met het oog op den overvloed van zaken die tijdens dezen zittijd aan de jury zullen worden onderworpen, zal ons Assisenhof in twee gesplitst worden. Het eene zal worden voorgezeten door heer de Lichtervelde, terwijl de debatten van het andere zullen worden geleid door heer Scheyvaerts, beiden raadsheren bij het Beroepshof van Brussel. Ook voor de eerste maal zijn er twee lijsten terzelfder tijd uitgetrokken.” In de eerste lijst ‘WERKELIJKE GEZWOORENEN’ vonden we de naam van één Leestenaar terug : de rentenier Antoon Moyson. (GvA, 1/6/1919)
1919 - 6 juni : Rechterlijke Kronijk – Rechtbank van Mechelen.
-W. van Leest, diefstal van velo, wordt na ’t pleit van meester Van den Heide vrijgesproken.
-Gebroeders Alb. En L. Fl. van Willebroek en B. van Leest, zijn aangehouden voor verheling in betrekking met een diefstal eener koe. Meester De Glas verdedigt de gebroeders Fl. en meester Albert Nobels deze laatste. Na ’t pleiten worden Alb. Fl. tot 15 maand en 100 fr., Leop. Fl. tot 1 jaar en 100 fr., en B. tot 6 weken en 300 fr. veroordeeld. (GvA, 6/6/1919)
1919 -16 augustus : Toekenning Overwinningsmedaille voor Jaak De Croes
“In uitvoering van het Koninklijk Besluit van 14 Juli 1919 een onderscheidingsteeken stichtende tusschen de verbondenen, bestemd om de gevoelens van nauwe kameraadschap te onderhouden en te bewaren die, na op de slagvelden de macht der legers van het Recht uitgemaakt te hebben, in Vredestijd de grootheid der verbondene Natiën zullen verzekeren door de eendracht in de herinnering, De Majoor-Bevelhebber van het vervoerkorps der 1° L.A. heeft de eer te laten weten aan den soldaat DE CROES JEAN dat de Overwinnings-Medalie hem toegekend is den 16 Oogst 1919”
Op 23 september dat jaar ontving Jaak : “BREVET, in uitvoering van het Koninklijk Besluit van 21 Juli 1919, eene Herinneringsmedalie van den Oorlog 1914-1918, instellende. Den Majoor-Bevelhebber van het vervoerkorps der 1e L.A. heeft de eer te laten weten aan den Soldaat DECROES JEAN dat de Herinneringsmedalie van den Oorlog 1914-1918 hem is toegekend. Het lint zal versierd zijn met een gonder en twee zilveren staven.”
Op 10 maart 1922 ontving hij 8 frontstrepen : 1ére DIVISION D’ARMEE Corps des Transports. VERKLARING De ondergeteekende Lievens Francois bevelhebber der 11e kompagnie van het Vervoerkorps der 1ste L.A., verklaart bij deze dat bij beslissing van den Luitenant Generaal, bevelhebber der 1ste Legerafdeeling in datum van 20 Octobre 1921 (8) huit chevrons de front worden toegekend aan den genaamde DE CROES JACQUES st.m 05 matr : 2588. Te Beverloo 10 mars 1922.” (Ondertekend F. Lievens)
De Vuurkaart
Jaak kwam ook voor in het “Guldenboek der Vuurkaart”. De “Vuurkaart” werd in 1932 in het leven geroepen door de toenmalige minister van Landsverdediging L. Dens. De bedoeling was om een onderscheid te maken tussen de “strijders” van 14-18. “Een groot aantal oudstrijders,” aldus minister Dens in zijn verslag aan Koning Albert I, “die tot 35 maand aanwezigheid tellen in eene eenheid welke door het vuur en de beweging in rechtstreekse aanraking met den vijand was, hebben enkel de Zege- en de Herinneringsmedaille van den oorlog 1914-18 bekomen en zijn aldus verloren in de massa gemobiliseerden zonder dat er iets hen onderscheidt van diegenen die hunnen plicht in het achtergebied hebben volbracht, doch die slechts enkele dagen werkelijken dienst hebben gedaan tusschen 1 augustus 14 en 11 november 1918. Die vaststelling heeft Uwe Majesteit er toe gebracht toe te stemmen in het invoeren van een speciale kaart, uitsluitend bestemd voor die keurlingen voor wie ’t doodsgevaar dagelijksch brood was. De “Vuurkaart” geeft geen “rente van den strijder”, zoals die in België bestaat wegens oorlogsdiensten onder den naam van “Frontstrepenrente”. De “Vuurkaart” krijgt dus enkel eene beteekenis van eeredocument. Daar zij in principe wordt afgeleverd aan al de militairen die ten minste 12 maand tot eene eenheid in rechtstreeksche aanraking met den vijand hebben behoord, zal zij voor hen die ze bekomen hebben het onweerlegbaar bewijs zijn van hun volharding in de inspanning, niettegenstaande de gevaren en de ontberingen...”
Dit alles werd in een Koninklijk Besluit gegoten dat door de Koning op 14 mei 1932 werd ondertekend. In een Koninklijk Besluit van 6 februari 1934 werd bepaald dat alle houders van de “Vuurkaart” het onderscheidingsteken “Vuurkruis” kregen toebedeeld.
-Op 6 augustus 1938 stuurde het Ministerie van Landverdediging hem volgend aangetekend schrijven : “Mijnheer, ik heb de eer u in ’t bezit te stellen van uwe identiteitskaart, welke recht geeft op 75 ten honderd vermindering op de normale prijzen der spoorkaartjes. Hoogachtend. De Minister van Landsverdediging, bij bevel voor den Directeur van den Intendancedienst Eerste Kapitein Intendant AVAERT, Sectiehoofd.”
Slecht nummer geloot.
Jaak De Croes had een slecht nummer (189) getrokken en was er ingeloot. Tegenslag, vier jaar later zou de loting in ons land afgeschaft worden. België was één van de laatste West-Europese landen dat die stap zette.
In zijn ‘Livret de Mobilisation’ (Mobilisatie-Zakboekje) vonden we terug dat hij geboren was te Mechelen op 10 juni 1885 als zoon van R… (?) Guillaume en van Marie Victor. Eeckeleers en ingelijfd in het leger op 21 juni 1905 als milicien. Als beroep stond er ‘cultivateur’ landbouwer genoteerd. In zijn persoonsbeschrijving noteerde men (uiteraard in de taal van Moliére) dat hij een ‘plein’ aangezicht had, een klein voorhoofd, een grote neus, gewone mond, ronde kin, kastanjebruin haar en zwarte wenkbrauwen. Er stond ook vermeld dat hij in 1905 een vaccinatie tegen de pokken had gekregen. Er stonden ook enkele adreswijzigingen in vermeld. In november 1907 stond zijn adres op Stuivenberg nr 39 Mechelen genoteerd en in 1911 op Dorp 20 te Leest. In zijn zakboekje bewaarde hij naast de tekst van de Brabançonne en een ‘Huldelied aan de Koningin der Belgen’ook een ‘Hulde aan Sergeant De Bruyne’ :
“De Bruyne Hendrik August, geboren te Blankenberge den 2 februari 1868, trad in dienst bij het 2e linie op den ouderdom van 18 jaar. Sergeant benoemd den 1en april 1888, verlangde hij korten tijd nadien naar de eer, om mede te werken aan het grootsche plan, door onzen Koning opgevat : de Beschaving van Midden-Afrika. Hij ging scheep naar Congo den 14e september 1889, vol levenslust en geestdrift. In dit grnzenloos gebied kon bij vrijen teugel laten aan zijn werkzaamheid, zijn verstand en zijn dapperheid. Den 12en december 1891 werd hij onder-luitenant benoemd van de Openbare Macht en aangeduid om toegevoegd te zijn aan luitenant Lippens, die te Kassongo verbleef, in de streek waarvan de Arabieren nog de meesters waren en waaruit zij alle mogelijke partij trachtten te trekken. Als De Bruyne bij Lippens kwam, vond hij hem in zieken toestand. Hij zou nu een leven van toewijding aan zijn nieuwen overste beginnen, en zijn trooster, zijn steun, zijn trouwste vriend worden. Zij bevonden zich daar in de afhankelijkheid van een echten roover, den verrader Sefu, zoon van Tippo-Tip; zij waren inderdaad zijn gevangenen, steeds aan zijn bedreigingen en aan zijn wreedheid ten prooi, en aan de grootste ontberingen blootgesteld, daar zij zich moeielijk, ja soms onmogelijk van krijgs- en mondbehoeften konden voorzien. Den 2en oktober schreef De Bruyne onder anderen : ‘De toestand is schrikkelijk. Lippens is ziek te Kassongo, aan alle soorten van schanddaden blootgesteld en ik ben alleen te midden van al deze roovers. Geheel Manyema is maar ééne bende door den oorlog opgeruid onder hetzelfde vaandel. Nooit heb ik een kerel gezien, die zoo dom, zoo verdierlijkt, zoo laf, zoo leugenachtig is als deze verachtelijke moordenaar van een Sefu. Ik word hier behandeld als een gemeene slaaf, enz.’ Na ongeveer een jaar in dat midden geleefd te hebben, werd De Bruyne door Sefu onder een geleide van twee a driehonderd Arabieren naar de afgevaardigden van den Congo-Staat gezonden om hun de bevelen van deze dwingeland over te brengen. Den 14en november liet hij aan luitenant Scheerlinck weten dat hij zich ’s anderendaags op de oevers van den Lomani zou begeven om met hem te onderhandelen. Zoodra Scheerlinck dat nieuws vernam, besloot hij alles te wagen om zijn ongelukkigen kameraad te verlossen. Maar hij had slechts een handvol mannen bij zich en hij had het bevel niets beslissends te ondernemen voor de aankomst van kommandant Dhanis. Het was ’s anderendaags, den 15en november, feestdag van onzen Koning, dat het gdenkwaardig feit gebeurde, dat van sergant De Bruyne een held gemaakt heeft, de Oudheid waardig. Zooals hij het aangekondigd had, bevond zich De Bruyne op de gestelde plaats, maar in zoo een ellendige staat dat zijn kameraden hem met moeite herkenden : ontvleesd, bleek, met eenige lompen bedekt, de voeten in bloed van de doornen. Tusschen hem en Scheerlinck is er maar een rivier van 90 meter breed, die hij gemakkelijk kan oversteken, want hij is een goed zwemmer en wordt maar door een klein groepje Arabieren bewaakt, daar de andere zich op eenigen afstand houden. Scheerlinck mocht zelf de rivier niet oversteken of hij stelde zijn vriend in ’t gevaar van onmiddellijk door zijn bewakers vermoord te worden. Hij verwittigt De Bruyne dat er goede schutters in de struiken verborgen zitten, geheel om degenen die hem omgeven te dooden, en hij wakkert hem aan om in ’t water te springen. Hij doet hem bemerken dat Lippens reeds moet dood zijn en dat er hem in geen geval meer hulp kan gegeven worden; hij toont hem aan den eenen kant de terugkomst in het vaderland, het geluk van het weerzien van ouders en vrienden, het vooruitzicht van een lang en gelukkig leven; aan den anderen kant de foltering en den dood. Dat hij in ’t water springe en hij is gered ! Een korte strijd wordt in het hart van den jongen held geleverd, maar een oogenblik is genoeg om hem de wederzijdsche gevoelens te herinneren die zijn lot aan het lot van zijn overste, van zijn vriend verbinden. Hij aarzelt niet meer en antwoordt eenvoudig maar krachtig : ‘Neen, dank u ! Ik kan Lippens niet verlaten. Ik beb het bewijs niet dat hij dood is. Verzoek mij niet.’ Hij maakt een gebaar van laatste vaarwel en trekt met trage stappen terug, om zich in de handen van de Arabieren over te leveren, met de zekerheid dat hij den dood te gemoet gaat. Eene zo verheven deugd kon maar in een uitverkoren ziel ontstaan en door een mannelijke opvoeding ontwikkeld worden. Eere aan hen die hem het leven schonken ! Eere aan hen die deze gevoelens bij hem ontwikkelden ! De Bruyne werd naar Kassongo bij den stervenden Lippens teruggebracht, en veertien dagen later, den 1en december 1892, vielen beiden onder den dolk der Arabieren. De stille moed, de verachting van den dood, de onwrikbare opofferingsgeest, de volstrekte verkleefdheid van De Bruyne aan den overste met wien hij geleefd en geleden had, zijn een gedenkwaardig voorbeeld van burgerlijke en militaire deugden. In het burgerlijk leven zoowel als in het leger is het de tucht die de noodige banden vestigt om de pogingen van allen op een gemeenschappelijk doel te richten. Maar zij is niet voldoende om groote daden te verwezenlijken, gelijk degene die we hier vereeren. Daarvoor is nog van noode wederzijdsch betrouwen en achting, belanglooze verkleefdheid van de eenen voor de anderen en een volkomen zelfverloochening.”
Jaak De Croes was geboren te Mechelen op 10 juni 1885 en gehuwd met Maria Van der Auwera. Hij overleed te Leest op 19 februari 1960.
“...Hij was een rechtschapen man, goedhartig en eerlijk in zijn levenswandel. Eenvoudig en oprecht van omgang, werd hij geacht door alwie hem kende en zijn aandenken zal bij ieder in ere blijven...” dixit zijn doodsprentje.
Foto’s : -Soldaat Jaak De Croes. -Zijn vuurkaart 1914-1918. -Zijn brevet, het schriftelijke bewijs dat hem de herinneringsmedaille van de oorlog 1914-18 werd toegekend. -Links Jaak met een vriend na de oorlog. -Zijn gedachtenisprentje.
1919 – 7 februari : Overlijden Frans Jozef De Borger.
In het ziekenhuis Saint Meën te Rennes, Frankrijk, overleed Frans Jozef De Borger aan de gevolgen van zijn kwetsuren. Hij werd drie dagen later ter plaatse begraven. Frans De Borger was te Leest geboren op 18 december 1894 als zoon van Pieter Frans en van Maria Elizabeth De Mayer. Hij nam deel aan de oorlog als soldaat bij het 4de Regiment Jagers te voet.
In de ‘Belgian War Dead Register’ vonden we : -Soldaat Tweede Klasse mil 1914 met stamnummer 128/2165 (28866). -Datum indiensttreding : 27 september 1914. -Woonplaats : Kleine Heide 7 Leest. -Ongehuwd. -Beroep : landbouwer. -Lichaamslengte : 1,66 m. Haarkleur : kastanje. -Overlijden : ziekte (progressieve cachexie) (cachexie : extreme magerheid, treedt o.a. op in de terminale fase van bepaalde aandoeningen) -Plaats hospitalisasie : Rennes (Frankrijk), departementaal asiel, 1917/08/04 (vanaf 4/8/1917 ?) -Plaats overlijden : idem. -Begraafplaats : Rennes Est (FR) dep. Ile-et-Vilaine gemeentelijke begraafplaats op 10 februari 1919.
1919 – 22 mei : Antoon Jaak MOYSON uitgeloot voor het assissenhof van Antwerpen
Op 28 mei 1919 schreef de burgemeester van Leest : Aan Mijnheer de Prokureur des Konings bij de Rechtbank van 1e aanleg te Antwerpen. Bij deze doen ik Uld terug geworden het uittreksel van de uitloting van 22 mei 1919, waarbij den genaamden heer Moyson Antoon Jaak, Rentenier, alhier wonende Kouter nr. 13, aangewezen is om te zetelen voor de Assisen der provincie Antwerpen. 1e Reeks, zittijd 2e kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op den 16e juni 1919. Heer Moyson heeft voortdurend woonst te Leest, op boven aangewezen adres, en is bij mijne kennis, de Vlaamsche en de Fransche taal genoegzaam machtig voor het ambt van gezworenen waar te nemen.
In Gazet van Antwerpen van 1/6/1919 verscheen de ‘lijsten der gezwoorenen’ : “Ter eerste burgerlijke kamer onzer rechtbank werd er overgegaan tot het uitloten van de leden van de jury die zullen te oordelen hebben over de zaken die voor ons Assisenhof zullen worden gebracht gedurende de eerste reeks van den zittijd van het tweede kwartaal 1919, waarvan de opening vastgesteld is op maandag 16 juni aanstaande. Met het oog op den overvloed van zaken die tijdens dezen zittijd aan de jury zullen worden onderworpen, zal ons Assisenhof in twee gesplitst worden. Het eene zal worden voorgezeten door heer de Lichtervelde, terwijl de debatten van het andere zullen worden geleid door heer Scheyvaerts, beiden raadsheren bij het beroepshof van Brussel. Ook voor de eerste maal zijn er twee lijsten terzelfer tijd uitgetrokken. EERSTE LIJST – WERKELIJKE GEZWOORNEN... (Noot : volgt een hele namenlijst, waaronder ook die van Antoon Jaak Moyson, de rentenier van het gelijknamig kasteeltje in de Kouter).
Antoon Moyson was een verzekeringsagent uit Hombeek die zich rond het jaar 1896 in het kasteeltje in de Kouter kwam vestigen en er zijn naam aan gaf. Dit gebouw was in 1842 gezet door dokter Louis Voet. Diens broer jonggezel Joannes Voet bezat een grote boerderij op de grens tussen Leest en Hombeek en toen hij ‘zijn ploeg aan de haak hing’ bouwde hij een gelijkaardig maar kleiner herenhuis te Hombeek tegenover de kerk, waar later Jef Stoppie en Florentine Moyson hun intrek zouden nemen. Na de dood van dokter Voet werd het kasteeltje opnieuw door een geneesheer betrokken : dokter Van den Broeck.
Antoon Moyson was een neef van dokter Voet en gehuwd met Virginie Wouters ((°Zemst 30/3/1869, +Leest 13/9/1927) de enige dochter van grote boeren uit Zemst : Frans Wouters en Dorothea Vandermeulen. Na het huwelijk van hun dochter verkocht het echtpaar hun doening in Zemst en kwam bij hun schoonzoon en dochter te Leest inwonen. Frans Wouters had te Leest nog twee broers : Louis en Jozef, en één zuster Melanie, allen ongehuwd. Zij bewoonden de Steenoordhoeve in de Winkelstraat (zie foto) die in 1901 afbrandde.
Antoon en Virginie Wouters kregen drie kinderen : Louis (huwde met Ida Tobback), Florentine (zou huwen met Jef Stoppie) en Frans, die later priester werd. Antoon Moyson was nog een tijdlang voorzitter van de fanfare ‘Arbeid Adelt’. De imposante beuk voor het kasteeltje langs de straatkant zou dateren van 1840. Bij een noodweer in 1969 verloor hij een zware tak en werd nadien heelkundig behandeld.
In Gazet van Antwerpen van 16 april 2011 verscheen een artikel over kastelen die te koop stonden in de regio Mechelen onder de titel ‘Kastelen in de etalage’. Ook het Leestse kasteeltje stond te koop : Geklasseerd landhuis met bakoven
-Adres : Kouter 90, Leest, Vraagprijs ? 1.150.000 euro. -Grondoppervlakte ? 9.040 m2. -Bouwjaar : 1842. -Slaapkamers ? 4. -Makelaar : niet bekend. -Wat ? Geklasseerd neo-classicistisch landhuis bestaande uit een hoofdgebouw met achterliggende koer, omsloten door twee bijgebouwen en een tuinmuur met metalen hekken. De bijgebouwen zijn een vervallen boerderij-conciërgewoning en een stalling met bakoven. Het herenhuis heeft een monumentale gang, vloer in zwart marmer en een eiken strap. De kelders zijn gewelfd en de zolder bevat een duplex met indrukwekkende dakspanten. Rondom het plantsoen vooraan ligt een weg met parkeerplaatsen. Het park bevat indrukwekkende oude bomen, onder meer rode beuken. (BEPR)
Het kasteel Moyson een spookhuis ?
Dat is althans een bewering van de Nederlandse website The Ghosthunter.nl. Deze website zou gesticht zijn in 1996 en de eerste vijftien jaar van zijn bestaansgeschiedenis ruim 2,5 miljoen bezoekers tellen. Ghosthunter maakt films en foto’s van locaties waar paranormale dingen gebeuren en verkoopt die wereldwijd. Van het kasteeltje in de Kouter staan een dozijn foto’s afgebeeld met volgende kommentaar :
-Ze noemen het kasteel Moyson maar eigenlijk is het een soort herenhuis. Er hebben architecten ingezeten. Maar waarom vindt iedereen het zo’n mysterieus gebouw ? Het staat achteraf van de straat en het straalt iets uit van opzouten. Wat is het geheim ?
-Er gebeuren rare dingen. Je verwacht het niet maar de deur staat wagenwijd open.
-Ook de zolder heeft zijn mysterie, er is aanwezigheid dat voel je en dat merk je.
-Een zeer fraaie en knappe dakconstructie. Hoe kom ik nou op deze benaming ? Ingegeven door een overleden architect. Ben tenslotte helderhorend dus kan je zo’n mededeling binnenkrijgen.
-Op het kleine kastje zit een heel klein Orbje. (noot : een orb is een lichtbol, in het Engels light orb, een optisch verschijnsel dat zich voordoet bij het maken van foto’s, bestaande uit typische cirkelvormige witte of doorzichtige vlekjes. Sommige mensen geloven dat orbs de energie is van een overleden persoon…)
-Bij deze kant van de zolder zijn er ook Orbjes aanwezig. Het straalt uit, er is iets.
-Ook de trap heeft een energieveld. Het loopt heen en weer. Je neemt het waar. Er zitten entiteiten in de gang en kamers.
-Het lijkt of het steeds drukker wordt op de zolder.
-Even een rustig plekje, maar hoe lang nog ?
-Het huis heeft een mysterieus waas over zich heen. Wat is er aan de hand ? Ik voel ziekmakers. Dat is geen goed teken. Het gebouw moet gezuiverd worden. Het straalt uit naar bijgelegen huizen.
-Nou kasteel, eerder een landhuisje maar wel een apart landhuisje.We gingen er maar weer eens terug naar toe foto camera mee en weer foto’s maken. Dat het er spookt is duidelijk gezien de volgende fotoreportage in het nachtelijke uur buiten genomen.”
Momenteel (2015) zijn de bewoners en tevens eigenaars opnieuw dokters : Thomas Somers is een specialist neus-keel-oren en is werkzaam in het Sint-Augustinus Ziekenhuis te Wilrijk. Zijn echtgenote is dermatologe met een praktijk in Antwerpen. Dokter Somers is van Mechelen afkomstig, waar zijn ouders in zaden deden. Naast het kasteeltje kochten zij ook de aanpalende gebouwen aan. De verkopers van het huis waren de stedenbouwkundige architect Eddy Vandevenne en kinesiste Annie Stoppie die het kleiner kasteeltje in Hombeek bewonen. Eddy zakte ooit door de houten vermolmde vloer van het kasteeltje in Leest en raakte zwaar gewond. Mogelijk zaten die orbjes daar voor iets tussen…
In een aflevering van de ‘Leestse figuurkens’ van Anselms Jedrie (J.A. Huysmans) kwam ook Antoon Moyson voor (‘Zo de ouden zongen’, De Band van maart 1980) :
“…’s Zondag stond er geregeld een rij mannen bij de trappen der kerkpoort, reikhalzend uitziend naar een uit de mis komende hoeveboer diens mogelijke werkaanbieding. De rang der notabelen, beperkte zich zowat, vanaf meestal tot een boer Burgemeester, kasteelheren De Mot en Moyson, Schepenen, Schoolhoofden en enkele welstellenden … Voor de heren hadden wij in ons buffet enkele speciale glazen met een oorken aan, van vorm als meisjes, met ingebonden lenden, op hoge schoenhakken : dus niet aanvaardbaar voor gewone mensen, den Burgemeester Bernaerts aangeboden, met gehalveerde moed, omdat diens aanwezig ontzag, de drinkebroers hun dorst plots minderde ; aan mijnheer Moyson, met wat waakzaam nazicht, want die was nogal vergeetachtig in betalen…
Nabij het kasteel Moyson woonde de familie Van Steen, herberg ‘In den Lusthof’ en meesterkleermakerij. Bij valavond op een donderdag, was de zoon Mandus gaan helpen naar het Brughuis, waar voor de fanfarefeesten gisteren een koe was geslacht, en nu werd uitgebeend, daarvan kregen de helpers wat soepmergpijpen bedeeld. Daar was ook komen kijken de heer Moyson, de Erevoorzitter, (Noot : van de fanfare ‘Arbeid Adelt’) en die kreeg naar een jaarlijks verworven recht, die verleidelijke koeientong, ingepakt tussen zijn winterfrak, mee…Mandus snelt naar de winkel van Mineca, rechtover de kerk, een deelbedrijf plus herberg en feestzaaltje ‘El Dorado’, een zaak van 1.000 artikelen : aardvruchten, luchtvruchten, zeevruchten, tot zelfs helse petrol en hemelse kloefen, maar die zal men toch zeker, eens ter bestemming wel aan de poort moeten laten staan… Mandus doet hier, met den vinger voor de lippen, een nuttig koopje, en wacht buiten op zijn ginds aankomende koutergebuur. Eens voorbij, de buiten het dorp pinkende laatste straatlantaarn, doet Mandus alsof hij wat drankduizelig wordt en is al enkele malen in Moysons armen gevallen, en na meerdere proefnemingen, bij vertels tot thuis, heeft hij tussen Moysons frak, dien pak met zijn ‘aankoop’ weten te verwisselen. De heer Moyson belt aan het kasteel, en stuurt de meid met zijn pakket naar de keuken en zegt monkelend : ‘Elsje, dat moet ge morgen tegen de middag, lichtjes bruin grillen, want dan komt de Grote Pastoor ter tafel, voor enigs te regelen voor de komende Eerste Misviering van onze zoon en wel te rusten nu”… De volgende dag werd ’s avonds, bij die van het ‘Molenhuis’ de tafel gedekt en de lekkere tong opgediend voor drie gegadigden. Mandus had de Wieter en Sooi uitgenodigd op de traktatie van Mijnheer Moyson, om hun reeds gevorderde inzet voor de komende geburenhulde… Een paar weken later keren de Wieter? Sooi en Moyson van de kerk huiswaarts en Wieter en Sooi bedankten hun kasteelheer voor hun gekregen tongfestijn. Moyson verbeet zijn verbazing en zei filosofisch : ‘Beter gehad, dan nog moeten krijgen, mannen’…Hij drukte bedachtzaam op beide bepalingen van deze spreuk haar dubbel averechts, ten goede en ten kwade : eensdeels, de opluchting voor hem, van zijn voorbije avontuur, en anderzijds, enigs heimwee voor hen, naar hun voorbije feestje… En wat later kwam de dag der feestviering : de stoet vertrok onderdoor een triomark voor het kasteelpark, opstappend naar de maat van processiemarchen der beide fanfares, met voor, tussenin en achter, allerlei uitbeeldingen, van student tot priester worden, langs de bevlagde en met hulde brengende rijmdichten versierde woningen. Zelfs aan den overkant van den Bleukensweg, prijkt een eind in het veld, op een paalbord, als primeur een originele zet : ‘Da zijn de patatten van de Wieter, gebeerd met den hectoliter’, vertellers van ginds verder : ‘Heil den nieuwe Herder’. Vader Moyson doet even zijn koets stoppen, want bij die zin met ‘hectoliter’ is het alsof hij, als thuis enkele weken geleden, met de Grote Pastoor aan tafel, hier dien geroosterden dis weer riekt, van vier onverwachte braadharingen, doch bij een tweede lezing, is dat gevoel vervlogen en klapt hij zelfs goedmoedig de handen.”(Zie ook in deze kronieken : priesterwijding van Frans Moyson, 29 mei 1926)
Foto’s :
-Frans De Borger. -De familie Moyson-Wouters voor de ingangsdeur van het kasteeltje op de Kouter. Zittend : Frans Wouters en zijn vrouw Dorothea Vandermeulen. Links hun dochter Virginie Wouters,daarnaast met de kleine Frans Moyson op de arm staat Clementine Scheers ‘Mance van Spoelders’. Zij woonde in bij de familie Moyson en is er uitgetrouwd toen ze twintig was. De twee andere kinderen zijn Florentine en Louis Moyson. Uiterst rechts Antoon Moyson. (LG, blz. 229) -De Steenoordhoeve in de Winkelstraat die afbrandde in 1901. Op de voorgrond Melanie Wauters. -Het kasteel Moyson in 1989.
Het gezin van Austustinus en Maria Theresia Van den Bergh-Haverhals. De foto werd vermoedelijk genomen in juli-augustus 1918 aan hun herberg in de Bormstraat te Tisselt. Albert die het verhaal deed van zijn ongelukkige broertje zit op de schoot van zijn moeder. Boven links Jozef Van den Bergh die de ramp overleefde naast zijn oudste broer Frans die tot de slachtoffers hoorde. (Foto :"Vaertlinckcontact", "Groote oorlog editie")
1918 – 14 november : Ontploffing te Kapelle-op-den-Bos, twintig doden waaronder twee geboren Leestenaars.
Op 14 november 1918 om halfacht explodeerde munitie in een treinwagon. Twintig personen, jong en oud, kwamen om. Velen werden gewond.
De Nieuwe Gazet van 18 november 1918 daarover : “Daar zij al hun buit niet konden meevoeren verkochten de Duitsche soldaten den laatsten dag van hun verblijf te Capellen op den Bosch, in het station al wat er in de wagons was opgestapeld, tot meubels toe. Een talrijke menigte verdrong zich in ’t gebouw toen plotseling, door een onbekend gebleven oorzaak, drie munitie-wagons ontploften, waarbij 20 kinderen die in de nabijheid speelden, werden gedood en 40 werden gewond.”
Onder de getroffen gezinnen waren er twee geboren Leestenaars :
-Pieter Antoon Verbergt (°Leest 19/11/1862, +14/11/1918) zoon van Filip Verbergt en Anna Cornelia Bosman, die samen met zijn echtgenote Veronica Houwelijks om het leven kwam. Het echtpaar woonde te Kapelle-op-den-Bos, Schuttershof 10. Hij was fabrieksarbeider, zij huishoudster
-Angela Virginia Potums (°Leest 23/2/1871, +14/11/1918), dochter van Jan Baptist Potoums en Anna Verdickt. Angela V. Potums was weduwe van Frans Filip Peeters. Ze kwam om samen met haar man Egied Moens. Hij was staatswerkman, zij huishoudster. (’t Ridderke nr.3 1999)
In “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014 verscheen de getuigenis van Martha Verbruggen die de ramp meemaakte en die op haar, als kind, een enorme psychische impact had.
“…Ons gezin woonde op de hoek van de Wipstraat en de Mechelse weg waar mijn ouders een hotellerie hielden, een restaurant uitbaatten en een staande wip hadden. Ik was 8 jaar geworden van februari van dat rampspoedige jaar 1918. De Duitsers moesten in november vluchten terwijl de mensen op dat ogenblik in euforie leefden. Ik had reeds enkele dagen een tricolore strikje in mijn haar dat mijn moeder voor mij had gemaakt. Op het spoor hadden de vluchtende Duitsers wagens laten staan; hoeveel kan ik mij niet meer herinneren. Ik hoorde zeggen dat daarin goederen opgeslagen waren die de Duitse troepen hadden gestolen in Vlaanderen, bericht dat onder de mensen voortging als een lopend vuur. Die dag, 14/11/1918, ’s morgens vroeg, ging ik uit nieuwsgierigheid ook eens kijken naar de wagons op het spoor, samen met mijn nichtje uit Brussel Martha Verhagen, toen 14 jaar en Jozef Van Dijck, toen 10 of 11 jaar. Hij woonde samen met nog een kind en zijn moeder bij ons in; zijn vader was aan het front. Mijn nichtje had thuis een piano en vermits wij hadden horen zeggen dat in de achtergelaten wagons ook piano’s aanwezig waren, was onze nieuwsgierigheid dan ook zeer groot. Buiten weten van onze ouders gingen wij een kijkje nemen. Er waren aan en op de spoorwegberm zeer veel mensen aanwezig. Wij geraakten tot aan één van de wagons en zagen er boeken in liggen. Jozef Van Dijck stapte binnen. Op het ogenblik dat hij in de wagon was en ik op de tranche-pied stond en van hem een boek wou aannemen, gebeurde de ontploffing. Het was niet aan de wagon waar ik stond, maar aan deze die het verst richting Hombeek stond, dus links van mij. Ik herinner mij niet het geluid van de explosie, wel dat ik plots niets meer zag en wegliep, trapte op kreunende mensen, iets wat ik mij nog steeds duidelijk herinner en waaraan ik gans mijn leven een gevoel van angst heb overgehouden. Ik rolde de spoorwegberm af. Later vernam ik dat veldwachter Alfons Vergaelen mij had opgeraapt en naar huis had gedragen. Mijn vader riep of ik nog leefde. Ik was zwaar gekwetst en zag gans zwart, verschroeid : mijn kleren, zelfs mijn ondergoed, hadden vuur gevat. Diezelfde dag bracht mijn vader mij naar Brussel met de bateau mouche en vervolgens in Brussel met de diligence naar het ziekenhuis aan de Square Marie-Louise. Ik bleef er twintig dagen opgenomen. Ik vernam later dat de dokters van Londerzeel en Hombeek naar Kapelle waren gekomen om de gewonden te verzorgen want op dat ogenblik was er hier geen dokter. Acht dagen ben ik blind geweest en mijn beide trommelvliezen waren gescheurd. Ik verloor uiteindelijk het zicht aan mijn linkeroog. Later vernam ik ook dat Louis een kist had open gekapt. De man was elektrieker, was gehuwd en had twee kinderen. Men had hem teruggevonden in het houtgewas van de spoorwegberm".
Die dag vielen 19 doden; de volgende dag overleed nog Frans Van den Bergh uit de Bormstraat (Tisselt) aan de gevolgen van de ontploffing. (Noot : Joannes Franciscus Van den Bergh, 12 jaar oud. Hij stierf echter een maand later in het ziekenhuis van de Keizerstraat te Mechelen).
"Ik weet dat buiten mij nog enkele mensen, die gewond raakten, de ontploffing overleefden zoals Mon van de Houtte die op de Oostdijk woonde en de moeder van Jan Peeters ook wonend op de Oostdijk, zij verloor een oog”.
Aan de hand van verschillende (mondelinge) bronnen kan opgemaakt worden dat in één van de wagons zich een kist dynamietpatronen zou bevonden hebben die exploideerde toen deze werd open gekapt met een pikhouweel. Men meende dat in de kist(en) suiker zat. José Van de Ven deelde mee dat zij haar moeder vaak hoorde vertellen dat de springstof bij de kleinhandelszaak van Frans De Wit in de Mechelseweg in bokalen in de vitrine te koop stond in de volle overtuiging dat het suiker was. De dynamietklontjes en de suikerklontjes moeten dus erg op elkaar geleken hebben vandaar de grote vergissing met de fatale gevolgen. Tijdens de voorbereiding van een bijdrage in 1999 over deze ramp vertelde Albert Van den Bergh het verhaal dat zijn broertje Frans Van den Bergh naar de spoorweg was gegaan, samen met zijn jongere broer Jozef, toen ongeveer 8 jaar. Door de explosie had Frans brandwonden opgelopen en meerdere brokstukken in zijn lichaam gekregen. Het kind werd overgebracht naar het gasthuis in de Keizerstraat te Mechelen waar hij negenentwintig dagen na de explosie overleed. Zijn jongere broer bleef ongedeerd. Uit de notulen van de gemeenteraad van Kapelle-op-den-Bos van dezelfde dag vernemen we het officiële verslag over de ramp. Als gevolg van het drama was de raad ’s avonds in spoedzitting samen gekomen. Reeds op 12 november was een goederentrein gestopt op de lijn Dendermonde-Mechelen ter hoogte van het station. Duitse soldaten verkochten in de loop van de avond allerhande goederen zoals meubelen en werkgerief aan spotprijzen. De volgende dag kwam de verkoop van ’s morgens vroeg al op gang. Om 11 uur vertrok de trein. Een tiental wagons bleven zonder bewaking achter, maar alles bleef rustig. Op 14 november kwamen inwoners opnieuw van ’s morgens vroeg samenstromen aan de achtergelaten wagons. Toen bleek dat er geen bewaking aanwezig was, werden ze met breekijzers open gebroken. Het is toen dat een lading munitie ontplofte. Het verslag van de gemeenteraad beschrijft dat de personen die zich in de nabijheid van de wagons bevonden onkennelijk werden verminkt of gedood. Vele mensen vluchtten, maar een aantal onder hen bleef ter plaatse om eerste hulp te verlenen. Dokters van Londerzeel, Hombeek, Willebroek en van Kapelle-op-den-Bos werden opgeroepen om hulp te bieden. Zij lieten zes gewonden overbrengen naar de ziekenhuizen van Brussel en Mechelen. Onder hen ook de 12-jarige Frans Van den Bergh. Het gemeenteraadsverslag van 14 november 1918 eindigt met de beslissing van de raad om “alle deze lijken ten kosten der gemeente aanstonds te doen begraven in eenen gemeenzamen begraafplaats, morgen 15 november om 2 ure namiddag, en op 16 november eenen dienst te doen celebreren om 9 ure.” (Gust Van Auwenis in “Vaertlinck contact” speciale “Groote Oorlog” editie 2014)
Op 22 juli sneuvelde Jan Frans Huys op het veld van eer te Nieuwpoort.Hij werd daar de dag nadien begraven op het plaatselijke kerkhof.Jan Frans Huys was te Mechelen geboren op 11 april 1893 als zoon van Frans Florent en Amelie Peeters. Hij diende bij het 4de Regiment Carabiniers. In het ‘Belgian War Dead Register’ vonden we nog volgende gegevens : Woonplaats : Leest, Koestraat. Ongehuwd. Beroep : houweelpikker spoorwegen. Lichaamslengte : 1,68 m, Haarkleur : zwart/blonde snor. Soldaat Tweede Klasse mil 1913 met stamnummer 134/480. Doodsoorzaak : gestorven (obusscherven – uiteengereten). Plaats van overlijden : Nieuwpoort Stad (C.R. Nieuwendamme). Begraafplaats : -op 24 juli 1918 : De Panne, begraafplaats Duinhoek, graf nr. 2/54. -Later herbegraven : De Panne, militaire begraafplaats Kerkstraat. Graf B – 75.
1918 – 6 september : Ivo Fierens overleden.
Te Foverges (Haute-Savoie, Frankrijk) overleed Ivo Fierens. Hij was te Leest geboren op 10 augustus 1894 als zoon van Jozef Remi en Maria Louisa Jacobs. Ivo Fierens diende bij het 12e Linieregiment.
Op zijn bidprentje stond volgende tekst : “Met welbehagen zag de Heer op zijnen nederigen dienaar neer die niet op ‘t kruis maar op zijne legerstede lijdend uitgestrekt lag. Door verduldig zijne pijnen uit te staan deed hij zijne verdiensten ten hemel klimmen gelijk geurige wierookswalmen tot uitboeting van ’t zondig menschdom en de bevrijding van zijn dierbaar Vaderland. Als een rookwolk ben ik heengegaan. In den bloei mijner jaren. In ’t begin mijner levensbaan kwam het levensbootje op de rots te varen. Broeders, Zusters, Kameraden, Vrienden droogt uwe bittere tranen af. Eens zal ik u hier wedervinden en opreizen uit mijne kille graf. Mijne blanke ziel is heengevlogen. Vaarwel zeggende aan dit aardsche oord en met mijne ouders bevind ik me hierboven In des Heeren zalig Sionsoord."
In het ‘Belgian War Dead Register’ vonden we: Soldaat Tweede Klasse mil 1914 met stamnummer 112/58850/2924, in diensttreding : 22/9/1914. Hij was landbouwer en ongehuwd. Hij was 1,74 m lang en had blond haar. Doodsoorzaak : ziekte. Plaats hospitalisatie : BeMH Cauvelat le Vigaeu van 1/10/1914. Plaats overlijden Faverges (F – Gard) (hospitaal). Begraafplaats : Faverges F – Haute Savoie Belgische begraafplaats graf nr 1. (7/9/1918)
1918 – 28 september : Jan Geerts gesneuveld.
Op enkele kilometers van Houthulst, te Klercken, sneuvelde Jan Geerts. De eerste dag van het laatste offensief in de Vlaanders was voor hem fataal. De aanval werd die dag op drie punten ingezet : Houthulst, Westrozebeke en Passendale. Jan Geerts was te Leest geboren op 24 november 1895 als zoon van Karel en Melanie Verdickt. Hij ging binnen als oorlogsvrijwilliger bij het 20 ste Linieregiment. Hij zou te Leest begraven worden op 29 januari 1919.
Het ‘Belgian War Dead Register’ : Soldaat Tweede Klasse OV met als stamnummer 120/672 geeft als geboortedatum 24/11/1894. Doodsoorzaak : gesneuveld. Plaats overlijden : Sint-Pieters.
1918 –14 oktober : Alfons Hieckeleers gesneuveld.
De Belgische aanval waarbij Jan Geerts was gesneuveld, bleef steken aan de spoorlijn Oostende – Torhout – Roeselare. Op 14 oktober werd een tweede aanval ingezet, om half zes ’s morgens. Om 13 uur werden Handzaeme en Roeselare veroverd. Diezelfde namiddag valt ook Cortemark in Belgische handen. Daar sneuvelde Alfons Hieckeleers. Hij werd ter plaatse begraven. Alfons Hieckeleers was te Leest geboren op 15 juni 1885 als zoon van Rosalie Hieckeleers. Hij was oorlogsvrijwilliger bij het 10e Linieregiment. Een zieledienst ging voor hem door te Leest op dinsdag 4 februari 1919.
Op zijn bidprentje stond o.a. een citaat van Kardinaal Mercier (Herderlijke Brief. van 25/12/1914) : “...De Heer bekroont de dapperheid van den soldaat, die, zijn lot bewust, zijn leven ten beste geeft om de eer van zijn vaderland te verdedigen en de gekrenkte rechtvaardigheid te doen eerbiedigen, en de dood – christelijk aanveerd – verzekert zijne zielezaligheid !” En verder : “...Vaartwel, dierbare Moederen geliefde Zusters, die mij zoo innig lief had, zoo gaarne ware ik weer gekeerd om voortaan in uw midden te leven, de Heer heeft er anders over geschikt, zijn Heilige Wil geschiede. Ik stierf jong, maar gelukkig door het vergieten van mijn bloed medegeholpen te hebben voor de vrijwording van ons Vaderland. Mijne laatste gedachte was aan U, vergeet mij niet in uwe gebeden. Eens zien we elkander weder in den hemel...”
Het ‘Belgian War Dead Register’ : Soldaat Tweede Klasse OV 1914 met stamnummer 110/63218. Indiensttreding 6/8/1914. Ongehuwd, 1,652 m lang en met bruine haarkleur. Zijn beroep was werktuigkundige (draaier). Doodsoorzaak : gesneuveld (obusscherven). Plaats overlijden : Kortemark.Begraafplaats initieel : Kortemark, nabij de spoorweg op 200 m van de baan Kruisstraat – Kortemark graf 27768-677, op 15/10/1918. Begraafplaats : Houthulst, Poelkapellestraat militaire begraafplaats graf Q – 677.
Brief van het gemeentebestuur naar “Den heer Zivil Kommussaris” te Mechelen :
Op 24/3/1917 hebt u toelating gegeven aan Edmond Van Baelen, landbouwer Winkelstraat Leest, tot aankoop van een paard, in vervanging van zijn paard, door de Duitsche overheid opgeeischt geweest. Van Baelen heeft een paard aangekocht van Rolus Alfons, landbouwer Blaesvelt, Kleinheide nr 1, in welke gemeente dit paard in het register voorkwam onder nr. 18, en het is na den koop, te Leest ingeschreven onder nr. 203, merrie 13 jaren oud, bruin haar. Van Baelen komt nu melden dat den vroegeren eigenaar van het paard slechts toelating gekregen heeft tot verkoop van dit paard aan eenen inwoner van Blaesvelt ; van deze voorwaarden had Van Baelen geene kennis. In deze omstandigheden is onwetende dus gehandeld door deze landbouwer. Dientengevolge Mr den Zivil Kommissaris, ben ik zoo vrij aanvraag te doen om het paard aan Van Baelen te laten daar hem dit zoo dringend nodig is tot bewerkingen zijner eigene landen en om hulp van paardenwerk te kunnen gunnen, aan zijne buren die ook geen paard meer bezitten.
Te meer bevestig ik dat er gebrek aan paarden in de gemeente is, welk gebrek zich nog voordoet ten gevolge het natte seizoen, waardoor overlast van paardenwerk komt. In de hoop, Mr, dat de gedane vraag voldoening moge genieten, bied ik u mijne groeten aan. De Burgemeester.”
Isidoor Edmond “Mon” Van Baelen was te Blaasveld geboren op 30 mei 1853 en hij overleed te Leest op kerstmisdag 25 december 1935. Samen met zijn vrouw Jutina De Laet, een dochter van burgemeester Livinus De Laet, (°Leest 22/2/1852, +Leest 6/7/1935) bewoonde hij “Scheurcappruyn” in de Winkelstraat (zie het jaar 1417 in deze Kronieken). In 1920 verkochten ze dat hof aan de familie Frans Fierens-Van Winge en verhuisden in het huis van de kerk tussen het klooster en de zaal Sint-Cecilia.
1917 – 15 oktober : Theofiel Ferdinand Albert Van Hoof sneuvelde te Diksmuide.
Op 15 oktober 1917 sneuvelde te Diksmuide aan de IJzer de Leestenaar Theofiel Ferdinand Albert Van Hoof. Hij werd geboren te Leest op 11 januari 1892 als zoon van Frans Edward “Sooi”, de waard uit “de Groene Linde” op de Dorpsplaats en Marie Louise “Wiske” Huys. Theophiel was vrijwilliger bij het 6e Linieregiment en werd begraven te Oeren, nu Alveringem West-Vlaanderen (graf nr. 248) naast de Sint-Pietersbandenkerk.
Volgens het ‘Belgian War Dead Register’ sneuvelde hij aan de gevolgen van verwondingen door obusscherven. Theofiel was Soldaat Tweede Klasse OV met stamnummer 106/74658.
Niet veel later werd zijn broer Fons (“Petrus Alphonsius Van Hoof), die door het oorlogsgas was aangetast, uit een hospitaal naar huis gebracht. Jacob Albert Huysmans : “Nog zie ik Fons, bij een hete zomerdag, hijgend zitten, in het lommer van hun lindenboom…”
Fons Van Hoof was te Leest geboren op 6 mei 1894 en overleed op 15 maart 1921 te Leest op zesentwintigjarige leeftijd. (zie 15/3/1921 in deze Kronieken)
Foto’s : -Laatste gedachtenis aan Theofiel Van Hoof. -Zijn laatste rustplaats op het kerkhof van Oeren (West Vlaanderen).
Wijzigingen -aanvullingen - 1914-18. Weggevoerden naar Duitsland.
Wijzigingen - Aanvullingen
1917 – 4 januari : Dertien Leestenaars weggevoerd naar Duitsland
“Op 4 januari 1917, was Mechelen wederom getuige van het droeve en weerzinwekkende schouwspel der wegvoering van krachtvolle jongelingen, en diep teneergedrukte mannen en vaders. Thans waren het de aangewezenen uit de naburige gemeenten Leest, Hombeek, Tisselt en Heffen, die den lijdensweg naar Duitschland op moesten als slaven gedreven.” (‘Uit vroeger jaren’,GvM van 4/1/1933)
Uit Leest zouden dertien personen werden weggevoerd naar Duitsland. Het grootste deel zou echter reeds in februari worden weergezonden.In het gemeentearchief vonden we de volgende namenlijst en toelichting :
1. Spruyt August, arsenaalwerkman, Tisseltbaan.
2. Van der Taelen Piet Frans, arsenaalwerkman, Dorp.
9. Geerts Corneel Frans, dagloner te Leest, alsmede landbouwer te Tisselt, Moer.
10. Alewaters Karel Lodewijk, landbouwer Tisseltbaan.
11. Teughels Jaak, werkman, Dorp.
12. Geerts Antoon, arsenaalwerkman, Molenstraat.
13. Potoms Lodewijk, verhuisde naar Blaasveld.
“Nummer 3 op bovenstaande lijst Joseph Rottiers, was te Opdorp geboren op 16 mei 1887. Hij was spoorbaanwerker bij de staatsspoorwegen en werd door de Duitse bezetter weggevoerd naar het kamp van Soltan, alwaar hij drie maanden verbleef zonder te willen werken. Daarna werd hij overgevoerd naar Elsederutten alwaar hij onder bedreiging van slagen en verhongering gedwongen werd te werken in de steengroeven en ijzerertsmijnen tot 8 juli 1917, dit zonder loon. Joseph Rottiers werd weggevoerd omdat hij weigerde voor de Duitsers aan de spoorbaan te werken. Te uitgeput om nog te kunnen werken, werd hij teruggestuurd naar België.” (GA-13/2/1923)
Jozef Rottiers was gehuwd met Louisa Van den Branden en overleed te Leest op 8 december 1963.
“Willem Lodewijk Leemans, nr. 4 op de lijst, werd geboren te Leest op 26/10/1890 als zoon van Antoon en van Maria Clotildis Van den Branden. Hij zou weerkomen op 8 juli 1917.” (GA-13/12/1922)
Julien Geerts, nummer 8 op de lijst, vertelde daarover : “Ik vertrok op 4 januari 1917 vanop Nekkerspoel en kwam als laatste van allen terug op 15 juli 1917, na 6 maanden en 11 dagen. Wie zes maanden Duitsland had gedaan, kreeg na de oorlog een decoratie, ik was er nog juist bij. We verbleven in het kamp te Solto. Daar waren de Leestenaars samen, maar om te werken moesten wij uit elkaar. Eerst werd ik tewerkgesteld in een steengroeve bij Melsdorf boven Kiel. We moesten er kiezel uithalen. Nadien heb ik in een melkerij gewerkt te Mecklenburg en op het laatste zat ik in een houtfabriek te Lüneburg, waar ze triplex maakten. Het eten dat we kregen was niet fameus : van die ‘groene kraag’ beten gelijk we zeggen, gemengd met mosselen of vis ; daar is geen enkele koe, die dat zou gewild hebben. Ze gaven ons ook ‘Choucroute’ : witte kolen uit vaten. We kregen ook pap van zogezegde ‘gebarsten tarwe’, geen enkele maag wou dat verteren : dat kwam er uit gelijk het er in ging !” (‘LG, blz. 264)
Juliaan Geerts “Zjeine van de Sjeit” was te Leest geboren op 29 augustus 1898 en hij overleed te Mechelen op 31 mei 1991. Hij was gehuwd met Alida Jacobs (°Leest 23/7/1897, +St.Niklaas 8/12/1963) en schoonvader van fanfaresecretaris en de latere burgemeester August Lauwers. Juliaan Geerts was uitbater van café ‘Stadion’ aan de Kleine Heide. Eveneens was hij handelaar in steenkool, plantaardappelen en meststoffen. Tot zolang zijn lichamelijke conditie het maar enigszins toeliet ging hij met de fanfare mee naar alle concertuitvoeringen. Sterker nog : hij kwam zelfs wekelijks naar de repetitie en ging dan samen met Louis De Croes, Emerance Van den Heuvel en Louis Verschuren in de repetitiezaal luisteren. Hij bleef de hele repetitie lang gezellig zitten en dronk af en toe een pintje bier. Hij was onafscheidelijk verbonden met zijn pijp. Zijn café was destijds het lokaal van de duivenmaatschappij en ook hij was een fervent duivenliefhebber. Zijn café was ook ooit de stamplaats van de vermaarde voetbalploeg FC Leest, die vooral actief was omstreeks 1940. Juliaan Geerts was een bijzonder graag geziene figuur in de fanfare en ook daarbuiten. Wie als jongeling in zijn café één of andere boodschap kwam overbrengen, kreeg gegarandeerd een stuk chocolade. Hij bekeek het leven op een Bourgondische manier en genoot er met volle teugen van. Hij begreep maar niet dat zijn leeftijdgenoten en al wie jonger was dan hijzelf zo vroeg overleden ondanks hun gezegende leeftijd. Hij zei dan : ‘Hoe is het mogelijk dat het nu al met hem is afgelopen…!’ (‘Leest in Feest’, Stan Gobien)
“Va, gij stelde geen hoge betrachtingen in het leven. Tevreden met het lief en leed dat u was beschreven. Steeds eenvoudig maar met een klaar verstand hield ge ons allen samen in familieverband. Uw werklust, uw vriendschap en uw zachtmoedigheid, die zullen u vergezellen naar de eeuwigheid. Verenigingen allerhande die trokken u aan, ’t was een brokje leven naast ’t dagelijks bestaan. De zin van ’t muzikale leven, het maakte u zo blij bij elk optreden van Sint-Cecilia uw maatschappij. Soms spannend, dan weer vredig, zo was ’t hier in Leest, maar het was uw wereld in ’t hart en in de geest. Ook als duivenliefhebber waart gij steeds paraat, ’t bracht mensen weer samen, ’t bracht leven in ’t straat. In uw handel en wandel waart ge zo spontaan, gij en uw echtgenote 36 jaar achter de tapkast gestaan. Ge hield van dit leven, de mens, de natuur, soms stil zitten mijmeren samen met een gebuur. Zo gingen de uren, de dagen voorbij, maar toen kwam een dag, ’t was de laatste van mei. Beste familie, dank voor de goede zorgen en genegenheid die ik van u mocht ontvangen. Beste Lydia, dank zij u heb ik mijn laatste levensjaren gelukkig in mijn vertrouwde huis kunnen sluiten. Vaarwel, eens zien we elkaar weer, allen verenigd bij de Heer.” (Uit zijn gedachtenisprentje)
Voor het nummer 12 op de lijst, Antoon Geerts, verzocht burgemeester Bernaerts om zijn terugzending in een brief van 6 maart 1917 naar ‘den heer Voorzitter van het Meldeamt te Mechelen’ : “Bij deze neem ik de vrijheid aanvraag te doen tot terugzending naar de gemeente Leest, van mijnen ingezetene Geerts M. Antoon, werkman van beroep, geboren te Leest den 3 april 1879, en alhier woonst hebbende Molenstraat nr. 8. Dezen man is op 4 januari 1917 overgevoerd geworden naar het Kamp van Soltan (Duitschland). Hij is gehuwd met Van Kerckhoven Joanna Octavia, oud 36 jaar, en was, bij zijne wegvoering, vader van 4 kinderen, die geboren zijn in 1905, 1907, 1912 en 1913. Zijne vrouw is op 5 maart 1917 bevallen van één vijfde kind, hetwelk den last van dit gezin nog vergroot, en de hulp des vaders in dezen ogenblik vraagt. Den weggevoerde is altijd van goed gedrag geweest, goed huisvader, spaar- en zeer werkzaam, en zijne terugzending wordt door zijn gezin en familieleden zeer betracht. Hierbij verklaring van een werkgever. Van eene landbouwersfamilie voortspruitende, heeft hij altijd zijne bezigheid in de landbouwerij gevonden sedert den duur van den oorlog. In de hoop, Mijnheer, dat deze vraag gunstig onthaal verwerve, bied ik u mijne groeten aan. De Burgemeester van Leest.”
Een veertiende weggevoerde Jan August Maes, tijdens de oorlog in Hombeek wonend, was te Heffen geboren op 18 april 1885. Later kwam hij naar Leest wonen in de Tiendeschuurstraat. Hij was gehuwd met Maria Jozefina Leemans. Omdat hij rijwielmaker was, een beroep dat toen onmogelijk uit te voeren was, en bijgevolg werkloos, werd hij op 4 januari naar Soltan gevoerd. Na drie maanden verplaatste men hem naar Elsederutten tot 26 juli 1917, de dag zijner terugzending naar zijn vaderland. (GA-6/2/1923)
Foto : -Twee keer Juliaan Geerts met zijn onafscheidelijke pijp.
– “3 Schies Dragonders Regiment nr 15 verblijft in de gemeente (Noot : Tisselt) van 8 mei 1916 tot 18 juli daarna. Dit escadron is gelast met de aangeklaagde feiten nopens personen te onderzoeken van 8 omliggende gemeenten. De secretaris L. Patteet, wordt gedurende dit tijdvak dag voor dag opgeeischt om te dienen als taalman, omdat de onderzoeksrechter wilde fransch spreken.” (Verslag van het verblijf der Duitschen in de gemeente Thisselt gedurende den oorlog 1914-18 – Gemeentearchief Willebroek)
1916 – 10 augustus : Woning en inboedel van Antoon STOOP door brand vernield
“Bij deze doen ik U kennen dat op den 10e dezer maand omtrent 5 uren ’s morgends, in de Kapellestraat, de woning en inboedel van den landbouwer Antoon Stoop, door brand vernield zijn. Ongelukken van personen zijn niet te betreuren. De oorzaak van den brand ontstaning is niet kunnen vastgesteld worden.” (Brief van 14 augustus van de burgemeester van Leest naar de Procureur des Kongs te Mechelen)
Antoon Stoop, grondwerker, zoon van Antonie en van Petronella Van de Wygerd, was in Terheyden (provincie Noord Brabant -Nl) geboren op 25 december 1868. Hij vestigde zich te Antwerpen en verhuisde na zijn huwelijk met Maria Catharina Geerts op 29 augustus 1895 naar Leest.
Deze arbeidster (°Leest 29/3/1877) was een dochter van Petrus Franciscus en van Albertina Cleijmans.
Antoon Stoop was medestichter van de Koninklijke Fanfare Sint-Cecilia en hij overleed te Leest op 25 augustus 1953.
Bijgevoegd : -Huwelijksakte van Antoon Stoop en Maria-Catharina Geerts. -Zijn bidprentje.