Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Frans "Susse" Teughels.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Frans “Susse” TEUGHELS.
Frans ‘Susse’ Teughels (°Leest 21/1/1930, +Bonheiden 15/4/1996), binnenhuis architect, bouwkundig tekenaar en samen met zijn broer Louis exploitant van de gelijknamige schrijnwerkerij vlakbij de kerk van Leest, over zijn oorlogsherinneringen :
Het begin
Het eerste officiële document op mijn naam dat ik ooit gezien heb was de rantsoeneringskaart, juist voor de oorlog. Het was dan wel al dikwijls mobilisatie geweest, maar verder was er tot dan toe nog niets van gekomen, deze keer zal het wel menens geweest zijn, want alle weerbare mannen, welke geschikt bevonden waren voor de verdediging van ons vaderland hadden reeds hun uniformen, die al jaren in de kast hingen, aangetrokken.
Ik zie de metser nog naar huis komen, zijn eerste verlof sinds zijn oproeping, een broek tot even onder de knieën, waarvan de knopen niet meer vast konden, een vest waarvan de knopen met koordjes vastgeregen waren aan de knoopsgaten, maar de knopen blonken als een spiegel, daar was men in ons leger wel heel streng op, verder zwaaide hij altijd maar zijn hoofd om de rode floche, welke aan zijn bonnet hing, van voor zijn ogen te krijgen, een gerieflijk ding, zo een dingske dat hier altijd hing te bengelen, als ge dan geen vijand ziet dan ziet ge toch die floche. Hij was anders wel jaloers op zijn vriend, want die had een geweer, wat is een soldaat toch zonder geweer ! Die andere was dan weer jaloers op hem, omdat hij dan toch weer geen geweer moest kuisen !
Ons leger had toen geen geweren genoeg, later moeten er dan toch te veel geweest zijn, want tijdens de vlucht heb ik er verscheidene langs de weg zien liggen, moet nog al gehinderd hebben tijdens het lopen…
Dat was allemaal rond de tijd van Sinksen in de mooie maand mei van het jaar 1940. Alle voorbereidselen waren al getroffen voor de kermis. Bij ons (Noot : herberg-feestzaal “Den Rooselaer”) stond zelfs het orgel al en in de kerk hingen reeds de vlaggen voor de processie.
“Stormen”.
Helaas, het heeft allemaal niet mogen zijn, want die vrijdag werd ik wakker door het ongewone lawaai op het dorp. Aan mijn bed stond ons vader die vroeg zo rap mogelijk klaar te zijn want we moesten gaan ‘stormen’. ‘Stormen’ heb ik eigenlijk in mijn hele leven maar eenmaal gehoord, of liever zelf aan geholpen. Het was met twee hamers afwisslend op de klok slagen, zo snel men kon, een kwartier aan een stuk, met drie man, elk zijn klok. Dit werd alleen gedaan ingeval van nood of zware rampen, vandaar het gezegde “als de stormklokken luiden”. Toen, de 10e mei, is het gebeurd, het was oorlog.
Oorlog.
Een heerlijk mooie vrijdag in de maand mei : oorlog ! We dachten dat nu voor ons alles voorbij was…oorlog…maar eigenlijk was niet alles voorbij, want toen we zoals iedere andere dag naar de school gingen kwam meester De Leers tot aan de poort en vertelde dat de koning in de radio gezegd had dat de scholen gesloten waren en dat we ons moesten gedragen als dappere Belgen, want de Belgen waren de dappersten aller Galliërs. Hij ook, want hij had nog altijd die doos pralines in de schuif liggen welke hij in de vorige oorlog van de koningin gekregen had voor zijn dapperheid. Die behield hij als souvenir, hij zou er nooit eentje van opeten,…dat geloof ik wel, die moesten toen al lang beschimmeld zijn… Heinke van den Berg, de gemeentewerkman is een paar maal huis voor huis gegaan met zijn bel, want hij was dan in geval van een spoedbericht ook de belleman, de eerste maal dat hij rond kwam was met de mare dat onze jongens tussen 17 en 20 weg moesten om ingelijfd te worden bij het leger, waar niets van in huis is gekomen, de meesten zijn toen vertrokken naar een onbekende bestemming, velen hebben heel wat miserie meegemaakt, ééntje, Franske De Borger (Noot: hij bedoelt Frans De Prins), is nooit weergekomen. In Frankrijk gedood bij een bomaanval. De tweede maal dat Heinke rondkwam ging over rantsoenzegels meer weet ik er niet van.
Luchtaanval.
Maar verder was het op ons dorp een ganse dag rustig, tot een uur of zeven ’s avonds een paar Duitse vliegers over ons dorp kwamen gescheerd, recht naar Kapellen-op-den-Bos waar ze op de brug van de spoorbaan hun eieren wilden gaan leggen. Dat is wel niet van een leien dakje gegaan, want toen ze uit de lucht het eerste saluut gaven kregen ze een eresalvo terug van een Engels schip dat per toeval daar in het kanaal te wachten lag, een vliegtuig werd de vleugel afgeschoten en is al draaiende naar beneden gekomen, heeft in zijn val een ander vliegtuig geraakt en ze zijn dan samen op de grond gekomen, beide piloten dood, de andere vliegtuigen hebben nog wat bommen gegooid maar de brug is niet geraakt, wel lagen de huizen rond de brug allemaal plat, er waren 7 doden, vele gekwetsten en een paar vermisten. Wanneer deze luchtaanval voorbij was, kwamen er al een paar soldaten, het begin van de terugtocht.
Vluchtelingen.
Zo verliepen de dagen, geen school, maar verveeld hebben we ons niet, want telkens was er weer wat anders te beleven. Stilaan kwamen er meer en meer vluchtelingen, mensen die uit hun huizen gezet waren om een frontlijn te maken, en ook andere, zo maar, om in veiligheid te zijn. Ze kregen dan ook onderdak bij de mensen van Leest, zowel als op een ander. Tot op een zekere dag, na de noen, er een groep soldaten kwam, ze gingen een kanon opstellen achter het kerkhof, om Mechelen te verdedigen. Slapen zouden ze bij ons in de zaal. ‘k Ben er natuurlijk altijd bij geweest, het ene ogenblik in de zaal, het andere bij het kanon, wijl de baas, een sergeant, één van de jongens opstuurde om het eten en de munitie te halen. Die jongen ging bij Gieleke (Noot : Jan Baptist De Smedt ook genoemd ‘Jangske den Bakker’) de triporteur halen en reed dan met het vehikel naar de pastorij toe, want de keuken moet ergens aan de brug op de Warande gestaan hebben. Ondertussen moesten er andere jongens het stuk opstellen, richten en klaarstellen op de St.Romboutstoren, om de schietafstand te regelen, wijl weer anderen moesten grachten graven voor de verdediging. Alles gebeurde in een koortsig tempo, zwart en moe waren ze reeds voor ze bij ons kwamen, en nog dit beulenwerk, honger hadden ze ook, een ganse dag nog niets gekregen, maar dat zou nu wel vlug beteren, die hoop hield hen sterk, na een uur of twee drie is dan die man met zijn triporteur teruggekomen, gans vol geladen was hij, de soldaten gauw om hunne gamellen en wijl ze dan stonden aan te schuiven voor het lang verwachte etentje, begon die man, die was weggereden, het gespan af te laden : 7 b.h.’s, wel 50 paar vrouwenkousen, 20 bloezen, 2 paar tennisrakketten, een paar voetbalschoenen, 2 flessen cognac, 3 flessen genever, 3 vrouwencorsetten, een oude radio, en wel 10 paar lakens, maar van munitie of aan eten denken, daar had hij geen tijd voor gehad. Toen kwam juist het bevel op te breken, de jongens zijn al vloekend en klagend weer aan ‘t werk gegaan, alles afgebroken en zonder één schot te lossen weer naar een andere stelling getrokken. Kom, zei ons vader toen, we zullen ook maar vluchten. (Gepubliceerd in “De Band” van oktober 1978)
Vervolgt met : “De Vlucht”.
Foto’s :
-Frans “Susse” Teughels.
-“Jangske den Bakker” met zijn vrouwtje Virginie Van Crombruggen.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog : Raf SELLESLAGH.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Raphëlle “Raf” SELLESLAGH.
Raf was het vijfde kind van de acht telgen van de Leestse populaire schoolmeester Victor en van de Tisseltse Delphine ‘Fien’ De Wit. Ze werd te Leest geboren op vrijdag 13 januari 1933 en zou er heel haar jeugd en volwassen leven doorbrengen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak op 10 mei 1940 was ze zeven jaar oud, oud genoeg om alles bewust te beleven en te onthouden. Veel van die herinneringen en ook andere uit haar jeugd heeft ze neergeschreven :
De oorlog en de vlucht.
Op de stralende morgen van 10 mei 1940 bestookten de Duitsers niet enkel militaire doelen, ze vielen ook steden en dorpen aan. De aanval op Brussel om 05u20 leverde al een eerste tragische balans op : 41 doden en 62 gewonden. Meteen was de bevolking bij het conflict betrokken en begon paniek om zich heen te grijpen. De gruwelen van de eerste wereldoorlog waren nog niet vergeten en vele mensen verkozen te vluchten. Niemand wist eigenlijk waar naartoe maar weg van het krijgsgeweld was het eerste gebod. Snel scharrelden Victor en Fien (Noot : haar ouders) het noodzakelijkste bij elkaar, wat geld en vooral veel kinderen. De fietsen volgeladen met wat schamele bezittingen, een voorbehouden plaatske op het speelkarretje van Jefke Vink en weg waren ze. Langs de Tiendeschuurstraat over de Bist, waar Victor van de Lodde de gouden raad meekreeg terug huiswaarts te keren want ze gingen het gevaar tegemoet. Achteraf zou Victor hem gelijk geven. Via Kapelle-op-den-Bos belandden ze stapvoets in een platgebombardeerd Aalst waar ze letterlijk door de vlammen heen moesten. Huilende duikvluchten van Duitse vliegtuigen maakten de verwarring compleet. In het dorpje Schuiferskapelle, thans een deelgemeente van Tielt, speelden ze dochtertje Raf kwijt. Die was met haar fietsje wat voorop geraakt. Gelukkig kon vader Victor haar gezond en wel terugvinden. Misschien waren het de vele rozenkransen die de kinderen samen met Colette Vink moesten bidden, die hen veilig tot bij boer Van de Walle in Tielt West-Vlaanderen brachten. De terminus van hun vlucht. In de kelder van deze boer konden ze eindelijk wat op adem komen en besloten ze terug huiswaarts te keren. Hun vlucht had tien dagen geduurd. Thuisgekomen vernamen ze van ‘den Blokmaker’ dat tijdens hun vlucht 20 mannen op de koer van de jongensschool bijeen gebracht waren om geëxecuteerd te worden, wat gelukkig niet is doorgegaan. Nog volgens ‘den Blokmaker’ hadden de Duitsers het plan opgevat om hun woning in brand te steken, maar had hij dat kunnen beletten door te verklaren dat er een groot gezin in dat huis gevestigd was.
Dagelijks leven.
Als hout, kolen en kinderen binnen waren, zaten we meestal met z’n allen met ons voeten op het onderste van en rond de Leuvense stoof. Ieder met zijn eigen bezigheid. Omdat het onderste van de stoof te klein was om 18 voeten op te parkeren, gebeurde het meermaals dat den ene zijn voeten op die van den andere plaatste. Ons moeder die met vier priemen en dikke breiwol de mooiste warme sokken kon breien, maar af en toe van de stoof schoof, voeten op de grond, steken eveneens, breiwerk in retard, een verwrongen vloek ten gevolg, en een schietgebedje om met ons Heer weer wit te staan. Het deksel van de stoof werd bij valavond even opgelicht, zodat er bij het bidden van het dagelijks rozenhoedje, wat licht scheen in de duisternis. Sfeervol en onze gedachten verdwaalden niet !! Soms moesten we bidden voor een jong gezin dat aan uitbreiding dacht. De manier waarop werd angstvallig verzwegen ! Ons moeder las dan luidop : ‘leer hen een kinneke maken, niet te grof, niet te fijn, maar juist zoals het kinneke moet zijn.’ En negen maanden nadien mochten we dan naar dat kinneke gaan zien. Wij kenden geen weelde, wel een gelukkige jeugd. Omwille van de schaarse en dure brandstof en het dure leven voor zo een groot gezin leefden we in een kleine ruimte. In onze keuken moesten 9 mensen van groot tot klein zoeken om hun eigen taak zo goed mogelijk te kunnen vervullen !! En geloof me, dat was zeker niet gemakkelijk !!! Op die luttele oppervlakte moest ieder naar behoren functioneren. Koken, eten, de was drogen, schoenen poetsen, breien, sokken stoppen, studeren, huiswerk maken, verbeteren van schooltaken, plezier beleven en ruzie maken !! Geld om een ganse woning op te warmen was er niet. De kolen waren veel te duur en gerantsoeneerd. In de tweede plaats (nu living genaamd) stond een feu-continue. Als er een beetje geld in kas was, kocht ons moeder 200 kg antraciet. Met het weekend als iedereen thuis was werd daar het vuur aangestoken. Dat was een GROTE LUX, tenminste als de schouw niet vochtig was en deze een goeie werking had !! Zoniet konden wij door het slecht functioneren van de schouw best met gerookte haringen vergeleken worden. Als de wind uit het noorden kwam hadden we meestal prijs ! Deuren en ramen werden dan op elkaar opengezet zodanig dat de rook kon afdrijven. Soms kon ons moeder concurreren met den Ammoniak van Willebroek. Eens de vlam in de pijp was het euvel verholpen. De Leuvense stoof werd door ons moeder gepoetst op vrijdagnamiddag als heel het capittel naar school was. De ronde pot was gauw kapot gestookt. Om de barsten te repareren had ons moeder de oplossing gevonden, waar weet ik niet, maar het lukte ! Ze kletste wat slam (vraag me niet wat het was) tegen de barsten en eens de schooltijd gepasseerd, stond de gerepareerde pot roodgloeiend. Dat mens kon zelfs den duvel doen blozen ! ’s Winters moest de was meestal in de keuken gedroogd worden. Wat nagelen in de muur, kruisgewijze de draden gespannen en klaar was kees ! Gemakkelijk was anders ! Als elk centimeterke draad benut was, moest men op zoek naar de bewoners. Dat was wel een voordeel als men wat mispeuterd had, ofwel haperde men met zijne neus in een manshemdslip of kon je je verstoppen achter een opgehangen vrouwenbroek. We zochten dat zelf wel uit ! We waren niet groot, de broek integendeel wel ! De boterhammeke’s waren als de kolen : gerantsoeneerd ! Drie, niet meer niet minder lagen er op ons te wachten. In de zomer konden we veel recupereren met groenten uit de moestuin of fruit uit de boomgaard. Hier en daar had vader wel een handje voor. Aan een schappelijk prijske kocht of kreeg hij soms melk, boter en eieren en al eens spek op Goede Vrijdag bij de Lodde of bij Stefanie van Toontjes (kozijn en nicht van hem). Ook bij rosse Colette (uit de Hertstraat) kon hij altijd terecht. Wij zijn hen daar steeds dankbaar om geweest. Men zou voor minder onder den oorlog ! Van rosse Colette kreeg ik voor mijn plechtige communie als geschenk een zelfgebakken taart. Een kunstwerk op zijn eigen, gecamoufleerd met veel crème fraiche, dat laatste hadden we nog nooit gezien. Heel voorzichtig met mijn bijdegronds meisjesveloke was ik met de taart gaaf ’t huis ‘geland’. Doch wanneer deze op mijn grote dag op de tafel werd gezet stelde ons moeder verontwaardigd vast dat al de crème fraiche er afgelikt was ! En toppunt was, niemand had dat gedaan, waarschijnlijk omdat den ene voor den andere moest zwijgen ! Van solidariteit gesproken ! Je kunt je voorstellen, als er zeven aan dat ding gelikt hadden, dat ’t spel dan wel kaalgeschoren was ! ’t Zal dan toch vermoedelijk voor de communie wel gesmaakt hebben ! Zo spartelden onze ouders met ons door de oorlogsjaren.
Zender van de witte brigade.
Vader Victor luisterde tijdens die oorlog ook naar een verdoken zender van de witte brigade. Eén van de kinderen moest dan buiten op wacht staan om zeker te zijn dat ‘de muren geen oren hadden’ en steevast eindigden die uitzendingen met de woorden : ‘en zonder er op te boffen, toch krijgen we ze wel die moffen’.
Kooltjesziften.
Een welgekomen bijverdienste in de oorlog was het kooltjesziften. Voorzien van een zeef, schup, jute zakken en hun houten kruiwagen trok de hele familie naar de putten in Battel. Regelmatig werd daar kolenafval, afkomstig van treinen en boten uit Brussel en Antwerpen, gedropt. Men moest dan wel bij de zaak zijn om er het beste uit te halen. Soms lukte dat en kon de familie daarmee wat kolen uitsparen voor de verwarming in de winter.
Schuilkelder.
De naoorlogse vliegende bommen maakten drie slachtoffers in Leest en veel stoffelijke schade. Vele bezitters van een tuin in het dorp gingen over tot de bouw van een schuilkelder, liever nog dan op die plek in hun hof aardappelen te planten. Bij de familie Selleslagh was de schuilkelder gegraven achteraan in de tuin tussen de kriekelaars. De takken zouden het zicht benemen, dacht vader Victor. Meestal zagen ze de vliegende bommen over hun hoofd vliegen en vonden ze niet de tijd om naar die schuilkelder te vluchten. ’s Nachts sliepen ze in de kelder onder hun huis, gelukkig was het geen winter, want dan hadden ze af te rekenen met grondwater dat de kelder kwam binnengestroomd. Mensen die de oorlog niet hebben meegemaakt kunnen het zich nauwelijks voorstellen maar de vrees dat zo’n bom elk moment kon neerkomen, beangstigend… Van de familie was niemand zo dapper als moeder Fien, als de moordwapens overvlogen ging zij steevast buiten kijken. Fien, te Tisselt geboren op 19/8/1894, overleed te Leest op 13/7/1995. In 1994 werd ze te Leest luisterrijk gevierd toen ze 100 werd.
Foto’s :
-Raf Selleslagh.
-De woning van de familie Selleslagh in de Dorpstraat.
-De kinderen Selleslagh met de fietsjes die de vlucht tijdens de oorlog overleefden. Van links naar rechts : Frans, Irma, Hubert, Raymond, Raf, Maria en Cyriel.
-Het gezin Selleslagh-De Wit na de oorlog. Als vierde van links Raf.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. Hendrik "Rik" Lauwens.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Hendrik “Rik” LAUWENS.
Rik Lauwens werd te Leest geboren op 31 december 1934 als zoon van Jan Baptist (°Blaasveld 19/4/1903, +28/1/1991) en van Mathilde “Mathilleke” De Bruyn (°Bornem 26/12/1907, +Leest 29/5/1977). Hij huwde met Josephine Polfliet (°Kapelle-op-den-Bos 15/3/1931) die hem drie kinderen schonk : Willy, Hugo en Maryse.
Rik was een begenadigd sculpteur, een uitstekend muzikant en meer dan 40 jaar gemotiveerd leider van het gemengd kerkkoor van de parochie Leest.
Toen ik in december 2014 Rik en Josephine interviewde kwamen ook zijn oorlogsherinneringen aan bod.
De zilverpapiersnippers waren bommen.
Van de tweede wereldoorlog herinnert Rik zich nog dat de Duitsers verboden om muziek te maken en vooral de enorme formaties geallieerde vliegtuigen die het luchtruim verduisterden. Ooit, hij zal de datum nooit vergeten, 19 april 1944, was hij met enkele jongens konijnenvoer gaan plukken in de Bleukens toen er weer zo’n formatie voorbijvloog. De vliegtuigen gooiden schijnbaar snippers uit en de jongens dachten dat het, zoals zo vaak, om antiradarsneeuw ging en zij holden er naartoe. Die dwarrelende dingen zagen er van op afstand uit als zilverpapiersnippers.
Dat was een techniek van de geallieerden waarbij grote hoeveelheden foliereepjes uitgeworpen werden. De reepjes weerkaatsten een deel van de radarbundel, waardoor het radarsysteem een doel ziet. Doordat de wolk foliereepjes vrij groot was en de reepjes dicht op elkaar dwarrelden, ontstond er een compleet ‘gordijn’ van doelen waar een radar moeilijk doorheen kon kijken en waarachter de vliegtuigen zich konden verschuilen of uit de voeten maken.
De jongens hadden zich echter misrekend, het bleek om echte bommen te gaan. Eens ze de grond raakten spatten ze open en zetten ze de omgeving in vuur en vlam. Gelukkig had Jef Beullens, de pachter van het Hof ten Broecke, het gevaar tijdig opgemerkt en hij maande de jongens aan om weg te vluchten. Zij konden zich veilig terugtrekken tot bij de massa volk die op de kerkhofmuur alles van in de verte gadesloeg.
Eén van die fosforbommen kwam terecht op de schuur van pachter Jan Lauwers in de Larestraat en stak die helemaal in de fik. Het grootste deel van de bommen raakte Mechelen en de stad stond in brand. Op 24 april zou Mechelen rouwen om de 120 doden en de vele gewonden. Hun lijkkisten stonden opgesteld op de binnenkoer van het St.-Romboutscollege en werden vandaar naar de kathedraal gebracht voor de uitvaartdienst.
Op 1 mei zou Mechelen het weer zwaar te verduren krijgen. Leest en Hombeek ontsnapten op het nippertje. Het doelwit was duidelijk het spoorwegknooppunt van Mechelen en de spoorwegwerkplaatsen van het zogenoemde Arsenaal, dienstig voor de oorlogsindustrie. De verwoesting in de stad was enorm.
Op 15 mei 1944 liet kardinaal Van Roey een herderlijke protestbrief aflezen in alle kerken waarin hij de geallieerden verzocht in naam van België have en goed van de burgers te ontzien “daar anders de beschaafde wereld zich met afschuw rekenschap zal geven van de ontzettende behandeling, die een onschuldig en loyaal land heeft moeten verduren.”
Bombardementen van grote omvang bleven van dan af achterwege. Rik weet nog dat de Duitsers in 1944 op de vele open weiden langs de Zenne twee meter hoge boomstammen en balken in de grond hadden gestopt om te beletten dat vliegtuigen of zweefvliegtuigen er zouden landen. Ze werden omwikkeld en verbonden met prikkeldraad. De bezetters vreesden een invasie.
Kennismaking met de bevrijders.
Onvergetelijk was zijn eerste kennismaking met de Engelsen. Het was een gewone schooldag en plots zagen ze een colonne legervoertuigen van het Engels leger voor de jongensschool halt houden. De bevrijders eisten de hele schoolinfrastructuur op en alle jongens mochten naar huis. Onder het afdak werd een veldkeuken geïnstalleerd die doorliep tot in een grote tent op de koer en de drie eerste klassen werden omgetoverd tot eetzaal. Slapen zouden de soldaten in zaal St.-Cecilia in de Dorpstraat. De kinderen moesten geruime tijd niet naar school en sommigen, waaronder Rik, verbroederden met de Engelse soldaten die ook hun eten deelden met de Leestse jeugd. Rik was ook van de partij toen ze een potje voetbal gingen spelen met de Engelsen op het plein van Heffen.
Schone liedjes duren niet lang, er moest een oplossing gevonden worden voor de schoolverlaters. De jongens werden uiteindelijk ondergebracht in de meisjesschool waar ze een halve dag les kregen in de namiddag en de meisjes in de voormiddag.
Vervolg : Leestenaars in de Tweede Wereldoorlog. J.A. Huysmans -.
Wijzigingen – Aanvullingen Kronieken van Leest.
Herinneringen aan W.O.-II
Jacob Albert “Bert” HUYSMANS.
Vervolgens gaf onze Constant het relaas van zijn ervaren : “Ik werd van bij de inval der Duitsers met een compagnie jonge rekruten naar het zuiden van Frankrijk gestuurd. Ik kreeg in een dorp logies in de pastorij op een kamerke waar het wemelde van vlooien. De rekruten kregen onderdak in de schoollokalen. Drie weken reeds, gingen wij dagelijks samen met geallieerde koloniale afdelingen in een heuvelland met achter ons een rivier, op oefening.
Op zekere dag wordt die, door Franse gendarmen plots stilgelegd, alle officieren meegenomen, en ergens in een schuur opgesloten. Er werd door het volk geroepen : ‘Die kereltjes doen hier aan veilig spel, terwijl onze jongens het voor hen opknappen !’ en zij schimpten de Belgen met een begin van haat, omdat wij thuis de Duitsers niet hadden tegengehouden…
Twee dagen nadien werden in de streek door de Duitsers strategische punten gebombardeerd en zijn in de verte reeds schermutselingen te horen en nadat er in de buurt Duitsers werden gesignaleerd, worden wij met onze manschappen, met tot hier wijkende Franse liniesoldaten, opgesteld tussen struikgewas voor die rivier…
Uit een kilometer verder bos, worden wij wat later onder vuur genomen door Duitse mitrailleurs…Weldra worden er reeds hier en daar, terug schietende jongens getroffen…Sommigen poogden al zwemmend de andere oever te bereiken. Ik kon niet zwemmen en liet mij zoals velen, aan het riet geklampt in het water zakken, en plots hees men ergens hier de Witte vlag, en werd aan beide zijden het schieten gestaakt. Kameraden hielpen mij aan de kant…
Die avond grijpt Frankrijk zijn kans van overgave… Fransen, Belgen en Kolonialen werden ontwapend, en mochten naar hun door de Duitsers veroverde gebieden, vrijaf weerkeren…
Drie dagen later ben ik van zover stappend en lopend thuis gekomen met enkel nog de omhulsels van mijn schoenen op de voeten, de zolen totaal afgesleten…”
Ons moeder wou ook haar zeg, in de markante trant van haar vader Peter Leireke : “Na de afgelaste kermisdag werd de Zennebrug opgeblazen. Kort daarop komt Dore van Noldus vragen : ‘Jan, als gijlie hier weg wilt, wij rijden straks met ons citroentje naar Frankrijk, ge kunt mee.’ ‘Bedankt Dore, maar voor mij te ver,’ zei vader. Juist komt Mandus de kleermaker binnen en die zegt : ‘Toor, ik vertrek seffens met mijn volk te voet naar Londerzeel toe, en dan zien we wel.’ ‘Toe va,’ zeg ik, ‘laat ons meegaan,’ en we gingen mee, en overhands torsten wij een valiesken, niet vol geld, want dat was toen wat raarder dan nu, doch het pas nieuw gekochte schrijfmachientje voor onze Constant, och arme, tot Kapelle op den Bos. ’s Anderendaags reed Mandus op zijn meegenomen fiets naar huis poolshoogte nemen, en wist dat er Duitsers op het gemeentehuis logeerden, en zei : ‘We gaan verder.’ ‘Wij gaan naar huis,’ zei ons vader, ‘als daar niets ergers is gebeurd.’
Twee dagen later waren wij thuis en nog geen ander mens gezien, dan enkel Fonske van den Taar, en die was nu in onze hof komen de patatten hakken. Ik ga daar wel een glas bier naartoe brengen, maar er lag daar wel een hakske bij een frakske en een klakske, doch geen Fonske te zien…Ik treuzel wat en ga dan toch weer binnen, en reeds achter mij komt een Duitser mee, en die sist : ‘Zijn hier nog ander luiden ?’ Ik wist geen ja of nee van angst, en de Fritz duwt de keukendeur open, ziet vader zitten en bast : ‘Mit !’ Ik smeek hem : ‘Ach jongen, mijn man is oud en krank.’ De loebas knikt, en kijkt begerig naar het glas bier dat ik hem toereik, drinkt en verdwijnt… Wij durfden niet meer buitenkomen…
Die avond wordt er op de achtervenster getokt en horen wij Fonskens gedempte stem : ‘Toorke doe es open !’ Ik ga kijken en Fonske springt juichend binnen : ‘Ze hebben mij gelost, maar ik stik van den dorst !’ Ik vulde de grootste pint en vroeg wat er gebeurd was. Fons slokt het glas half leeg en vertelde : ‘Ik had niemand gezien, en toch grijpt een Duitser de hak uit mijn handen en gromt : ‘Mit, Mit !’ en duwt mij de jongensschoolkoer op… Direct daarna werd gebuur Remy hiernevens van de schaftafel weggehaald en met nog in zijn vuist een met twee happen afgebeten boterham, bij mij gebracht. Vijf minuten later was de Vet opgepakt met een juist gekochte fles azijn in de winkel van Isidoor Piscador, doch haar Mijnheer was op de vlucht zei Mevrouw…maar “Is Cadé” was op de koer, onder het deksel van het halfvol water regenvat gedoken. In de Scheerstraat werd Victor van Klettes bij het uitkomen van het hogenbergwegeltje, met aan een zeeltje een kalfke, dat hij naar zijn klaverenmaalt dacht te brengen, tot hierbinnen gedreven… Er volgden nog anderen maar ik ben de kluts wat kwijt wie het allemaal waren maar Pastoor Beukelaers was er ook bij. In elke geval, wij werden in twee rijen, voor de tuinmuur gezet, en het kalfke aan een klink van een daarnevens bevindend deurtje gebonden…en daar komen vier scherpschutters, naast elkaar met mikkend geweer voor ons staan…en alsof zij eerst wat wilden repeteren, verdwijnen ze toch. Ik stond in de eerste rij naast Victor van Klettes en de pastoor stond achter Victor. O ! Dat zou een mooie familiefoto zijn geweest : zestien erbarmelijke eregasten, met daarnevens een ‘beu !’ beutend kalfke voor een vuurpeleton ! Na die mikpuntdreiging hoorde ik Victor stotterend vragen : ‘Mijnheer pastoor, laat ons wisselen van plaats, op u zullen ze toch niet durven schieten, en dan raken ze mij ook niet, en we laten ons samen, voor dood vallen met de anderen. We zijn toch voor iets geburen.’ ‘We zullen het eerst nog wat bekijken,’ zei de pastoor… De tweede keer dat opnieuw enkele schutters opdaagden, had ik in de gaten dat het ook deze keer een loos spel werd… Doch de derde keer, kwam er met de schutters een officier mee en ik dacht : ‘Nu is ’t gemeend ! ‘ en aleer het tot mikken kwam, liet ik mij van mijne sus zakken… Eén der schutters komt uit zijn veldfles schnaps over mijn smikkel gieten, en wat later stuurde de officier mij spottend naar huis…En aleer het ochtend werd, waren alle gijzelaars in beurten vrijgelaten.’ Aldus werd door moeder dit onderonsje toch iets optimistisch gekruid en vader zei : ‘Het was geen lachspel, want werd daar tussenin, hier ergens een sabotage geplaatst… Ze waren er allen voor “Pier Diep” geweest…”
Doch vanaf nu, moesten wij trachten met ons door de Duitse bezettende rovers overgelaten schraal te krijgen fabricagemiddelen, onze ontredderde handelsactiviteit opnieuw aan het rollen te houden. Ondertussen was onze Constant zijn job van onderwijzer begonnen.
In 1943 krijgen ik en onze Fons elk een deportatiebevel tot tewerkstelling in Duitsland met eindelijk toch een tegemoetkoming dat één van de twee moest gaan, zoniet zouden we beiden vogelvrij verklaard worden… Onze Fons werd door een buskruit poeierfabriek niet ver van Hamburg opgevorderd, waar bijna iedere nacht, slechts na een tweede alert, de opgeëisten de bossen mochten invluchten…
Een jaar later hebben geallieerde bommenwerpers toch die boel uiteengedonderd, tot die in een zee van vlammen verzwond. Daarna moest hij naar Hamburg, bij een bevoorradingsfirma, als sorteerder en inpakker van allerlei nutsvoorzieningen voor de bemanning der tot uitvaart gemeerde duikboten, in de haven onder gigante schuilbunkers dewelke door de geallieerden weken lang met weinig succes werden bestookt, doch de hele stad werd verwoest.
Enkele dagen voor de Duitse capitulatie werden daar alle vreemdelingen naar Denemarken gestuurd… Een eind in 1945, als wij reeds ongerust hem vermist vreesden, kwam Fons behouden thuis.
In de eerste dagen na de bevrijding, werd onze Constant opgeroepen en gekazerneerd te Vilvoorde…Enkele dagen daarna was er te Brussel een optocht van een deel reeds heropgericht geregeld Belgisch leger… Op het podium voor het justitiepaleis stond hij achter zijn kolonel, als diens luitenant-adjunct, beiden de afgevaardigden van hun regiment, voor het verwelkomen van de Franse generaal De Gaulle, en als getuige van diens inhuldigingsfeestrede. Hij bezit daarvan nog een foto…en een jaar later werd hij gedemobiliseerd… (Zie foto’s onderaan dit verslag)
De verduldige lezers zullen mogelijk zich misschien afvragen, waar eindigt die A.J3 met dat soldatenlevenoverzicht. “Ik wil zulks terecht verwijzen : er is mij thans in 1980, een echte dotatie van 800 zware franken te beurt gevallen, daar kan ik nu voortaan toch een matig sigaartje van roken, bij een mij eens vermeien in mijn dagboek van toen… Slot.
(Gepubliceerd in “De Band” van maart 1983)
(Foto’s van de familie Huysmans komen uit de verzameling van de familie)
Afbeeldingen :
-Tekeningen : Georges Herregods.
-Constant Huysmans, met stokje links vooraan achter zijn kolonel, bij de ontvanst van Charles De Gaulle te Brussel.