In het ‘Gesprek van de week’, Kerk en Leven nr.5 van 31 januari 1991 verscheen een gesprek met Georges Herregods onder de titel :
De aalmoezenier is een vuilnisbak.
Straks gaat Georges Herregods met pensioen. Althans als hoofdaalmoezenier van de BSD (Belgische Strijdkrachten in Duitsland). Als priester blijft hij actief. Hij wordt pastoor in Elst in de buurt van Oudenaarde, zijn geboortestreek. Ook als kunstschilder legt hij de handen niet in de schoot. De ezel en het canvas, de schetsboeken en mappen met tekenpapier zullen het eerst uit de verhuiswagen worden geladen. Zoals je ‘priester voor eeuwig’ bent (sacerdos in aeternum), blijf je ook kunstenaar tot je laatste snik. Georges Herregods behoort tot de generatie priesters uit ‘de grote jaren’. Uit zijn wijdingsjaar 1950, kwamen 59 priesters voor het bisdom Gent. Een deel van hen had een jaar verloren tijdens de oorlog doordat ze door de bezetter na hun humaniora opgeëist waren voor de arbeidsdienst. Georges Herregods had zich hieraan kunnen onttrekken door als arbeider te gaan werken in een weverij. ‘Dat jaar tussen het werkvolk gaf ons een andere mentaliteit,’ zegt hij. ‘Ik behoor tot de generatie van ontluikende priesters die reeds in de jaren vijftig met een been in de conciliaire vernieuwing stonden, nog voor Vaticanum II. Vanuit onze ervaring keken wij anders op de identiteit van de priester dan de traditionele kijk van een sacrale kaste.’
Na zijn wijding in 1950 werd hij leraar aan de Hogere Landbouwschool van Oudenaarde, daarna gaf hij vier jaar les in het college van dezelfde Oostvlaamse stad. In 1957 begon zijn loopbaan als legeraalmoezenier. Meteen Duitsland, meer bepaald Siegen. ‘Je had voor vele weken de jongens. Ze waren in die tijd echt aan hun lot overgelaten. Als aalmoezenier kon je fantastisch werk doen. Je ging overal mee, op maneuver, op kamp. Ik heb veel aan Milac-werk in de kazerne kunnen doen. Ik had ook een goed zangkoor. Op Goede Vrijdag organiseerden wij een grote kruisweg door het kwartier. Klokslag 15 uur weerklonken negen kanonschoten over de stad.’
In 1960 is Georges Herregods voor drie maanden als aalmoezenier meegegaan naar Katanga. Hij heeft twee doden bij de onlusten meegemaakt. Een van hen was van Elst, waar Herregods straks pastoor wordt. In 1970 werd hij aalmoezenier in Mechelen. In 1973 moest hij terug naar Siegen, omdat hij de zaak daar goed kende en er een grote wisseling van eenheden plaatsgreep. In 1974 werd het Peutie waar hij aalmoezenier werd van het opleidingscentrum en de wapenschool. Hij had gedacht dat hij daar zijn carrière zou kunnen beëindigen. Hij was er in het weekend ook al ingeschakeld in het plaatselijk parochiewerk, vooral bij de jongeren. De opperaalmoezenier meende in 1983 echter dat hij de geschikte persoon was om het hoofd-aalmoezenierschap in Duitsland op zich te nemen. Dat loopt nu ten einde. Dat valt toevallig samen met de eerste fase in de terugtrekking van het Belgisch leger uit Duitsland.
-Speelt een aalmoezenier een rol in het begeleiden van de menselijke problemen van zo’n reorganisatie ?
-Ik denk het wel. De aalmoezenier is altijd een klankbord geweest waarop de mensen hun problemen en hun frustraties konden kwijt geraken. Hij is de vuilnisbak. Wat ze aan hun chefs niet kunnen zeggen, kunnen ze de aalmoezenier vertellen. Het is goed dat dit kan. De aalmoezenier kan veel relativeren. Dat is een van zijn grote taken, vind ik : de mensen op hun gemak stellen, door ze de kans te geven stoom af te blazen. Weet je, door met mensen te praten kun je toch zoveel zaken goed maken die anders heel slecht zouden aflopen. Ik heb ondervonden dat een goed gesprek ook in wanhopige gevallen redding kan brengen. De mensen zijn vaak heviger in hun eerste reactie. Een gesprek kan hen bedaren.
-Aalmoezenier zijn is dat iets anders dan pastoor zijn ?
-Het pastorale werk van aalmoezenier is meer de directe aanpak, de pastoraal van het contact. Op een parochie kan dat minder, vooral in de stad. Daar heeft de pastoor vooral of uitsluitend contact met de kerkelijken. Hij kan zomaar niet in een fabriek binnengaan om met de mensen te gaan praten. Dat is hier wel het geval. Het grote voordeel van het priesterwerk in het leger is dat je contact hebt met de families via de man die je in de kazerne elke dag ontmoet, met wie je een pint drinkt, met wie je op oefening meegaat, enz. Het feit dat je een uniform draagt net als zij, ben je een van de hunne. In het begin dat je toekomt, benaderen ze je wel wantrouwig : ze willen weten wie je bent. Na enkele maanden voel je of je aanvaard bent. De militairen komen makkelijker naar de aalmoezenier dan de parochianen naar hun pastoor, omdat je meer spontane contactmogelijkheden hebt. Mijn werk van de laatste jaren, als hoofdaalmoezenier, ligt echter op een wat ander vlak. Minder rechtstreeks met de manschappen, maar meer de organisatie. Ik zou het als volgt omschrijven : ik hou mij bezig met de mensen die zich met de mensen bezighouden.
-Men zegt dat het leger een unieke kans is voor de Kerk om jongeren te ontmoeten in een leeftijd waar ze anders daarvoor zo moeilijk te bereiken zijn ?
-Dat is klaar. Jonge mensen van twintig lopen zomaar niet naar de kerk of achter een pastoor. In het leger is dat veel spontaner. De eerste dagen van hun legerdienst lopen ze er heel verloren bij. Als je ze dan aanspreekt, zijn ze zeer toegankelijk. Veel miliciens hebben sinds hun vormsel geen pastoor meer gezien.
-U bent ook kunstschilder.
-Als kleine snotneus zat ik al te tekenen in het café van mijn grootmoeder. Ik heb geaarzeld of ik St.-Lucas zou volgen of me zou aanmelden voor de militaire school of naar het seminarie zou gaan. Ik heb het derde gekozen. Ik had het geluk dat ik van die twee andere ook iets kon doen. Ik heb mijn jeugd gekend in de tijd van het expressionisme. Ik heb altijd, zonder het goed te weten, voor die stroming een voorliefde gehad, omdat die in zekere zin spiritueel is maar ook zeer menselijk. In al mijn schilderijen komen mensen voor. Ik hecht veel belang aan de ogen, omdat deze de expressie van de afgebeelde figuur zijn. Ik ben niet voor landschappen en stillevens. Vermits ik ook religieus ben, zit dat er ook in. Misschien is mijn kunst typisch Vlaams. Wat mij daarin beweegt, weet ik niet. Het komt vanzelf. Dikwijls zit er een humoristische blik op de wereld in, maar ook een aandacht voor de miseries van het leven, dat niet alleen seks en plezier maken is. Tegelijk wil ik alles relativeren. De mensen op mijn schilderijen zijn ook nooit echt gelukkig of plezierig, zeggen ze. Er hangt altijd wat weemoed over. De weemoed van : het is maar een klein leven dat we leiden, een klein geluk dat we dragen, een klein liefde waartoe we in staat zijn, nooit dat echte, grote volmaakte. Zo heb ik een koppeltje geschilderd. Ze staan wel heel dicht bij elkaar, maar toch kunnen ze als het ware niet echt bij elkaar komen. Het is ook wel best dat we nooit de andere kunnen worden, maar onszelf moeten blijven. Ik schilder het verdriet van de wereld ook : een oude tante in een rusthuis die zit te wachten tot er bezoek komt. Er staat een papegaai bij : in afwachting praat ze tegen zichzelf. En dan mijn ‘Ween over uzelf en uw kinderen’ : een Christus voorgeleid door een soldaat zoals we op de televisie zien, omringd door vrouwen die wenen. Mensen bepalen hun eigen lot. Ween dus over uzelf, zegt Christus. Kijk naar de Golf : iedereen is tegen de oorlog, maar we zijn er regelrecht naartoe gegaan. (M.V.d.V.)
Vervolgt.
Foto’s :
-Aalmoezenier Herregods.
-De kunstenaar aan het werk.
-‘Den aalmoezenier’ zoals hij in Leest gekend was op een tentoonstelling van “Posse Leest”.
In “De Band” van september 1983 publiceerde Frans Teughels zijn visie over Georges Herregods:
George Herregods door de ogen van Frans Teughels
Hoe was het mogelijk dat hij verzeilde in dat kleine dorpken waar de Zenne spoelt sinds mensenheugenis, dat in dag uit, eb na eb, vloed na vloed ; waar de bomen en velden ruisen, jaar in jaar uit, alle dagen hetzelfde ritme en melodie ; waar voor de mensen die er wonen, vergroeid met elkaar en met de natuur niets verholen kan blijven. Iedereen kent er elkaar lijk zijn eigen broekzak. Velen zijn er ook gegaan, anderen gekomen. Iedere nieuweling die er eigenlijk als vreemdeling komt, wordt niet altijd zo maar aanvaard. Er zijn zelfs mensen die onze Leestenaars als niet gastvrij betitelen, doch niets is minder waar.
Zo kwam hij enkele jaren geleden wonen in het huis van de familie Moyson, waar eens de koster-componist Jef Rheinhard heeft geleefd. Groot en recht van gestalte was hij. Het kaki linnen petje dat hij meestal op het hoofd droeg en de met verf en kiel besmeurde oude legeruniform deden eerst denken aan een of andere mislukte Amerikaan. De grote tuin, met zijn geïmproviseerde, in zeven haasten opgetrokken afrastering, waarin men hem op zijn eigen manier zag rondlopen tussen al die soorten kippen en vogels, maakt het spel compleet. Voor opname van een of andere Far-West film was er geen mooiere plaats te bedenken. Wie van ons zou vermoed hebben dat die korte knik en minzame “gedag” een groet van een hogere officier van ons leger was ? Wie zou in die rijzige gestalte een priester hebben gezien en in die ernstig starende ogen een groot kunstenaar en eeuwig humorist ? Geen wonder dan, dat hij hier zo vlug ingeburgerd was en door iedereen gekend en bemind.
Misschien is het zijn grote liefde tot Hem die alles geschapen heeft, die zijn drie persoonlijkheden tot uiting laat komen. Als officier van hoge rang is de PADRE, zoals ze hem in die middens noemen, vriend van iedereen. Van de hoogste Piet in graad tot de minste man in functie is hij de kameraad, zelfs meermaals de raadsman. De minder-valide kinderen van de militairen zouden hem op de handen dragen. Niet te verwonderen in feite, want hoeveel nachten en vrije dagen van zijn bestaan offert hij niet op om een onsje geluk aan deze mensen te brengen. Als priester echter is hij ook niet te onderschatten. Een gezelliger luisteraar vindt men niet. Zijn eenvoudige omgang en gemoedelijk praten scheppen een zo groot vertrouwen dat, als men niet oppast men zijn biecht aan ’t spreken is zonder in een hokje hoeven te zitten. Een knikje of een lachje moedigen dan wel aan en voor men het zelf beseft is men zijn geheimen kwijt. Berispingen kent hij niet. Een goed woord en een goede raad geeft hij gratis mee en van de gebruikelijke “penitentie” komt gewoonlijk niets in huis. Hou je echter vast, want altijd heeft hij iemand nodig of kan hij iets gebruiken. Onbaatzuchtig als hij is, zal dat iets nooit wat voor zichzelf zijn. Het woord “eisen” komt ook niet voor in zijn woordenboek. Verder kan dat vraagje van alles beduiden : een werkje hier of daar, een klusje zus of zo, al is het maar een klein tekstje voor ‘de Band’. Beloven heeft men het gewoonlijk al gedaan voor men het begrepen heeft en eer men het zelf weet is men al aan die opdracht bezig. In de derde persoon is hij eigenlijk de plezantste. Met zijn geest en talent openbaart hij de schepping zo dat men er het schone moet van zien. Wie veronderstelt dat zijn werken altijd door heiligheid overgoten zijn, heeft het verkeerd voor. In eenvoud en natuurgetrouw maakt hij de mooiste dingen, van kleine schets over edel keramiek tot grote meesterwerken in coloriet met plamuurmes of penseel. Een vlugge gedachte en een paar rake lijntjes met zijn vlotte hand volstaan om de sierlijkste pittoreske tekeningetjes op papier te toveren, zoals wij die bijvoorbeeld in ‘de Band’ kennen. Zijn landschappen, juiste weergave van de natuur en dartelend van levenslust, vloeien hem zo maar uit de hand. Wie eenmaal een tentoonstelling van zijn potten, reliëfs en beelden heeft gezien, kan begrijpen met welke meesterlijke hand de kale kleiklompjes door zijn knedende vingers tot een heerlijk sierstuk ontluiken. Zonder eigenlijk naar nieuwe vormen te zoeken, bekomt hij de mooiste verhoudingen, steeds zuiver van lijn en altijd boeiend. Het aangepast snij- en kleurenwerk van zijn keramieken maken er echte geestige scheppingen van. Een groot gamma van simpele oude spreuken tot om diep over na te denken gezegden –meestal van hemzelf- kan men er in vinden.
Voor mij zijn de boeiendste van al echter zijn grote doeken. Geesteskinderen noemen kunstenaars die en terecht, zoals hier het geval is. In sterk contrast waarin hij hart, geest en vaardigheid de vrije teugel laat, bouwt hij de kleurvlakken naast elkaar op. Eigenaardig als ze soms lijken en niet altijd gemakkelijk om te begrijpen, stralen ze toch één voor één een bezieling uit die men zo maar voelen kan. Al hebben ze een eigen kleur, ritme en stijl, toch doen ze denken aan Rik Wouters, Servaes, Minne en zoveel andere Vlamingen wiens namen klank geven over de hele wereld. Af en toe herinneren ze zelfs aan Rubens, maar altijd en weerkomend is er de humor, waarin men Breughel kan terugvinden.
Helaas moet hij ons dorpje nu verlaten, wel niet helemaal, maar nieuwe plichten roepen. Als Hoofdaalmoezenier van onze soldaten in Duitsland zal hij nu meestal in Keulen verblijven. We kunnen hem dan ook niet anders dan van harte proficiat wensen en een vruchtbaar apostolaat. Dat huis in de nieuwe heimat is hem van harte gegund, alsook die nieuwe wagen met chauffeur en alles erop en eraan, zodat “Monseigneur” gezeten in de malse kussens rechts achteraan op zijn gemakske ons blad zal kunnen lezen !!! Wij danken u voor alles wat ge voor ons en ons dorp gedaan hebt, vriend aalmoezenier. Die verwezenlijkingen zijn echter een ander hoofdstuk waard. Ondertussen vragen we u Heer, schenk ons meer mensen zoals Georges, opdat we in hun werken een glimpje van uwe Heerlijkheid kunnen aanschouwen.
Vervolgt.
Foto’s :
-In prachtig proza drukte Frans Teughels zijn bewondering en respect uit voor de aalmoezenier.
-De ‘Padre’.
-Pater Damiaan door de ogen van de aalmoezenier.
-‘De vreemde vrijer’.
-Georges tussen zijn werken tijdens een tentoonstelling te Leest.
George Herregods nam ook de kantine van de rijkswachtkazerne uit Mechelen onder handen. De aalmoezenier was ook ontwerper en maker van de panelen in de toog van de mess van de Mechelse rijkswacht.
Volgens Eddy Apers werd die kazerne begin jaren ’80 vernieuwd en zouden de panelen dateren uit deze periode.
Dit gebouwtje staat nog steeds op de Tinel-site. Tijdens de jaarlijkse feesten van de Rijkswacht in oktober 1981 was ook Georges Herregods van de partij.
Op de foto links van de aalmoezenier Leestenaar en rijkswachter Eddy Apers. De foto werd genomen in het Mechelse stadhuis. (Foto’s verzameling Eddy Apers)
Of in hetzelfde blad van augustus 1976 brak hij een lans voor het lidmaatschap van een jeugdvereniging :
O ja, de kerels bestaan nog…
Zondagavond op een troepenkamer in Siegen. Hij kwam binnen in zijn scoutskostuum, met korte broek, gouden haartjes op zijn pezige billen, een zweetlucht rond hem, en liet zich op zijn bed vallen : oef ! Hij had zich nog eens een ganse namiddag ingezet voor zijn ‘wolfjes’, de kinderen uit het militaire dorp. Zijn kameraden lagen van op hun bed te grinniken : ‘hebde ze nog eens goed verdiend ? Hebd’u goed geamuseerd ?’ Het is meer plagerij dan kwade wil, want in de grond kunnen ze hem best verdragen. En ze weten nog hoe hij de eerste dag dat ze binnenkwamen hen heeft moeten helpen om hun dekens te plooien, want zelf konden ze het niet. Dat is zo. Ge haalt er bij de troep direct de mannen uit die in een jeugdbeweging zijn geweest. De jeugdbeweging maakt u gereed voor het leven : -ze maakt jonge mensen ‘sociaal’ omdat ze hen op een ongedwongen manier leert omgaan, leert ‘leven’ met de anderen. Ze opent de kleppen van de ogen en leert hen verder zien dan hun eigen persoontje en het wereldje van hun gezin. -ze leert hen ‘spelend’ door het leven gaan, met al wat het spel inhoudt aan fair-play, kunnen verliezen, optimisme. -ze leert hen de liefde tot de natuur en de moed om ook het harde aan te pakken. Ge wordt een schoner mens ! En laat dan de anderen maar lachen.”
Naar aanleiding van de Davidsfonds tentoonstelling “Klei en Kleur” met werk van Georges Herregods ter gelegenheid van “Posse Leest” 1982 publiceerde Gazet van Mechelen een interview van Pat Donnez met de aalmoezenier-kunstenaar : (9/4/1982)
-G.H. : “Ik ben op de eerste plaats aalmoezenier en heb daar nog geen minuut spijt van. Ik heb daar ook mijn hele leven op gezet. Kolossaal interessant als opgave. Er zijn dagen dat ik werkelijk tevreden ben dat ik die richting gekozen heb omdat ik mensen heb geholpen. In die zin zijn mijn andere activiteiten, nevenbedoeningen die altijd in verband staan met mijn apostolaat, mensen samen brengen en werken steunen.”
-Na vele jaren dienst in Siegen, ga je in ’74 naar Peutie. Een opleidingscentrum voor nieuwe rekruten. Waaruit bestaat je taak ?
-G.H. :“Ik help de rekruten de eerste dagen opvangen. Die jongens zitten dikwijls met problemen omdat ze ontworteld zijn, voelen zich “mottig”. Omdat ze uit hun gewoon burgermilieu worden getrokken kampen ze met heel wat sociale problemen. Thuis zit er dan dikwijls ook iets niet in de haak. Als aalmoezenier ben je katalysator van al die gevoelens. Het menselijk en geestelijk aspect loopt geweldig door mekaar. In een pluralistisch milieu moet je aanvaard worden, en moet je mekaars mening respecteren.”
-Aalmoezeniers kunnen duidelijk nog werk leveren in het leger ?
-G.H. : “Je merkt dat een minderheid het ernstiger neemt dan ooit. Op een parochie is er altijd iemand bij wie ze in nood terecht kunnen. Vooral in Duitsland in het BSD-garnizoen met de families en kinderen. Daar kan een priester nog werken. In België ligt het anders. Het geestelijk aspect speelt minder. De cultus ligt anders, de meeste jongeren zijn zondags thuis. Zo kwam ik in de kazerne in Peutie toe en vond een heel mooie, oecumenische kapel –zowel voor katholieken, protestanten als andersdenkenden. Is dat nodig, vroeg ik mij af, in een tijd waar zondags het grootste deel naar huis gaat ? Maar ik ben sindsdien van idee veranderd. Elke kazerne heeft een plaats nodig waar je je kunt bezinnen en tot jezelf komen, rustig worden, nadenken en bidden. Mijn bureau is net naast de kapel en ik hoor regelmatig mensen binnengaan.”
-De opkomende vredeswil van honderdduizenden jongeren blijkt samen te gaan met anti-leger houding. Kan je je daarmee verzoenen ?
-G.H. : “Dat wordt dikwijls verkeerd begrepen. Alsof voor de vrede zijn, a priori betekent tegen het leger zijn. Alsof alle militairen voor oorlog zouden zijn en tegen de vrede. Dat is het verkeerde. Het is een andere opvatting om vrede te bekomen en te bewerken. De ene zegt je moet de deur open zetten, de ander : neen, je moet zorgen dat ze niet binnen kunnen. Op den duur weet je niet wat het beste is. Maar de twee beogen hetzelfde. We mogen niet van alles een krachtproef maken.”
-Je woont 12 jaar in Leest. Je keramieken en schilderijtjes drukken een gemeende verbondenheid met het dorp uit. Je moet je ongetwijfeld thuis voelen ?
-G.H. : “Ik ben hier niet als pastoor komen wonen maar als gewone mens tussen de Leestenaars, als parochiaan. Maar omdat de mensen in u ook een priester zien, komen ze met andere problemen, soldatenzaken, jongens die bij den troep moeten. Ik probeer mezelf te zijn in mijn werken. Kijk je ziet dat die schilderijen gericht zijn op de gewone dorpelingen. Zij vragen geen grote kunst, zij vragen om de gewone dagelijkse zaken. Het is geen grote schepping, het vraagt creativiteit en het is toch artistiek verantwoord.”
De werken staan kris kras verspreid in het salon. Het zijn de jongste, één moet nog een kader krijgen. De geur van olieverf maakt de kamer tot een atelier. Gezichten op Leest, de pastorie, landschappen, wachten naast religieuze taferelen, op een veilig onderkomen in de parochiezaal.
-De persoonlijke stijl herinnert ons aan de naïeven ?
-G.H. : “Dat komt waarschijnlijk door de grote expressiviteit. Gelaat met grote ogen en eenvoudige mondtrek. Ik geloof dat ik zo op mijn best ben. Ik heb in mijn leven nogal wat cartoons gemaakt voor allerlei blaadjes en uitgaven. Ik ben daar nogal sterk in ja, al zeg ik het zelf.”
-Vooral in je niet-profane schilderijen blijk je met dubbele bodems te werken ?
-G.H. : “Dat klopt. Wie zonder zonde is werpe de eerste steen ! Een tafereel met de Christusfiguur centraal en er rond een maskerade, het lijkt wel carnaval hé. Die mensen rond Jezus staan voor de rechtvaardigheid van de wereld, de bourgeoisie die (ver)oordeelt. Jezus is de zwakheid. De band met de oorlog en de repressie die klaar staat met de steen, is voor de hand liggend, zie je.”
-Je hebt ook een oven voor je keramische werken. Niet gemakkelijk werken neem ik aan ?
-G.H. : “Ik maak eerst een schets, boetseer de klei –die wordt uitgehold om barsten te voorkomen en te beletten dat de klei vlugger droogt- en begin een eerste maal te bakken. Nadat het glazuur is aangebracht, wordt de klei een tweede maal gebakken. En dat is niet zo eenvoudig omdat de temperatuur verschilt naargelang de klei en het glazuur. Nu draait mijn oven al enkele dagen op volle toeren. Mijn grotere stukken laat ik in Westerwald bakken. Een klein familiebedrijfje in Duitsland waar ik elke maand een halve middag ga werken. Het is een oeroude methode, men werkt er zoals 500 jaar geleden. Het is een speciaal systeem. De stukken staan in de vlammen en de temperatuur gaat tot 1250 graden. Je strooit zoutkristallen in de oven die tot zoutklompen verdampen, en die neerslag vormt een natuurglans die je niet met een elektrische oven kunt bekomen. Niet giftig en bevat ook geen loodwitten. Die natuurglans gebruik ik voor mijn potten, kopjes en borden.”
-Dit weekeinde gaan meer dan 180 schilderijen en karamieken de deur uit. Met pijn in het hart ?
-G.H. : “Nee, oh nee. Op het moment dat het werk af is en je merkt dat de mensen het graag zien, dat je aan hun ogen ziet dat het hun zint, is je doel bereikt. Als ik gewaar wordt : kijk, die neemt dat keramiek of vergezicht omdat hij het graag ziet, dan ben ik tevreden.”
In 1983 werd hij hoofdaalmoezenier in Duitsland. Priester Herregods ontpopte zich in zijn loopbaan als een volleerd kunstenaar, die ettelijke uren les liep aan diverse kunstscholen. “Als kind tekende ik de achterkanten van affiches vol met stripverhalen. Dat was in het café van mijn grootmoe, in Brakel. Ik heb lang geaarzeld om naar de St. Lucasschool te gaan, me aan te melden voor militaire dienst, of naar het seminarie te trekken. Ik koos voor het derde, maar had het geluk dat ik ook van die andere twee opties wat kon proeven”, aldus de aalmoezenier in GvA op 28 maart 1991. Deze kunstenaar, die zichzelf een self-made man noemt, liet geen gelegenheid voorbij gaan om zich op artistiek vlak te vervolmaken. Van ’51 tot ’56 volgde hij les bij Gerard Hermans, aan het St.-Lucasinstituut in Gent, waar hij zich bekwaamde in etsen en schilderen. Nadat hij naar Siegen was gestuurd, volgde hij er een jaar “Mahlkurse”, bij Meyer-Lippe en bij Willy Schutz, die zelf een opleiding genoot bij de wereldbefaamde Oostenrijkse en later Britse Oskar Kokoschka. Zijn later verblijf in de kunststad Köln gaf Georges de gelegenheid drie jaar les te volgen bij Wolfgang Guntermann, in de privéschool Kölner Schule für Mahlerei. Het werk van G. Herregods is volks en expressief. Op al zijn schilderijen komen mensen voor en ze zijn overgoten met humor. Bovendien verraden tal van zijn werken zijn religieuze engagement en graag zet hij veel kruisen en Christusfiguren neer. “Het koor van Herzogenrath” omschrijft de aalmoezenier zelf als één van zijn beste werken. In 1984 benoemde de paus hem tot “Apostolisch Militaris”, met standplaats te Brussel. In deze nieuwe hoedanigheid hield de aalmoezenier eraan zelf een hoogmis te Leest te celebreren en de gelovigen aldaar zijn eerste pauselijke zegen “laetare populum innocente” te geven.
Naar aanleiding van zijn afscheid van het leger en van Leest bracht het Davidsfonds een retrospectieve van zijn werken in de parochiezaal tijdens “Posse Leest” 1991. “Klei en kleur, 35 jaar tussen boeren en soldaten, George Herregods” kende een enorm succes.
“Beste Georges, wij danken u van harte voor uw inzet. Als grote bezieler en motor van ‘De Band’ hebt u zich gedurende meer dan acht jaar met hart en ziel ingezet voor ons dorpsblad. Duizenden tekeningen van uw hand brachten een persoonlijk cachet aan de Band. De vele bandwerkavonden in een geest van samenwerken hebben van de Band een fijn verzorgd en veel gelezen blaadje gemaakt. Wij zijn daar fier op. De goede samenwerking heeft veel mensen dichter bij elkaar gebracht. De ontelbare keramieken die we hebben zien groeien en die je overal tegenkomt zijn als zoveel geesteskinderen waarbij men even ernstig wordt of moet lachen. Ze geven een blijk van uw mensenkennis en kunstzin. Georges, wij kijken uit naar uw Keulse brieven en als het kan, willen we blijven hopen op uw medewerking.” Na zijn benoeming tot hoofdaalmoezenier dankte ‘De Band’ hem op haar manier : Aan hem werd ook nog een stukje poëzie toevertrouwd :
“De Heiland had U lang bewaard, om zonneschijn te brengen en leven in de woestenij of mensen bij elkaar te brengen. Nu gaat ge weer te naaste bij de sporen van ons Heer. De bloesems door U opgespaard zullen bloeien, telkens weer. Al gaat ge Georges tot ieders spijt, de vrienden van “de Band” geraakt ge nimmer kwijt.”
Vervolgt.
Foto’s : -De grote ogen zorgen voor een grote expressiviteit. -Zeer herkenbaar werk van Georges Herregods. -Enkele van de vele keramieken die het dorp sieren : de eeuwelingen Stanne Van den Broeck en Delphine De Wit.
Hugo Lauwens bezorgde me een leutig verhaal van de hand van de Oud-Carabinier Albert Hendrickx dat deze laatste ooit publiceerde op Facebook, een leuk verhaal over zijn legertijd in 1960-61 waarin een hoofdrol was weggelegd voor Georges Herregods :
Hoe de aalmoezenier Herregods aan een aap kwam.
“Toen de eerste mars-compagnie in juni 1960 in Belgisch Kongo verbleef en daar in volle opdracht op een bepaald ogenblik bezoek kreeg van onze aalmoezenier in Leopoldstad was de verrassing zeer groot want niemand had hem op dat moment verwacht. Hij was met de mars-compagnie van het Bataljon Bevrijding meegereisd en kon het uiteraard niet laten zijn ‘Carpatjes’ een bezoekje te brengen. De aalmoezenier had evenwel een vurige wens : hij wilde absoluut van de gelegenheid gebruik maken om tijdens zijn verblijf op zoek te gaan naar een papegaai om die dan vanuit Afrika naar België te smokkelen. Tot op het laatste ogenblik bleef hij vasthouden aan zijn vurige wens, maar waarschijnlijk zijn er andere voor ons onbekende krachten in het spel geweest en op het ogenblik dat de ‘deal’ moest doorgaan was de papagaai plots veranderd in een aap ! Begin juli werd de mars-compagnie in onze voormalige kolonie door de toenmalige kolonel Vivario bedankt voor de bewezen diensten en mochten de leden gepakt en gezakt via het vliegveld van Kitona terugkeren naar België met in de getalsterkte een extra individu. De passage via de douanebeambten verliep probleemloos…’Carpatjes’ zijn nu eenmaal traditioneel niet groot van gestalte zodat ons klein aapje nauwelijks opviel ! Bij de aankomst in België werden de Carabiniers hartelijk begroet door de minister van landsverdediging waarbij de minister ook en vooral veel aandacht had voor het extra lid van de mars-compagnie : “Simba” werd er door de minister in hoogst eigen persoon begroet en verwelkomd. In Siegen kreeg ons aapje een vast verblijf, niet in de kapel van onze aalmoezenier, maar wel in blok 12 op het eerste verdiep en…om problemen te vermijden werd het terug in een gesloten kooi geplaatst. Op geregelde ogenblikken mocht het wel zijn wandeling maken, uiteraard onder begeleiding en met een stevige halsband. Gedurende een aantal jaren ging het relatief goed maar het aapje werd een aap en de ‘streken’ evolueerden naar ‘apenstreken’… soms kon hij uit zijn kooi ontsnappen en dat uiteraard tot groot jolijt van vele Carabiniers. Wanneer hij evenwel weer eens uitbrak en zich op eigen houtje een wandeling veroorloofde werd iedereen in de kazerne gealarmeerd. Na een tijdrovende zoektocht werd hij gevonden op het terras van Jerome Van Thuynne en het is daar dat hij waarschijnlijk zijn laatste apenstreken heeft mogen ten beste geven voordat hij voor goed en voor altijd van het openbaar strijdtoneel verdween. Zijn gedrag liet een langer verblijf in de ‘Carpattenfamilie’ niet meer toe en er werd voor onze ‘Simba’ een ander onderdak gezocht en ook gevonden. Hopelijk heeft hij op zijn nieuwe verblijfplaats nog volop kunnen genieten en dromen van zijn heerlijke tijd in de kazerne ‘Kolonel Bremer’ !”
Ontelbare pennenvruchten liet Georges Herregods na in de Leestse Milac-periodiek. In ‘De Band’ van februari 1976 publiceerde hij :
Alle dagen vlees en soep zonder werken bij den Troep…
"Ik hoor mijn vader zaliger nog over den troep vertellen : hoe ze ’s avonds vooraleer “z’er inkropen” eerst hun luizen zaten te vangen : ze hielden daartoe hun broek met de naden boven een kaarsenvlammeke. Men kon de luizeneikes horen knetteren en de luizekes zelf vielen geroosterd in het vuur. Sindsdien is er heel wat water door de Zenne gelopen. De tijden zijn veranderd. Ook de troep is er niet op verslecht. Anciens die tien jaar geleden van de klas ‘zwaaiden’ kunnen hun ogen niet geloven als ze tegenwoordig een moderne kazerne van dichtbij zien : ge kunt zelfs de ‘muur’ niet meer doen, want er is geen omheining meer, geen muur, geen draad, niets : systeem van vertrouwen noemen ze dat. Waar is de tijd dat z’uit gamellen moesten fretten : stomp met boeletten en ’s anderendaags boeletten met stomp ! Thans is dat selfservice : G.B. systeem, alle dagen keus tussen drie menu’s. En een rollend tapijt verdwijnt met uwen afwas ! Vooral de menselijke kant is verbeterd : jongens die getrouwd zijn of met familieproblemen zitten, krijgen een kazerne tegen hun deur en slapen elke nacht in hun eigen bed. Het verlofsysteem werd interessanter. En het strafreglement van 1830 werd eindelijk wat aangepast! Toch blijft de troep voor wie binnen moet nog steeds een avontuur, een ontgroening, waar hij in zijn leven iets van overhoudt, ten goede of ten kwade : nieuwe horizonten, nieuwe kameraden, ver van huis op eigen poten. ’t Is niet al slecht wat er aan is : wie optimist is en wat haar op zijn tanden heeft, zal er ook veel deugd aan beleven…
Vervolgt…
Foto’s :
-Simba in zijn kooi.
-De aalmoezenier in 1965 in de ‘Kolonel Bremer’ kazerne in Siegen, met Frans De Gendt uit Kapelle-op-den-Bos.
-Centraal op de foto aalmoezenier Herregods in één van de kazernes in Duitsland waar hij actief was.
-De Chiromeisjes van Leest in 1984 tijdens hun bezoek aan de aalmoezenier in Keulen. (Foto : Marina De Wit) Boven : Mies Lauwens, Marina Huys, Chis Lauwens, Erika Verbruggen, Kathleen Verbruggen, Chris De Laet, Erne Peeters en Anne De Prins. Onder : Lief Verbruggen, Nancy De Nijn, Marina De Wit, Leen De Bondt, Ann Van Roy (leidster), Els Verbruggen (leidster) en Monique Van den Sande.