CECILIAFEESTEN metEuropees
Kampioenschap voor Brass Bands te Leest
De inzet van deze
feesten, die plaatshadden in een reuzentent in de Kouter, werd gegeven op
donderdag 1 mei met de DOLLE NACHT.
De Nederlandse
succesgroep The Rockets trad op samen met Peter West en orkest.
Inkom 100 frank (80
frank in voorverkoop).
Op vrijdag 2 mei
werd er overgestapt naar de GEKKE NACHT . Een avond met vijf vedetten :
het bekende komisch duo Gaston Berghmans-Leo Martin, animator Carlo
Bertels, Ann Desender (bekend als winnares van Ontdek de Ster) met orkest en
de Nederlandse popgroep Bien Servi met Raymond van het Groenewoud.
De daaropvolgende
zaterdag besloot men met de PLEZANTE NACHT ,met de bekende
BRT-presentator Jos Baudewijn, met zangeres Ingriani en haar orkest en als clou van de
avond The Strangers, de vier Antwerpse spuiters.
Stan Gobien schreef
daarover het volgende :
In 1975 kregen de Ceciliafeesten een ander uitzicht.
Omdat de bal- en showavonden zo goed waren meegevallen, werd gehoopt dat de
feesttent de
eerste drie dagen van mei zou vollopen. Een heel pak
vedetten en pseudo-vedetten was geprogrammeerd : The Rockets of het orkest van Peter
Koelewijn, een zekere Peter West, Leo Martin en Gaston
Berghmans, Anneke Desender, Raymond van t Groenewoud, Ingriani en nog eens een
keer De
Strangers. Jos Baudewijn, de bekende BRT2-producer was
een van de presentatoren die tijdens deze ontspanningsavonden optrad.
In een van zijn bekende liedjes zingt Raymond van t
Groenewoud : Ik heb zalen doen vollopen, ik heb zalen doen leeglopen Naar
verluidt heeft de zanger
voor het laatste deel van deze tekstregel voroal
inspiratie opgedaan in de feesttent te Leest in 1975. Maar ruim een jaar later
wordt hij een enorme
publiekstrekker en onbetaalbaar voor St.-Cecilia
Leest
Het allereerste Europees Kampioenschap voor brassband
vond plaats in Leest
Op de Ceciliafeesten 1975 werd het eerste Europees
Kampioenschap voor Brassbands georganiseerd. Omdat deze orkestvorm op het
vasteland, vooral in Nederland en Vlaanderen, ondertussen vrij bekend was
geworden, werd besloten een muziekwedstrijd te organiseren waaraan uitsluitend
brassbands konden deelnemen.
Stan Gobien had in 1974 voldoende internationale
contacten opgebouwd zodat een wedstrijd tot de mogelijkheden behoorde. Het werd
vooral op muzikaal gebied een succes en de brassbandbeweging in Vlaanderen kwam door deze
muziekwedstrijd in een stroomversnelling.
Een paar maanden na afloop van de Ceciliafeesten 75
kon een dertigtal leerling-muzikanten worden ingeschreven. Omdat er met plezier
werd teruggedacht aan de show- en
drumbandwedstrijd van 74 besloot de fanfare te starten
met een trommelkorps. Voor de opleiding van deze jongeren zou niemand minder
dan Jean-Piet Leveugle zorgen.
De meisjes en jongens kregen eveneens lessen notenleer
en velen onder hen zouden later naar de muziekacademie of naar het
conservatorium gaan.
Na ruim twee jaar, op 2 december 1975, liepen de wegen
van dirigent Frans Dierickx en St.-Cecilia Leest uit elkaar. Het ongenoegen bij
sommige bestuursleden was al beginnen groeien na de concertwedstrijd van 11 mei te Tisselt,
waar 85% en een eerste prijs met grote onderscheiding werd behaald. Gezien de
omstandigheden, slechts één week na de organisatie van de Ceciliafeesten, was dit echter niet
zon slecht resultaat. De sfeer werd nadien negatief beïnvloed omdat sommige
Cecilianen langs de neus weg opperden dat de jeugdfanfare beter misiceerde dan de grote
fanfare
Net als bij de vorige dirigentenwisseling had deze
evenzeer consequenties voor de samenstelling van de fanfare. Weer verlieten er
muzikanten St.-Cecilia Leest om het elders te proberen. Het bestuur drong bij Rik De Bruyn aan om
terug de dirigeerstok in handen te nemen. Veeleer met enige tegenzin nam hij de
opdracht aan. Hij besefde dat hij nog nuttig werk kon verrichten door op zijn gekende manier
te werken aan de eensgezindheid bij de muzikanten. Ook deze keer lukte het. De
beroering en de deining na de dirigentenwissel ging stilaan over in rust en vernieuwde eendracht.
Op 1 september 1976 werd Jan-Piet Leveugle dirigent (zie verder 1976 1 september)
In De Band van juni
1975 vonden we ook een definitie van een Brassband :
Brass-Bands zijn volksmuziekverenigingen die noch
fanfare, noch harmonie zijn. De samenstelling bestaat uit een groep
koperblazers met een gewone bezetting van ongeveer 30 muzikanten. Samengesteld
uit 5 eerste cornetten, een repianocornet, een bugel, 2 tweede en 2 derde
cornetten, 3 althoorns, 2 baritonhoorns, 2 tubas, 3 trombonen, 2 es-bassen, 2
bes-bassen en tot 4 slagwerkers. Dit alles geeft een typische klankkleur, de
brass-sound.
Wilfried Hellemans
over Sint-Cornelis (Korneel) en zijn begankenis :
Ook deze heilige is geen parochiepatroon maar al
sinds halfweg de negentiende eeuw is hem in Leest de opmerkelijkste verering
toebedeeld. Hij kreeg er een beeld, een begankenis op Tweede Paasdag en een
altaar in de zuidelijke zijbeuk.
Sint-Cornelis of Korneel (°?, +253), bisschop en
eenentwintigste paus (251-253), stierf in ballingschap te Civita Vecchia
(Italië).
Zoals elders werd (en wordt) hij in Leest aanroepen
tegen de stuipen, de vallende ziekte, de lammigheden en geraaktheden of tegen
de stuipen, jichtigheden envallende
ziekten.
In een anoniem negentiende-eeuws brochuurtje wordt
zijn litanie zo aangekondigd : Litanie ter eere van den Heiligen Paus en
Martelaar Cornelius. Bijzonderen Patroon tegen de Stuipen, Jichtigheden en
vallende ziekten; wiens H. Relikwieën met grooten toeloop en devotie geëerd
worden, en wiens bijstand vuriglijk aanroepen wordt in de parochiale kerk van
den H. Nicolaus te Leest.
Zijn in Leest vereerde beeld, gemaakt door de Mechelse
beeldhouwer P.J.Tambuyser en gepolychromeerd door Loos, werd aangekocht in
1840. De heilige draagt boven zijn albe een cingel, een stool en koormantel;
hij wordt voorgesteld als paus met staf in de rechterhand en een tiara op het
hoofd. In zijn linkerhand houdt hij een hoorn.
Het broederschap van de heilige kwam er twintig jaar
later onder pastoor A. Joris.
Tien jaar later, in 1870, werd het nieuwe altaar
geplaatst. Op deze creatie van de gebroeders Vijt uit Niel staan fragmenten uit
het leven van de heilige en ook de zegening met de relikwie wordt er
voorgesteld zoals die in Leest nog steeds gebeurt. Dat dit altaar er dat van
St-Niklaas verstootte zegt veel.
Zijn jaarlijkse begankenis op Tweede Paasdag begon een
honderdvijftig jaar geleden. In 1855 bestond ze zeker : op 13 juni 1855
verleent aartsbisschop Engelbertus kardinaal Sterckx 40 dagen Aflaat aan alle
Christen Geloovigen, die met devotie zullen lezen de ( ) Litanie ter eere van
den voorschreven Heiligen Cornelius. Dat staat te lezen in het eerder genoemde
brochuurtje.
Ca. 1900 en mogelijk al eerder waren de goddelijke
diensten op paasmaandag te 6, 7, 8 en 9 uur. De plechtige Hoogmis was om 10
uur en het lof om 15 uur. Na de Goddelijke diensten vereering der kostbare
relikwie van den H. Cornelius.
Is er sedertdien veel veranderd ? Wel, al meer dan een
halve eeuw verloopt de begankenis naar eigen getuigenis- als volgt.
Van paasmaandag tot Beloken Pasen staat het met
bloemen en kaarsen versierde beeld van de heilige net voor het midden van het
kerkschip binnen een stevige houten afsluiting (met deurtje) op zijn voetstuk.
Op paasmaandag zelf ordende tot voor twintig jaar een houten, hoog en
doorzichtig staketsel voor de kerkpoort het vlot binnen-en buitengaan van de
kerk.
Nog steeds wonen een respectabel aantal bedevaarders
de eucharistie bij. Onder pastoor F. Beuckelaers (1911-1946) waren die te 6, 7,
8, 9 en 10 uur; onder zijn opvolger J.B. Coosemans (1946-1966) om 6, 7, 8, 9 en
10 uur plus de hoogmis om 11 uur. Veel jaren werd die laatste opgedragen door
Leestenaar pater K. Emmeregs, alias Sinjoorke. Een plechtig lof met kinderzegen
was er op paasmaandag en op Beloken Pasen om 15 uur. Dat alles stond én in de
krant én in zwarte en rode inkt op witte affiches. Later verminderde natuurlijk
het aantal vieringen : in 1985 bv. vonden ze plaats om 8, 9, 10 en 11 uur en in
2001 nog om 9, 10 en 11 uur en in 2007 om 10 en 11 uur. Voor de plechtige en
muzikaal goed verzorgde eucharistieviering om 10 uur zat (en zit) de kerk goed
vol. Een plechtig lof met kinderzegen bleef behouden op Tweede paasdag om 15
uur.
Voor en na de eucharistie en het lof staan de
bedevaarders omheen de afsluiting, kussen de relikwie die de rondgaande priester
hun aanbiedt en gooien offergeld op de vloer binnen de omheining. Daarna kan
men driemaal biddend rond het beeld en/of rond de kerk stappen. Wat een
beperkte groep bedevaarders nog altijd doet.
Blijkbaar beeweegden sommige mensen af en toe ook in
de loop van het jaar. Ze gaan op de pastorij vragen welke boete ze moeten
onderhouden. Er wordt dan een boete opgelegd naargelang ieders devotie.
Maar ze zijn nog meer blijken van verering.
Zo liet pastoor Beuckelaers door E. Steyaert in 1924
een glasraam plaatsen op het koor met deze voor Leest belangrijke heilige. Het
werd aangebracht langs de epistelkant tegenover dat van Sint-Niklaas.
Behalve affiches (minstens twee verschillende) bestaan
er ook drie soorten medailles, geslagen op last van de broederschap en/of de
kerkfabriek : de kleinste is een zilveren en de twee andere zijn in nikkel.
Eénmalig werd een prentje uitgegeven : Een steentje
voor het Parochiehuis van Leest met vooraan het beeld van de heilige.
Achteraan stond een gebed en informatie over het broederschap. Het was gedrukt
in bruine inkt en kostte vijf frank.
Het Davidsfonds gaf in 1975 een sepiakleurig vaantje
uit, het eerste en tot nog toe enige. Voor 20 frank ontving men een unieke lino
van kunstenaar G. Herregods.
Vijftien jaar later kon men witte kaarsen kopen met
een Korneeltekening erop van weer G. Herregods met de tekst : 150
j./Begankenis/ h. Cornelius/ 1840 Leest 1990.
Dat het Davidsfonds in 1990 een Korneelbier en het
Posse-Leest-Comité in 2001 een witte vaan met een voorstelling van de heilige
verkocht, mag aanvullend vermeld worden : het bewijst de populariteit van de
heilige in het dorp.
Wat in dit boek uiteraard niet besproken wordt is het
kermis- en jaarmarktgebeuren. Vooral dit laatste is, onder impuls van de VZW
Posse Leest, uitgegroeid tot een fenomeen waar een massa volk op afkomt. Waar
de jaarmarkt tot 1990 rond 13.00 uur afgelopen was en op sterven na dood was,
duurt ze sinds 1992 een volle dag en bestrijkt het hele centrum. Op
paasmaandagen met zonnig en warm weer kwamen de jongste jaren vijfentwintig à
dertigduizend mensen in 2007 sprak men van veertigduizend- naar Leest-Dorp.
Posse Leest haalt dan ook jaarlijks de media, tot en met het regionale
T.V.-station voor Mechelen-Turnhout (RTV).
Het broederschap van de heilige Cornelius (1860)
Oprichter was pastoor Joris (1854-1864). In het
parochiearchief berust een dun schoolschrift waarop geschreven staat
Broederschap van den Heiligen Cornelius in de Parochiale Kerk van den H.
Nocolaus te Leest. De eerste persoon werd erin genoteerd in 1860. Tot voor
kort liet nog haast jaarlijks een enkel iemand zich inschrijven in het
broederschap.
Uiterst zelden werd dit broederschap door de deken
opgeschreven en voor het eerst na meer dan vijftig jaar (1913). Van dan af (tot
1931) wel meer en geregeld met het ledenaantal. Zo telde het in 1918
vijfhonderddertig leden, aantal dat zachtjes steeg tot
vijfhonderdvierennegentig (in 1927).
Op het prentje (zie afbeelding) met het Leestse
Corneliusbeeld, verkocht (in 1950) om de bouw te steunen van de Leestse
parochiezaal, staat :Inschrijving in
de Broederschap van de sakristij. Jaarlijkse bijdrage 5 fr. Talrijke Missen
worden opgedragen tot de inzichten van de leden. En nog een verwijzing naar de
concrete verering van de heilige in Leest.
(De
Sint-Niklaasparochie in Leest, 2009, Wilfried Hellemans)
1975 -31 maart : Tweede Paasdag Het
Davidsfonds pakte uit met een tentoonstelling met als thema Leest. In het
maandblad van Milac was voordien een oproep verschenen om memorabilia :
Misschien had u er totaal niet aan gedacht. Doch, in
de loop van het jaar 1925 werden te Leest de eerste stenen gelegd voor een
plaatselijke Davidsonderafdeling. Ook al zijn de prestaties van deze vereniging
op het ogenblik erg gering, tot voor wereldoorlog twee was Davidsfonds Leest één
der meest bloeiende verenigingen in de gemeente.
Herinneren we gewoon aan de formidabele 11 juli
vieringen die in onze gemeente plaats hadden.
Ondertussen willen we u voorbereiden op de jaarlijkse
tentoonstelling op tweede paasdag, die naar we hopen het reusachtige succes van
verleden jaar nog zal overschrijden. Als onderwerp kreeg deze zesde paasmaandag
tentoonstelling mee : EEN LAATSTE KEER LEEST !!
Inderdaad in de loop van dit jaar of begin volgend
jaar zal Leest als gemeente ophouden te bestaan. Hieraan willen de
bestuursleden van uw Davidsfondsafdeling ruchtbaarheid geven.
Doch, voor de zesde keer, vragen wij u medewerking.
Wij zoeken: fotos, afbeeldingen, platen, oude voorwerpen, kortom van alles dat
met Leest verband houdt.
Wij zoeken merkwaardige feiten, verhaaltjes van Leest
en allerlei merkwaardigheden waaraan wij kunnen bouwen.
Wist u b.v. dat in 1907 Leest 51 cafés kende en nu
nog 10 ?Zou het niet aangenaam zijn van
elk van deze zaken fotos of aandenkens te zien.
Doch, voor de zoveelstemaal moeten wij het herhalen, wij vragen uw
medewerking. Wij zijn ervan overtuigd dat deze oude zaken voor u een grote
waarde hebben en je ze niet graag zou kwijtgeraken bij een tentoonstelling,
daarom garandeert het Davidsfonds u een speciale verzekering voor al wat u in
hun handen, voor 1 dag, geeft.
En, wees niet egoïstisch, iedereen ziet graag zijn
eigen op iets oud eens terug. Mogen wij er dus op rekenen dat u, die bepaalde
merkwaardige zaken over Leest weet, of in uw bezit hebt, contact opneemt met de
bestuursleden van het Davidsfonds.
Wij danken u bij voorbaat en beloven u, met uw hulp,
een beeld van wat Leest voor ons betekende.
Verbruggen
Tom, Soors Karel, Mollemans Martin.
In de 1ste
jaargang van het Vaartland (1975) publiceerde Jos De Keersmaecker Paasmaandag te Leest Volksdevotie tot
de H. Cornelius.
Eén van de populairste heiligen in het Vlaamse land
is wel de H. Cornelius, paus en martelaar. Hij werd afgebeeld met een staf in
de ene en een koehoorn in de andere hand. Hij is één der vier Maarschalken,
beschermheilige en noodpatroon tegen koorts, kinkhoest, draaiïngen in het
hoofd, verlamming, cholera, en het hele gamma van demonische ziekten, zowel van
mens als dier.
H. Cornelius, paus ende martelaer, bidt voor ons,
besondere patroon teghen de stuypen, alle vallende sieckten, draeyinghen van
hoofde en gevaerlyck vaeren en meer andere diergelycke sieckten en plaeghen soo
menschen als van beesten, zegt het bedevaartvaantje van Doel.
K. van Nyen H. Cornelius, een volksheilige in t
Vlaamse land, vermeldt 99 begankenisplaatsen. Het zijn ze echter nog niet
allemaal. Wie bedenkt hoe groot en geducht in vroeger tijden deze kwalen waren
de kindersterften schrikwekkend hoog, toen er nog geen medische wetenschap kon
tegenovergesteld worden- en de dood daarom meestal als fatale afloop had,
verklaart maar al te wel de grote verspreiding van al die devotieplaatsen en
toevluchtsoorden tot Sint Cornelius.
Comt tot Cornelius al met een vast betrouwen
Hier is medecyn voor kinders, mans en vrouwen.
Ook alle soort van vee dat ergens is besmet
Wordt door Cornelis, door kracht van syn gebet
door t hoogste Majesteyt bevrijd ofte genesen.
Hoopt en betrouwt in hem : hy sal u trooster wesen.
Reeds van in de 12e eeuw vindt men ten
onzent sporen van de devotie tot St. Cornelius en dan vnl. te Ninove. Dat
blijkt uit een verklaring van Nicolaus, bisschop van Kamerijk in 1139. De
relieken zijn van uit Rome overgebracht naar Lyon, Compiègne (in 857) en
Cornelimünster op de Inde bij Aken. Deze abdij werd het grote
uitstralingscentrum dezer verering en waar met bijzondere zorg ook de
drinkhoorn van de heilige bewaard werd en waaruit destijds de bedevaarders
gewijd water konden drinken. Volgens Mathias Zender zou Ninove en Ronse het
vertrekpunt van de Corneliusviering in Vlaanderen zijn geweest. Er bestond ook
een Liber Miraculorium S. Cornelii Ninivensis, een mirakelboek. Het is bekend
dat de abdij van Cornelimünster hier in Brabant en Vlaanderen belangrijke
keizerlijke domeinen bezat, o.a. te Nijvel, Puurs en vnl. Ronse. Volgens de
Acta Sanctorum van de Bollandisten schonk zij aan het Kapittel van Ronse een
deel der relikwieën van de H. Cornelius. Het is tijdens de tocht met die
relikwieën voorbij Ninove dat de Norbertijnen aldaar enkele daarvan bekwamen.
Het bezit van relikwieën was de eerste vereiste voor
het ontstaan en de bloei van bedevaarten. Het was ook een lucratieve bron van
inkomsten. Een echte handel werd er gedurende de Middeleeuwen in gedreven
zelfs hardhandige strijd werd er voor geleverd. Relikwieën werden ook
verhuurd. Zo werd het relikwieschrijn van Ninove tot in het land van Waas
processiegewijs gedragen.
Van hieruit verspreidde zich de cultus door heel
Vlaanderen, vooral in de parochies die van de abdij afhingen.
Eigenaardige gebruiken kenmerkten de begankenissen tot
de H. Cornelius : de tempelslaap (incubatio). Zelfs reeds gekend bij de oude
volken. Het opwegen van het eigen lichaamsgewicht in graan, was en vlas, dat
moest bijeengebedeld zijn. Dit berust op de primitieve opvattingen dat aan
gevonden, gebedelde of gestolen voorwerpen, bijzondere kracht wordt
toegeschreven. Soe wat menschen die besmet zijn met Sente Cornelis sieckte, sy
moeten hem lieden weghen ende gheven alzoe vele Coorens als sy swaer weghen met
wasse, vlasse, goud ende seluere. Alzo te Ninove, Lier, Aalter, Adinkerke.
Zoals dit ook nog elders gebeurde te Brugge voor St. Godelieve ; te Geel bij
Sinte Dymfna eveneens was voorgeschreven. De overal voorkomende geplogenheid
ook te LEEST- van het offer van dieren, als konijnen, duiven, kippen, of van
vlas en graan, vindt wel zijn oorsprong in de middeleeuwen, toen de cynzen en
offers in natura betaald of opgedragen werden. Geld was in die tijd schaars
en praktisch niet in omloop bij de gewone man. Het paste in dat agrarisch
domaniale stelsel.Ook het vroegere
volksgeloof dat stuipen en vallende ziekten aan toverij of aan duivelse machten
toeschreef, verklaart het oeroude offer van een Zwarte hen, het gewone
duivelsoffer.
Elders nog kent men de pelgrimshen de geofferde hen
die terug mee naar huis genomen wordt- en de ziekten van het hof zal weren. Men
kent nog verder het levende hert.
In de meeste begankenisplaatsen heerste nog tot voor
korte tijd het volksgebruik en het offeren van dieren.
Devotie en begankenis tot Sint Cornelius te Leest
In Klein-Brabant en het vaartland waren vooral Leest
en Sint Amands bekend als de bijzonderste begankenissen tot Sint Cornelius.
Buiten de seskens waren deze plaatsen in het bijzonder bekend voor vallende
ziekte. Kleine beewegen, maar minder bekend waren ook : Eikevliet, Ruisbroek,
Mechelen, Hellegat.
Evenals te Diegem werd te Leest de H. Cornelius
bijzonder aangeroepen tegen de stuipen en de vallende ziekte. De 2de
Paasdag is de grote begankenisdag. Vanaf 5 uur s morgens stroomde het volk
reeds toe. De Hoogmis is om 10 uur. Eerst gaat men bidden voor het beeld van de
heilige dat bij die gelegenheid midden in de kerk ter verering opgesteld
wordt.
Zoals op vele andere plaatsen deed men hierna drie
maal al biddend de ommegang rond de kerk, dan driemaal rond het kerkhof. Daarna
ging men te zegenen in de kerk. Rond het beeld stond er een ijzeren grille.
Binnenin bevond zich de pastoor en die bood de relikwie ter verering aan. Het
volk werpt de blauwe briefjes binnen in de afsluiting en deed zelfs de
nikkeltjes boven het hoofd van de priester rinkelen.Ex-votos werden niet geofferd, wel levende
kippen en duiven, evenals varkenskoppen en hespen. Gedurende de hoogmis werden
de offergiften achteraan in t gestoelte van de kerkmeesters geplaatst : de
dieren in de houten kevie, die nog te zien is.
Op 2de Paasdag 1935 werden slechts 2
kiekens en een koppel duiven geofferd, vertelt J. Geussens. Na de mis bracht de
koster de geofferde kippen en duiven buiten het kerkportaal en vroeg : Zijn er
nog liefhebbers voor den offer ? Een boer gaf 5 fr., kreeg de kip of de duif
even in de hand en gaf ze terug. Hij offerde op die manier.En vijf boeren offerden op dezelfde wijze
achtereenvolgens dezelfde kip tot dat de boer die ze eerst geofferd had, er 20
fr. voor booden de kip terug mee naar
huis nam, waar ze, zoals hij later vertelde al de andere tegen de kwaal moest
vrijwaren. Al drie jaar offerde hij dezelfde kip.
Een zeer oud en merkwaardig gebruik dat nog in onze
kinderjaren bestond was het volgende. Kreeg een kind de stuipen, dan liep men,
terwijl de kleine in een bad gestoken werd (gewoonlijk de marmit), en zijn
voetjes vol mosterd omwikkeld, vliegensvlug naar een beroepsbedevaardster, die
daarvoor bekend stond. Bij ons was dat o.a. Mie van Leires. Men huurde er langs
de straat of in de dorpsschool negen kleine jongens die de beeweg moestenmeemaken (er waren ook 9 soorten seskens). In
de school zaten er in die tijd soms wel veertig en meer in één klas, daarom was
men wel eens content er van enkele af te zijn, en men merkte dat zo niet. Onder
geleide van het vrouwmens trok de bende op in de zomer gewoonlijk barvoets.
Wellicht berustte deze geplogenheid op de opvatting dat er van onschuldige
kinderen een grotere heilkracht uitgaat dan van volwassenen. Bij de terugkeer
kregen de kleine mannen dan gewoonlijk een paar koperen centen. Boeten en
beloften doen, behoorden eveneens tot een der geplogenheden. Met Paasmaandag
eveneens begint de novene en kan men speciaal gewijd water bekomen.
Over de oorsprong in de oudheid van de
Cornelius-devotie te Leest hebben we weinig bijzonderheden. Wel vonden we op de
pastorij nog een resterend exemplaar van de Litanie ter eere van den Heiligen
Paus en Martelaar Cornelius, bijzonderen patroon tegen de stuipen, jichtigheden
en vallende ziekte, wiens H. Relikwieën met grooten toeloop en devotie geeërd
worden en wiens bijstand vuriglijk aanroepen wordt in de parochiale kerk van de
H. Nicolaus te Leest.
Tot troost van degene die aan de stuipen zijn
onderworpen en bevangen met lammigheid of vallende ziekte en voor eeneigelijk
om door de voorspraak van den Heiligen Cornelius geholpen en behoed te worden.
Het stuk is van 13 Junius 1855, goedgekeurd en
aanbevolen en met 40 dagen aflaat begunstigd door de Kardinaal-Aartsbisschop
van Mechelen. Het spreekt vanzelf echter dat die devotie en de toeloop heel wat
ouder is. Dat de toeloop tijdens de jaarlijkse begankenis de 2de
Paasdag inderdaad zeer groot was, blijkt uit een brief van 21 maart 1905 van
een jaarlijkse Mechelse bedevaarder. Hij heeft het nl. over die grote toeloop
van gelovigen, die problemen schiep voor het drukke verkeer op de dorpsplaats.
Maar vooral aan de ingang van de kerk, die te nauw was om die massa ineens door
te laten in het begin of bij het eindigen der goddelijke diensten. Er moet daar
telkens zulk onmenschelyk gedrang geheerst hebben, dat er ongelukken moesten
van komen. Het was evenmin stichtend met het geschreeuw der kinderen en gehuil
van groote menschen, ja zelfs grove woorden en verwenschingen, welke niet
stichtend zijn in het portaal eener kerk.
De volksbeewegen met hun begankenissen, met hun
tradities en gebruiken waren eens een stuk kleurrijk en onvervalst volksleven
en een kapitaal element in onze cultuurgeschiedenis. En het volksgeloof dat
wortelt in eeuwenoude tradities een bron om de ware volkspsyche te leren
kennen. Het traditionele volksgeloof is een van de belangrijkste elementen van
de volksmentaliteit en de volksbedevaarten voor ziekten van mens en dier, één
van de meest karakteristieke uitingen van het volksgeloof in ons land, zegt M.
de Meyer.
Vele begankenissen, bedevaarten en beewegen zijn te
niet gegaan omdat het lijdend voorwerp verdwenen is, en het onderwijs de mens
ontwikkeld heeft. Er is een uitgebouwde medische voorziening. Er is ook het
teloorgaan van de algemene godsdienstzin en vele geestelijken hebben geen oog
meer voor deze devote volkspraktijken. De tijden liggen nu anders, besloten
gemeenschappen zowel socio- als religocultureel zijn in volle afbouw. Het past
ook niet meer in het kerkelijk cultus-patroon sinds Vaticanum II, die een
Beeldenstorm heeft teweeggebracht waar de Geuzentijd slechts kinderspel bij
was. Een onvervangbaar cultuurpatrimonium is verkwanseld, soms voor een bord
linzensoep, en jammerlijk teloor gegaan. Zovele kleinodiën van veldkapellekens
die spijts afbraakwoede en rampspoedige tijden nog zo talrijk het sacraal
landschap sieren- en waaromheen eeuwen van rust en vrede wieroken, leiden een
verkommerd en vereenzaamd bestaan.
Doch de impuls tot de bedevaarten, zegt Prof. De
Keyser, komt uit de diepten van de algemene menselijke geest. En zoals het ook
in de aard ligt van het Vlaamse volk en de beewegen niet alleen vergezeld zijn
van boeten, maar ook van feesten en plezier ; nu ook is het toerisme ingeschakeld,
ziet men vele van die vroegere begankenissen herleven. We noemen slechts
Beerse, Edegem, Aalter, enz. Alle St. Corneliusbegankenissen met de aloude
geplogenheid van het dierenoffer, en het openbaar bij opbod verkopen dezer
dieren en andere offeranden.
Het is in die zin dat het Vaartland met enkele
enthousiaste lieden van Leest het initiatief genomen heeft om de gekende St.
Corneliusviering met zijn religo-volksgeplogenheden terug nieuw leven in te
blazen.
Inderdaad op 2de Paasdag gaat Leest weer
zijn Cornelius vieren. De kiekens, duiven en konijnen en varkenskoppen zullen
terug in de oude kevie van de kerk kunnen geofferd worden. Het beeld van de
heilige zal terug al monkelend zijn ereplaats krijgen. Er zal weerom grote
toeloop zijn tijdens de Hoogmis om 10 uur.
Bovendien wordt een tentoonstelling gepland over de
geschiedenis en de iconografie der gemeente een spieghel van Leest in t
verleden, alsmede een uitbeelding van de devotie tot St. Cornelius.
Tot slot wordt een St.-Corneliusbedevaartvaantje
ontworpen, dat zal te verkrijgen zijn.
in 1968 werd een fanfarekostuum aangekocht. Toen
bestuursleden naar het buitenland op verkenning gingen om een eigen wedstrijd
te organiseren en ook bij een deelname aan marswedstrijden werd vastgesteld dat
de toonaangevende verenigingen er beschikten over majorettes en dikwijls over
een trommelkorps. Voor een majorettenkorps was het bestuur niet gewonnen omdat
vermoed werd dat de jongedames na een zekere tijd zouden afhaken en dan moesten
vervangen worden. Als gevolg daarvan zouden weer nieuwe uniformen moeten
aangekocht worden en de kosten zouden te hoog oplopen. Al in de dirigeerperiode
van Theo Fierens werden daarom jonge slagwerkers opgeleid. Later waren er zelfs
heel wat voorstandersom een
trommelkorps, destijds een kliek genoemd, op te richten. Dat trommelkorps zou
ook zonder de fanfare kunnen optreden. Het trommelkorpsproject ging definitief
van start toen Jan-Piet Leveugle in 1975 werd aangetrokken als instructeur
slagwerk. Er werd gehoopt dat de trommelaars later makkelijker zouden
overschakelen naar de fanfare en eventueel een koperblaasinstrument zouden
bespelen. Daarom werden er in de slagwerkklas ook lessen notenleer gegeven. Het
trommelkorps oefende dikwijls op straat en daardoor zagen en hoorden de
Leestenaars dat de fanfare veel buitenkwam.
De leden van het trommelkorps waren Ingrid en Sonja
Alewaeters, Maggy De Borger, Alfons De Hertogh, Patrick De Hondt, Walter De
Kunst, Christel De Maeyer, Carla De Prins, Brigitte De Smedt, Christel
Huysmans, Bart Lauwens, Ilse Lauwens, Marleen Lauwers, Michel Leveugle, Monique
Mees, Carine Peeters, Rudy Peeters, Serge Piessens, Ann Robbens, Yves Robbens,
Karin Schillemans, Louis Thijs, Linda Van Alsenoy, Edy Van Asch, Nancy Van
Camp, Marc Van de Rasieren, de latere drumbandleider Walter Van de Venne, Ann
Van den Vondel, Eric Van den Vondel, Ann Van Roy, Paul Van Roy, Wendy Van
Steen, Danny Vercammen, Pascale Vercammen, Krista Verschuren, Nancy Verschuren
en Liesbeth Voet.
Toen Jan-Piet Leveugle fanfaredirigent werd, stelde
hij alles in het werk om de leden van het trommelkorps zoveel mogelijk om te
scholen tot koperblazers. Er is een periode geweest dat heel wat van deze
jongeren tegelijkertijd lid van de drumband, daarnaast lessen
koperblaasinstrument volgden en zelfs in de fanfare meespeelden. Muzikale
wandelingen werden vanaf dat moment voor deze muzikanten doorgaans een karwei.
Uit noodzaak werd het trommelkorps omgevormd tot een drumband. Geleidelijk aan
ging deze zich specialiseren in het geven van concerten in zalen.
In de eerste afdeling haalde de drumband St.-Cecilia
Leest op 30 september 1984 op het Belgisch kampioenschap in Landen 90%, een
eerste prijs met grote onderscheiding.
Toen Jan-Piet Leveugle het voor bekeken hield om
St.-Cecilia Leest te dirigeren, werd er ook geen moeite meer gedaan om de
drumband in leven te houden en werd deze opgeheven. Er was nog uitsluitend
aandacht voor concertoptredens van de fanfare. De meeste drumbandleden zijn
niet naar de fanfare overgekomen. Ofwel hebben ze de muzikale activiteiten
stopgezet ofwel zijn ze uitgeweken naar andere muziekverenigingen.
(Stan Gobien Leest
in Feest)
1975 Januari : KVLV
Startvergadering
Op de eerste vergadering van ons nieuw werkjaar
mochten we als vormingswerker volksvertegenwoordiger Michel Van Dessel
begroeten. In naam van de plus minus 80 aanwezigen werd hij hartelijk
verwelkomd door mijnheer pastoor die de vergadering inzette met een kort gebed,
om hierna aanstonds het woord te geven aan de spreker.
Bij het onderwerp landelijk milieu werden de verschillende
vormen van levenswijze van 75 jaar geleden tot op heden aangehaald. Hij maakte
ons attent op de snelle evolutie van de laatste jaren. Met tal van voorbeelden
wist hij heel en al de aandacht te boeien, zoals :
-voor 75 jaar liepen slechts de besten school tot 11
jaar, tegenwoordig zit 80% van de jeugd op de schoolbanken.
-vroeger huwden de mensen laat : grote kinderen waren
een bron van inkomsten voor het gezin, nu zijn ze een bron van grote uitgaven.
-toen leefde men in een afgezonderde gemeenschap : er
was weinig relatie tussen stad en dorp. Nu leeft 75% van België verstedelijkt
Het bleef niet alleen bij woorden over het landelijke
: de proost toonde ons een prachtige reeks dias over ons eigen dorp. We
stonden perpleks over al dat mooie in eigen streek. Ook was onze eigen
dorpskerk er op te zien, maar dan geschilderd door een van onze eigen
dorpsgenoten.
In 1975 organiseerde
de KVLV bezoeken aan Brussel, Geel en een reis naar Londen met de Hovercraft.
1975 25 januari : Jaarlijks
teerfeest - Breugelavond Vevoc-Chiro.
In de parochiezaal in de Kouter.
Breugheliaanse avond met pensen, kop, boerenbrood
Prijs : 200 frank per persoon.
Er was gevraagd om zich te kleden
gelijk in den tijd van de Heren van Zichem.