Inhoud blog
  • F. 22 BASILIEK (interieur)
  • F. 32. UITVALSWEG NAAR NINOVE
  • F.21 SERVAIS (ADRIEN - FRANCOIS)
  • F. 28 DE ZUIDOOSTELIJKE OMSLUITING
  • F.01 HISTORIEK
  • E. SAMENVATTING
  • D. VRAAGBAAK
  • C. VERANTWOORDING
  • B. DOELSTELLING
  • A. VOORSTELLING
    HALLE door de eeuwen heen
    HALLE (in beeld)
    24-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.F. 22 BASILIEK (interieur)
       1. Onze-Lieve-Vrouwkapel
             - - - - - - - - - - - - - - - -
    Met de komst van het Mariabeeld in 1267 groeide Halle uit tot een bekende bedevaartstad. De eerste kerk, toegewijd aan Sint-Martinus, was gebouwd op de plaats waar nu de huidige toren en het kerkschip staan, doch werd weldra veel te klein door de grote toeloop van bedevaarders. Om hieraan te verhelpen werd, aanleunend tegen het koor van de primitieve kerk, de O.L.V.-kapel gebouwd.

    Zoals blijkt uit een perkament bewaard in het kerkarchief bestond de O.L.V-kapel alleszins vóór 1335. Op 4 mei van dat jaar verleenden achttien bisschoppen, verenigd in het pauselijk paleis te Avignon (Fr.), velerlei aflaten aan al wie naar Halle op bevevaart kwam.
    De kapel werd opgetrokken nog voor aan het opzet van het koor en de herbouw van het schip met zijn zijbeuken was gedacht, m.a.w. vóór men de volledige herbouw van de kerk aanvatte in 1341. Zij was voor de middeleeuwse bedevaarders het eigenlijke heiligdom, de 'Heilige Kapel' genoemd. Hier troonde het wonderbeeld dat slechts bij uitzonderlijke grote feesten tijdelijk naar het hoogkoor werd overgebracht. Het was dan ook in deze kapel dat de kostbaarste schatten werden bijeengebracht. Pas in 1866 is de overplaatsing definitief geworden en heeft de kapel haar eigen oorspronkelijke bestemming verloren. Zij laat nu een kale en povere indruk na.

    Door de latere aanbouw van de andere kerkdelen (schip, koor, sacristie) verloor de kapel ook een belangrijk deel van haar luister o.m. de versiering van haar rechterzijde.

    De bovenbouw moet een echt glazen schrijn zijn geweest aangezien pas veel later, tijdens de restauratiewerken, de vensters in de rechterzijde vervangen werden door de linkerkoormuur en anderzijds de onderste geledingen werden gedicht bij de aanbouw van de sacristie.
    De kapel is vierkant en, tot boven toe, helemaal afgeschermd door de koormuur, waarin slechts een betralied vierhoekig venstertje voorkomt. Ze bevat wel een flamboyant kruisgewelf.
    Vanaf 1904 werden terug enkele brandglasramen ingezet. Zij stellen de geschiedenis van het Madonnabeeld voor en verheffen het aanzicht van de kapel.

    De kapel ligt ingesloten tussen de barokke sacristie en het hooggotische koor. In 1905 werd de vloer die meerdere niveauverschillen telde, opgetrokken tot op het niveau van het hoogkoor. Binnen ligt de vloer acht treden hoger dan deze van het schip maar dit is wel degelijk het oorspronkelijke peil van de kapel, die een benedenverdieping had. De vensters hiervan, nog voorzien van hun oorspronkelijk traliewerk, zijn te zien vanuit de kelders van de sacristie. Van het vroegere gewelf is niets bewaard gebleven omdat, in de 18de eeuw, het peil van de kapelvloer werd verlaagd tot het peil van het schip. Het grootste deel van de benedenverdieping werd hiertoe opgevuld met steenbrokken.

    De eerste travee aan de rechterzijde was vroeger verbonden met het hoogkoor en droeg het tribuuntje van de O.L.V-kapel. Een vierlobbig venster gaf aan de gelovigen de gelegenheid om van in het kleine koor een blik te werpen op het hoogkoor.
    In 1908/1909 werd de tribune en de vensteropening in de rechtermuur toegemetseld.
    Naar het schip toe was de O.L.V.-kapel afgesloten door een gotisch doksaal, dat op zes zuilen rustte. Het was rijk versiert met beeldhouwwerk. Het doksaal bevatte drie bogen en door de tralies kon men een blik naar binnen werpen.
    Het was bereikbaar langs de trap die verscholen ligt achter het deurtje in de noorderbeuk, links van de Trazegnieskapel en waarvan de traptoegang in het buitentorentje ook nog een overblijfsel is.

    In 1621 deden de jezuïeten hun intrede in Halle. Hun eerste taak bestond erin de O.L.V-kapel te ontdoen van alle belachelijke en bijgelovige voorwerpen.

    Het doksaal werd afgebroken in de eerste helft van de 18de eeuw.
    Ter vervanging kreeg de O.L.V.-kapel, in 1754, een koorafsluiting in gesmeed ijzer, geflankeerd door twee barokke altaren, naar analogie met het hoogkoor.

    Als troon voor het Madonnabeeld lieten de jezïeten in de 17de eeuw, een barokke altaar optimmeren. Heel de kapel, zoals het groot koor ten andere, werd tijdens die periode met hoge wanden bezet; de architectuur van bogen en zwikken werd verstopt of verminkt.

    Op 2 september 1773 schafte Maria-Theresia echter de jezuïetenorde af en werden al hun bezittingen in beslag genomen.

    Bij de restauratiewerken van 1883-1886 werden het hekken, het altaar en de lambriseringen in het benedendeel van de O.L.V.-kapel verwijderd. Ook het beeldhouwwerk werd hersteld. Door deze werken en door de ontkalking van de muren kwamen de resten van de 15de eeuwse wandschilderingen te voorschijn, die ooit gans de Mariakapel hadden versierd.

    Het barokke altaar werd aan de Sint-Elisabethkerk in Bergen verkocht. Bij de ontmanteling werd echter vastgesteld dat het vermolmd was en nagenoeg onbruikbaar.
    Zowel de communiebank als de barokke triomfboog werden ook verwijderd.

    Het huidige altaartabernakel, een gift uit 1637 vanwege Maria Margareta de Berlaymont, gravin van Egmont, uitgevoerd in eik en ebbenhout, is belegd met gedreven zilveren motieven. Het linkerdeurtje stelt de hogepriester voor die aan David de twaalf offerbroden geeft, terwijl rechts het laatste avondmaal is verbeeld. Daarboven verheft zich een Christuskruis in gegoten zilver, waarschijnlijk een geschenk van de Broederschap van Dinant; hieraan zou het kleine beeldje van O.L.V van Foy (bij Hoei), dat op de sokkel prijkt, herinneren.

    De belangrijkste muurschilderen bevonden zich in de Mariakapel. Ze waren met niet minder dan zeven lagen verfstof en witsel beklad.
    De gewelven toonden twintig engelen tegen een blauwgroene achtergrond en gingen terug tot omstreeks 1400. Onderaan waren, tussen blindbogen, op natuurlijke grootte apostelen en aardsvaders geschilderd. Ze dateren uit de eerste helft van de 16de eeuw.
    Het belangrijkste paneel was de annunciatie, in een blindvenster rechts boven het altaar afgebeeld.

    Van de 19 zwikken zijn er slechts enkele nog oorspronkelijk o.m. deze boven de doorgang naar het hoogkoor: een van de drie koningen, drie zwikken met evangelisten en twee met koningen. Bij de restauratiewerken kwamen er nog twee te voorschijn: een afbeelding van het kindje Jezus in de wieg en een voorstelling van de visitatie van Maria aan Elisabeth.
    In 1909 werden de zwikken hersteld.

    Rechts in de kapel bevindt zich de graftombe van Joachim (°15-07-1459), zoontje van Lodewijk XI, kroonprins van Frankrijk. Het werd opgeborgen in een loden kistje en begraven onder een grauw marmeren deksteen. Het was vanuit Halle dat Lodewijk aan de Franse steden Parijs en Lyon de geboorte meldde, maar vier maanden later stierf het kindje al en werd in de kerk van Halle begraven.
    De nis met het zwarte kinderlijkje was eertijds door een traliedeurtje afgesloten.

    Minder gefortuneerde 15de eeuwse weldoeners stichtten missen voor hun zielerust en vereeuwigden dit met prachtige middeleeuwse letters in zware koperen platen zoals er ook twee in de muren van de O.L.V.-kapel zijn ingemetseld.

        2. Het schip
        - - - - - - - -
        Het onderste deel van het schip, zijbeuken incluis, werd gebouwd in de periode tussen 1341 en     ± 1385.

    De vroegere kerk was merkelijk kleiner. Hoogstwaarschijnlijk konden de nieuwe beukwanden langs buiten opgetrokken worden, zodanig dat de godsdienstplechtigheden verder konden doorgaan. Mogelijk werden eventuele vroegere zijbeuken buiten dienst gesteld.

    Daar het aantal bedevaarders bestendig bleef aangroeien, werden de bouwplannen verruimd met het huidige hoogkoor en deze van het schip sterk aangepast met de toevoeging van al wat zich bevindt boven de scheibogen, nl.het triforium, de lichtbeuken en de topgevels aan de buitenkant. Ook de portalen dienen daarbij gerekend te worden. Deze werken werden uitgevoerd tussen ± 1385 en 1398.

    Het schip is van het koor gescheiden door een monumentale triomfboog. Deze behoort bij het schip, niet bij het koor, en deed dienst als versteviging van het vrije uiteinde zolang het koor nog niet bestond.
    Ondanks belangrijke verschillen in stijl, lijken koor en schip toch geheel in elkaar te vloeien. De gewelven lopen rechtstreeks in elkaar over. Een kruisbeuk is er niet. De zuilengallerij van het schip lijkt in het koor door te lopen zodat het haast niet opvalt, dat het schip zo kort is.
    Het schip doet eerder zwaar en weinig harmonisch aan. De scheibogen zijn uitzonderlijk hoog. Ze vertonen aan de binnenkant een zeer eenvoudige profilering. Door de hoge scheibogen valt het licht van de grote vensters van de zijbeuken kwistig in de middenbeuk van de kerk.
    Verschillen in materiaal doen onwillekeurig aan meerdere bouwfasen voor het schip denken.

    Het uitzicht van de bovenste verdieping getuigt dat het hier gaat over de realisatie van een nieuw project. De afbouw van het schip gebeurde alleszins door een andere bouwmeester, dezelfde die ook het koor heeft gebouwd. Hieruit kan afgeleid worden dat de verandering van opzet gebeurde in het vooruitzicht van de bouw van het koor. De afbouw van het schip moet dus enkele jaren voor het begin van de werken aan het koor gedateerd worden, dus vóór 1398.

    Het TRIFORIUM, de dienstengallerij ter hoogte van de bedaking van de zijbeuken, is uitgespaard in de dikte van de muur, die alzo opmerkelijk lichter werd, ook dank zij het fijne en harmonisch maaswerk en door de daarboven gelegen vensters. Deze laatste zijn eerder smal en weinig hoog.
    Nauwe doorgangen achter de pijlers zorgen voor de verbinding.

    Zoals onderaan in het schip werden ook hier de traveeën door diensten (uitspringende muurornamenten) gescheiden. Zonder kapiteel werden ze van op de onderste lijst van het triforium doorgetrokken in de gordelbogen en kruisribben van de gewelven. Daar deze diensten in het verlengde liggen van die der benedenverdieping, werd door deze doorlopend lijn het vertikale element sterk benadrukt. Dit aspect wordt nog versterkt door de triomfboog waarvan het lijstwerk van bij de vloer tot in de top ongehinderd oprijst.

    De zuilenbundels van de beuken bestaan uit prismatische profielen, evenals de ribben van het kruisgewelf die versierd zijn met sterk uitkragende sluitstenen, waarvan sommige gebeeldhouwd zijn als bloemen en andere als halfverheven beeldhouwwerk.

    De zijbeuken hebben sterk koepelvormige gewelven, telkens gescheiden door een zware, geprofileerde spitsboog. Deze van de middenbeuk echter hebben toppunten die omzeggens horizontaal liggen en alle ribben vertonen een zelfde profilering.

    In elke travee bevinden zich twee paarsgewijze vensters, gedeeld door twee middenstijlen en drie kleinere arcades die bekroond worden door mooie roosvensters. Al deze vensters zijn van dezelfde grootte, maar hun indeling vertoont twee verschillende tekeningen aan de twee zijden van het schip. Het maaswerk van de meeste vensters is flamboyant (vlamvormig vulwerk).

    De linkerbeuk (noorderbeuk) is een zestigtal centimeter breder dan de zuiderbeuk omwille van zijn merkwaardige aansluiting bij de O.L.V.kapel. Mede hieraan is het te danken dat het hele kerkgebouw, ondanks zijn verscheidenheid toch een zekere eenheid bezit, zowel binnen als buiten.
    De linkerbeuk is opgetrokken in zandsteen, klein formaat, van Diegem; de vensteromlijstingen daarentegen in grote zandsteenblokken.

    Tegen de achtergevel van de linkerzijbeuk, boven het verkoopwinkeltje, hangt een wandtapijt ontworpen door de schilder Joris Feys en geweven door Joos de Vriese. Het stelt een landschap voor met middenin O.L.V. van Halle. Het werd op Pinksteren 1665 door de Broederschap van Oudenaarde geschonken.
    Het houten noorderportaal werd in de XVIIde eeuw gebeeldhouwd.

    In de rechterbeuk (zuiderbeuk) eist de kapel van de Heilige Drievuldigheid, met een misterieuse tombe, alle aandacht op.
    In 1872 besliste de kerkfabriek de lagen kalk van de muren te schrapen.
    In de kapel werden twee grote muurschilderingen uit de 15de eeuw ontdekt met een oppervlakte van 4 m².
    De ene stelde voor: Jezus aan het kruis, O.L.Vrouw en Sint-Jan en de andere O.L.Vrouw met op haar knieën het levenloze lichaam van Christus.
    Ook de figuur van een ridder in wapenuitrusting, waarschijnlijk de heer van Trazegnies, zag opnieuw het daglicht. Deze wandschilderingen zijn echter allen verloren gegaan.

    Boven de heilige Drievuldigheidskapel zijn de vijftien mysteries van de H. Rozenkrans uitgebeeld. In 1916 werd het schilderwerk hersteld door Georges De Geetere.

    Ook de traveeopening tussen het koor en de H. Drievuldigheidskapel werd naar het voorbeeld van de muur opgetrokken tussen het koor en de O.L.Vrouwkapel, toegemetseld.

    Aan de achterzijde van de zuiderbeuk werd een groot portaal in regelmatig gehouwen grootformatige witte steen, aangebouwd. Het werd overwelfd en het kamertje erboven, verlicht door een vierkant raampje, was bestemd voor de kerkbewaker, die zo het binnenste van de kerk in het oog kon houden.

    De jezuiëten, tijdens hun beheer van de O.L.Vrouwkapel en de bedevaarten, lieten de huidige biechtstoelen, stijl Lodewijk XIV, plaatsen; dit maakte deel uit van hun hervomingsplannen. Deze biechtstoelen bezetten volledig beide binnengevels van het schip, terwijl de binnenportalen in renaissancestijl, in overeenstemming te brengen zijn met de stijl van Lodewijk XIII.
    De biechtstoelen werden in 1935 gerestaureerd.

    De barokke preekstoel uit de 17de eeuw, siert evenmin het gotisch karakter van de basiliek.
    Tijdens de recentste reinigingswerken werd, in april 1999, de preekstoel één travee dichter naar de toren toe verplaatst.

    Hoewel niet passend in de gotische stijl van de vernieuwde kerk, overleefden de renaissance tochtportalen, gerestaureerd tussen 1877 en 1880, de biechtstoelen uit de 18de eeuw en de barokke preekstoel, de neogotische bekeringsijver.

    Dientengevolge was er ook geen bezwaar meer tegen het aanbrengen, na de eerste wereldoorlog, van de kruisweg, vervaardigd door Oscar Sinia, beeldhouwer uit Gent.

        3. Het koor
        - - - - - - - - 
        De basiliek is een van de mooiste gotische kerken en behoort voor het grootste deel tot de laatgotiek. Onmiddellijk wordt de bezoeker bekoort door de gigantische imponerende ruimte, de decoratie van het bovengedeelte van het hoogkoor met zijn talrijke apostelenbeelden en zijn prachtig dubbel triforium, dat zich als een stenen kantwerk voor de vensters uitspreidt.
    Dertienkleurramen, waarvan zeven lansvormig en zes stomphoekig, belichten het hoogkoor.

    Witgekalkte kerken werden als strijdig met de gotische geest beschouwd. Zij moesten tot op de naakte steen worden afgeschraapt. Hierdoor kwamen op talrijke plaatsen de middeleeuwse muurschilderingen opnieuw te voorschijn.
    Te Halle ging het om temperaschilderingen (waterverf die mat opdroogt), uit de tweede helft van de 14de eeuw tot het begin van de 16de eeuw. Vooral in het koor zijn nog resten ervan terug te vinden.
    Hieruit blijkt dat de kerk van Halle oorspronkelijk getooid was met een rijke polychromie.
    Tijdens de vorige restauratie van de kerk werden nagenoeg al de wandschilderingen vernietigd. Nochtans waren tot 1908 belangrijke stukken bewaard gebleven.

    Het hoogkoor is het meesterstuk van de Basiliek van Halle en neemt een vooraanstaande plaats in in de algemene kunstgeschiedenis van de lage landen en de Brabantse gotiek in het bijzonder.
    De bouw, na de afwerking van het schip, begon in 1398 en in 1409 kon de vernieuwde kerk met veel luister al worden ingewijd.

    Om stabiliteitsredenen werd geopteerd voor een tweeledige wandopbouw, met in de onderste geleding ondiepe kapellen tussen de steunberen die fungeren als ondersteuning van de bovenbouw.
    De Brabantse gotiek volgde trouw het klassieke kathedralenpatroon van Noord-Frankrijk, vermoedelijk door de nabijheid en de nauwe banden die er toen bestonden. Halle zal dus in dit opzicht een unicum blijven.

    Het koortriforium onderscheidt zich door drie afzonderlijke aspecten:

    - zijn dubbele originele verdieping.

      De bovenste galerij loopt langs de bovenvensters door. Om de beglaasde 
      oppervlakte steeds maar te kunnen vergroten werd na afloop van tijd, eerst  
      heel bescheiden, later heel de achterwand van het triforium met lichtopeningen
      doorbroken, zodat ze versmelten met de bovenvensters. Maar het koor
      te Halle is het enige waar de bovengalerij intact bewaard is gebleven en werd
      herleid tot een zo licht mogelijke constructie.

    - de variatie aan maaswerkmotieven van travee tot traveee, met niet minder dan
       vier zeer fantasierijke patronen.
       Het bovenste triforium is een strak rechthoekig traliewerk met kort op elkaar 
       volgende vertikalen, overeenstemmend met deze van de vensters.
       De tussenafstand van de vertikale monelen der vensters is bepaald door de 
       standaardbreedte van de panelen waarin de brandglasramen worden
       onderverdeeld met behulp van ijzeren staven, om te kunnen weerstaan aan de
       winddruk. Dit traliewerk wordt versierd met open maaswerk ter hoogte 
       van de onfunctioneel lage borstwering en onder de vensterdorpels.

     - de quasi twaalf  levensgrote apostelbeelden.

        Het kantwerk vormt het prachtige decor voor de beroemde Sluteriaanse apostelbeelden die vereenzelvigd zijn met de twaalf hoofdpijlers die de kerk schragen. De apostelen zijn immers de zuilen waarop de Gods kerk werd gebouwd. Ze zitten als het ware de liturgische plechtigheden voor. In de Europese kunstgeschiedenis nemen deze merkwaardige Halse apostelenbeelden een belangrijke plaats in.
    In Brabantse stijl verraden zij de invloed van Sluter (+1406) en dateren van 1408/1409.
    Ze zijn in Europa het meest indrukwekkend sculpturaal ensemble uit de stijlrichting van de 14de eeuw.
    Hun voetstukken en baldakijnen maken deel uit van het homogene metselwerk ter hoogte van het triforium.
    De nervatuur van het gewelf rust op de hemelen van de twaalf apostelnissen.
    Het beeldhouwwerk is overvloedig, van zeer hoge kwaliteit en sterk verweven met de structuur van de kerk.
    Deze aangrijpende beeldenreeks mag als wegbereider van Sluters stijl in de 15de eeuw aanzien worden omwille van hun dramatisch bewogen uiterlijk en de gemoedsbeweging die zwaar en stijf is uitgebeeld.

    Deze beelden onderscheiden zich door eigen symbolische attributen die hun indentificatie mogelijk maakt (ill. 22.3/4).

    Drie van deze beelden: Petrus, Paulus en Johannes, boven het hoofdaltaar uitgebeeld, vormen echter een groep apart en lijken met hun ineengedrongen lijf, hun hoofden die veel te groot zijn in vergelijking met hun lichaam en zelfs zwaarder dan die van de andere grotere apostelen, hun ruwe uitdrukking in mondvormen, ogen, voorhoofd,..., hun loodzware mantels, toch indrukwekkende stoere kerels, vissers of boeren. Elk van de drie is een karaktertype op zichzelf. Door hun te korte lengte rusten hun voeten op een sokkel, terwijl de negen anderen direct op de kroonlijst van het triforium staan. Deze zijn trouwens heel wat fijner gebeeldhouwd en het geheel is geproportioneerd door expressie, drapering en houding; detailwerk van de soort dat een karaktervol mensentype heeft gesneden.
    Ze dienen toegeschreven te worden aan een medewerker van de meester en zijn vermoedelijk uit twee verschillende werkkringen ontsproten.

    In hun interpretatie vertonen ze de kenmerken van de stijl van de Meester van Hakendover: ronde schedels, plastisch weergegeven wenkbrouwen, uitspringende geometrische jukbeenderen, scherp afgetekende gebogen lijnen in de huid opzij van de neus en een driedeling van het haar met opvallende golven opzij.

    Bij de twaalf apostelen werd Judas Iscariote (van Karioth), Jezus verrader, uiteraard vervangen, in casu, door Mathias, één van de volgelingen.
    Eén van de apostelen ontbreekt echter in de Halse basiliek. Zijn plaats is vooraan in het koor ingenomen door Sint-Paulus, die niet onder de twaalf oorspronkelijke apostelen resorteert, maar algemeen wordt aanvaard als de 'Heidenapostel'. Rekening houdend met de aanwezige symbolen, zou hij in de plaats van Thaddeus zijn opgesteld.

    De aansluiting bij al wat er al bestond was niet de enige moeilijkheid geweest bij de bouw van het koor. Nog altijd bestaat de brede, overwelfde doorgang, zij het afgesloten met een muur, die schuin onder het koor doorloopt en dit verdeelt in een hoog- en een laagkoor.
    De doorgang ligt in het verlengde van de Klinkaart en gaf toegang tot de vroegere Kasteelstraat.
    Het niveau van het koor werd bij de restauratie  in het begin van de 20ste eeuw aangepast. Vroeger waren er drie treden tussen schip en laagkoor en vier tussen laag- en hoogkoor. Het laagkoor werd verlaagd, zodat er nu zeven treden verschil zijn tussen beide koren (ill. 22.3/5).
    De trappen van het koor zijn uitgevoerd in zwarte marmer uit Dinant, de vloer van het koor en het schip in granieten tegels.

    In de eerste helft van de 18de eeuw werd in de middenbeuk een nieuw doksaal gebouwd.
    Van 1883 tot 1886 werd het huidige doksaal geïnstalleerd rechts van het koor boven de H. Drievuldigheidskapel. Het groot en duur nieuwe orgel kreeg er zijn bestemming in 1887 (ill. 22.3/6). Lenertz bouwde er een prachtige neogotische orgelkast rond. Het oude orgel werd aan de nieuwe kerk van Essenbeek geschonken.

    In 1754 werden twee barokken altaren, rechts en links van de triomfboog, aangebracht. Ze werden toegewijd aan Sint-Jan en Sint-Niklaas.
    Hiertussen werd een prachtige koorafsluiting in gesmeed ijzer geïnstalleerd, maar 150 jaar later, tijdens de eerste fase van de hoger geciteerde restauratie, werd het ijzeren hekken, in Louis XV stijl (zie 3/7) verwijderd en verkocht aan de gravin de Chastre de la Howarderie, die de afsluiting als toegangspoort voor haar kasteel in Braine-le-Château gebruikte.

    Ook het barokke hoofdaltaar, waarin eertijds het Mariabeeld had getroond en omgeven was met een immens altaarscherm (ill. 22.3/7) dat tot aan de bovengalerij reikte, werd weggenomen, samen met de 18de eeuwse communiebank (ill. 22.3/8).

    Het stenen tabernakel, afgesloten met fijn versierde  gesmeden deurtjes, is ingewerkt in een van de linkersteunberen van de koorsluiting. Boven de vier deurtjes van opengewerkt koper (1409) zijn even grote bijbelse tafereeltjes in steen uitgehouwen en omringd door architecturale motieven.

    Het is een meesterwerk van de 15de eeuwse beeldhouwkunst. Qua stijl behoort het  tot de Doornikse school. Deze panelen stellen de voetwassing voor, het laatste avondmaal, de intrede van Jezus in Jeruzalem en Jezus in de olijfhof.
    De tafereeltjes zijn met grote handigheid gebeiteld, in reliëf uitgewerkt en gepolychromeerd (ill. 22.3/9).

    In 1533 beeldhouwde J(eh)an Mone(y) (°1480 Metz) voor de Halse kerk een renaissance wandretabel dat het hoofdaltaar moest vervangen (ill. 22.3/10).
    Wegens de uitzonderlijke hoogte werd achter het altaar, in 1546, een speciale tribune gebouwd teneinde het tabernakel op de vierde verdieping te kunnen bereiken.
    Het tabernakel, met een pelikaan als bekroning, werd echter verwijderd toen het mirakuleuze Mariabeeld in 1866 van de O.L.V.kapel, waar het 500 jaar werd verheerlijkt, definitief verhuisde naar het hoogkoor, boven het retabel van J. Mone (ill. 22.3/11).

    Volgens de Koninklijke Monumentencommissie was deze onthoofding een typisch voorbeeld van slechte smaak. Ofwel moest het retabel verwijderd worden, zoniet diende de Madonna terug bijgezet te worden in de O.L.V.kapel.
    Voor de ceremonies en de bedevaarders was het evident dat het Mariabeeld in het hoogkoor alleszins moest behouden blijven, zodat noodzakelijkerwijze het monumentaal retabel naar een andere plaats in een zijbeuk moest verhuizen. Ook de bekroning van het retabel zou er dan terug kunnen opgeplaatst worden. Tevens was het logisch dat de O.L.V.kapel het Mariabeeld zou herbergen zoals dat eeuwen lang het geval al was geweest.
    Voor het vijfde eeuwfeest in 1910 wenste deken Michiels een nieuw gotisch, dus christelijk altaar i.p.v. het bestaande renaissance altaar, hetgeen de godsvrucht zou stimuleren.
    Met deze argumentatie ging uiteidelijk ook de Monumentencommissie akkoord en vroeg het altaarretabel in de O.L.V.kapel te plaatsen, maar stelde de kerkfabriek aansprakelijk voor de eventuele transportschade.

    Herman Lemaire ontwierp in 1909 een neogotisch altaar (ill. 22.3/12) in grauwe arduinsteen met gesneden retabel in geel koper, dat door edelsmid Bisschop uit Brussel werd afgewerkt in 1910.

    Het tabernakel en het laag retabel zijn versierd met zilveren medaillons die eucharistische motieven bevatten te midden van vele dieren en bloemen, een echt detailwerk dat een hoge kunstwaarde vertegenwoordigt. Zeven beelden met de wapens van zeven landen of gouwen die O.L.V. van Halle bijzonder vereerden, dragen het altaarblad. In de bogen zijn er in zilver gedreven voorstellingen uit de geschiedenis van de eucharistie.

    Vincent Lenertz ontwierp het koorgestoelte, het fijn gesneden houten baldakijn (ill. 22.3/13) boven op het altaar om het Mariabeeld erin onder te brengen, de nieuwe orgelkast, de communiebank en de leuningen rond het hoogkoor.
    De koperen trapleuning die naar het hoogkoor leidt, is echter het werk van Geeraert de Masure.
    De adelaar-koorlessenaar in massief geel koper van de 15de eeuw, vervolledigde hij door toevoeging van pinakels en luchtbogen (ill. 22.3/14).
    De reuzenkandelaars die links en rechts de arend flankeren en eveneens in geel koper, zijn van de 17de eeuw (zie 3/10).
    De zilveren godslamp is een kunstwerkje uit de 16de eeuw.

    Halle heeft uit de middeleeuwen twee voorname fenomenen geërft: haar Mariabeeld en het gotische kerkgebouw.
    Het is treffend dat ze beide een pauselijke bekroning hebben gekregen: het beeld werd gekronnd in 1874 en de kerk werd tot eenvoudige basiliek verheven bij oorkonde van 1946.

    Twee onderscheidingstekens herinneren aan dit laatste heuglijke feit, nl. enerzijds de umbrella (ill. 22.3/15) - een kegelvormige tent met houten geraamte, bedekt met banden van zijden stof, afwisselend rood en geel, de oude pauselijke kleuren. Bovenaan prijkt een bol met kruis erop - een aanwijzing van gezag en eerbiedwaardigheid, en, anderzijds, het tintinabulum (ill. 22.3/16), een klokje dat altijd in de processie het paviljoen voorafgaat en bijwijlen in beweging wordt gebracht door een snoer.
    Bij het klokje staan altijd de titelheiligen van de kerk afgebeeld, in Halle dus Sint-Martinus en O.L.V. van Halle.
    Beide eretekens sieren het hoogkoor, nadat ze een tijd in de O.L.V. kapel waren ondergebracht.
    De umbrella werd vervaardigd te Halle en nadien aangepast door Camille Colruyt. Op de afhangende delen zijn de wapenschilden geborduurd van de plaatselijke kerk, de stad, het land, de bisschop en de paus.
    Het tintinabulum is eveneens een werd van Camille Colruyt. Het is vervaardigd in massief zilver en verguld koper. Boven rust het Mariabeeld op een veld gehouden door twee engelen. Hieronder bengelt een zilveren klokje. Het geheel rust op een medaillon met Sint-Martinus als ridder.

    Blijkbaar moest afgezien worden van de klassieke koorplattegrond met omgang en straalkapellen wegens plaats- of geldgebrek. Maar de wisseloplossing is een zeer oorspronkelijk werk geworden, enig in zijn soort in de Nederlanden. De bouwmeester van de basiliek van Halle heeft echter op zo'n gereduceerd grondplan een koor gebouwd dat toch de indruk laat van een volledige opzet. De wanden heeft hij tussen de steunberen naar buiten geschoven, iets dat tot dan alleen in de zijbeuken werd toegepast om zo de vele kapellen te bekomen die de middeleeuwers nodig hadden. De steunberen zijn zo geprofileerd dat de voorkant de vorm van pijlers krijgt en dat het lijkt alsof er een omgang loopt achter het koor.

    In 1909 werden de zwikken van het benedenkoor hersteld. Het openbaar leven van Jezus wordt in de rechtse zijmuur afgebeeld, terwijl links, taferelen uit de passie worden weergegeven.

    Het priesterkoor telt negen traveeën, overeenstemmend met negen koorkapellen, bijna verborgen tussen de pijlers en de steunmuren (ill. 22.3/17).
    Oorspronkelijk schijnt er van de nu traditionele omgang van de bedevaarders rond het koor geen sprake geweest te zijn. Rond 1546 werd een doorgang gemaakt rond het koor, dwars door de steunberen die pijlers en buitenmuren verbinden (ill. 22.3/18).
    In de ruimte tussen de steunberen werden tien aparte kapellen ingericht, zoals er nu nog drie achter het hoofdaltaar bestaan.
    De verschillende straalkapellen werden op één na, door het koorgestoelte afgesloten (ill. 22.3/19).
    In de eerste helft van de 18de eeuw werden de kleine altaren, die zich in de absidale kapellen bevonden afgebroken en vervangen door de twee barokke altaren ter hoogte van de triomfboog.
    Datzelfde jaar, in 1754, werd de weelde van het rijke koor grotendeels bestopt door een renaissance-ballast van houten bekledingen, hoge kasten en koorzetels. Daarvoor werden kunstige beeldhouwerken, kolomversieringen en uitgebeitelde zwikken verwijderd. Gelukkig heeft de algemene restauratie in de tweede helft van de 19de eeuw nagenoeg alles weer goedgemaakt.

    In de tweede helft van de 20ste eeuw, werden, om redenen van de vernieuwde liturgie, de houten gaffelvormige krukken, achtergelaten door de bedevaarders en opgehangen aan de peilers van de kooromgang, eveneens weggehaald.

    De eerste en de laatste kapel vielen breder uit en waren mogelijk tribunes of zitplaatsen voorbehouden aan de graaf, de baljuw en andere hoogwaardigheidsbekleders.

    De kranskapellen waren vroeger met beschilderde glasramen versierd, maar nu resten er nog slechts enkele fragmenten. De oorspronkelijke glasramen van deze kapellen waren een gift van Willem IV van Beieren, graaf van Henegouwen. Uitsluitend het glasraam aan de linkerzijde, juist boven de sacristieingang, bevat nog 26 oude paneeltjes, vooral torens en donjons in de religieus-militaire stijl van circa 1406-1408 (ill. 22.3/20). Tussen 1874 en 1884 werd het, alsook het zogenaamde kroningsraam, hersteld en bijgewerkt door de Bethune en Verhaegen.

    In de centrale kranskapel, achter het hoofdaltaar, zijn de laatste resten van wandschilderingen uit de periode van de Vlaamse primitieven, met scènes uit het leven van de H. Catherina waar te nemen. Zij was de patrones van de eerste onbekende Halse kerk geweest en was zeer populair. De taferelen, die nog de enige bewaarde zijn, stellen de marteldood en de glorie van de heilige voor (ill. 22.3/21).
    Ook de andere kranskapellen waren gepolychromeerd. Rond het tabernakel dragen de muren nog de symbolen van de eucharistie: het Lam Gods en de kelk met de hostie (ill. 22.3/22).
    De rest werd door A. Bressers zo grondig overschilderd, dat er van de oorspronkelijke polychromie weinig of niets terug te vinden is.
    De polychromie en de sierlijke en rijkelijk gesculpteerde blindboogjes die de kooromgang versierden werden in de18de eeuw door een smakeloos geheel van houtwerk verstopt, o.m. door het hoofdaltaar en gesculpteerde panelen

    Het kleine beeldhouwwerk in de zwikken van de blindbogen van de kooromgang (ill. 22.3/23) is eerder als het werk van leerlingen te beschouwen, waarbij dikwijls minderwaardig werk voorkomt en vooral de volkse kant van de bedevaart tot uiting komt: de mirakelen verricht door Sint-Maarten, de legende van de drie doden en de drie levenden, de vele heiligen en engelen, de uitbeelding van deugden en ondeugden, ...

    De basiliek telt meer dan 150 zwikken. Kunstenaars hebben hier een wereld van middeleeuwse verhalen en mensen opgeroepen en doen herleven. Heiligen en prinsen, saters en legendarische dieren, vertellingen en huishoudelijke tafereeltjes
    staan er kris kras door elkaar. Een bisschop die aflaten weigerde wordt met ezelsoren voorgesteld. Innig mooi is het tafereeltje van Jezus tussen de leraren. Vooral de uitbeelding van de drie doden en de drie levenden, voorgesteld in de zesde transkapel, komt boven het algemene peil uit. Drie koningen trachten hun steigerende paarden te bedwingen terwijl de min of meer gevorderde staat van ontbinding van de doden hen herinnert aan de vergankelijkheid van de macht en weelde. Dit is een van de vele kunstzinnige bezienswaardigheden van de basiliek.

    De ruimte gelegen achter de H. Drievuldigheidskapel, maar vroeger een soort voorportaal moet geweest zijn, geeft toegang tot het koor en de tribune die voor de hoge heren was voorbehouden (ill. 22.3/24).
    Via een trapdeurtje is ook het doksaal met orgel en het triforium bereikbaar.

    4. HET TRIOMFKRUIS
        _________________

        Het triomfkruis maakte deel uit van de rijke stoffering die, na de inwijding van de kerk in 1410, door de Halse baljuw Maarten Frienaert, tevens kerkmeester, werd aangebracht.

    Het imposante neogotische houten kruis, meer dan vijf meter breed en acht meter hoog (ill. 22.4/1), werd, in 1450, opgehangen onder de bindboog tussen schip en koor. Het werd tijdens de vorige restauratiecampagne gepolychromeerd en verguld, waarschijnlijk door A. Bressers, die ook de andere polychromie in de kerk uitvoerde.

    De beeldsnijder streefde blijklbaar naar een esthetisch verantwoorde Christusfiguur en liet daarom elk dramatisch effect van de zware doodstrijd achterwege.

    De armen van het kruis lopen uit in weelderig gebladerte, dat achtzijdige medaillons omkranst (ill. 22..4/2).
    Zij stellen de evangelisten voor en op de ommezijde de vier grote kerkvaders, ook terug te vinden op het retabel van Mone en op de doopvont. Deze medaillons zijn ruimtelijk als beeldjes behandeld, geplaatst in een diepe, schaduwrijke omkadering en gedeeltelijk "ajour" gesneden (opengewerkt), wat herinnert aan de retabels uit die tijd. Het is zeer gedetailleerd en decoratief kunstwerk.

    Het triomfkruis werd gerestaureerd in 1999 met fondsen bijeengebracht door zeven Halse serviceclubs.

    5. DE DOOPKAPEL
        --------------------

    Ingesloten tussen de toren en het Drie Koningenportaal bevindt zich de doopkapel. Hoewel nauw aansluitend in vormgeving bij het koor is haar structuur onafhankelijk van de rest van de kerk.

    Met haar achthoekig grondvlak en bolvormige bekroning is ze het vroegste voorbeeld (± 1440) van de laatgotiek in de Nederlanden.
    Een nis, met gedrukte boog en houten lezenaar (15de eeuw) (ill. 22.5/1), bestemd voor de voorwerpen nodig bij de eredienst, is een typisch laatgotisch element en komt ook hier voor het eerst in onze steken voor.
    De versiering van de steunberen is, op enkele details na, een samenvatting van deze van het koor, terwijl de binnenwand met blindbogen reeds wijst op een verdere ontwikkeling (ill. 22.5/2).
    In elke zijde prijkt een gotisch raam met glasramen aan de binnenkant. In een van de vensters werden de resten van oude glasramen (15de en 17de eeuw) uit de kerk bijeengebracht.

    De wenteltrap die toegang geeft tot het aangrenzende bovenkamertje is weggemoffeld tussen het zuiderportaal en de doopkapel en is verder opgetrokken om ook toegang te verlenen tot de bedaking van de doopkapel. Het inwendige van de bekroning is nog altijd toegankelijk vanuit het triforium, onder het dak van de zuiderbeuk, langsheen een klein platform.

    De indrukwekkende doopvont (zie 5/2) is een prachtig geelkoperen werk op achthoekige voet gegoten in 1446 door William Lefèvre, kunstenaar geelgieter te Doornik. Op deze wereldberoemde doopvont is een uitgebreid iconografisch programma uitgevoerd, op een schaal en met een meesterschap, dat zijne gelijke niet heeft in Europa.

    Ze wordt gedragen door acht liggende leeuwen. In het voetstuk pronken vier Latijnse kerkleraars. Zonder deksel gelijkt het voetstuk op een enorme kelk. De drie verdiepingen van het deksel verbeelden: de twaalf apostelen (ill. 22.5/3), fijn bewerkte balustraden waarachter drie ruiters zijn afgebeeld; de heilige Martinus (ill. 22.5/4), Joris en Hubertus met de doop van Christus in de Jordaan als bekroning (ill. 22.5/5).
    Het zware deksel wordt nog steeds gemakkelijk verwijderd met de oorspronkelijke enorme hefboom
    in gesmeed ijzer uit dezelfde periode (zie 5/1).

    Van 1877 tot 1880 werd de doopvont gerestaureerd.

    6.  DE TRAZEGNIESKAPEL  (ill.. 22.6/1)
         _____________________

    De familie de Trazegnies was en blijft vandaag nog altijd één van de voornaamste Belgische huizen.
    Zij is steeds innig verbonden geweest met de gemeente Trazegnies, op een tiental kilometer van Charleroi.
    De heer de Trazegnies komt voor vanaf het begin van de bouwwerken (1341) als een van de belangrijkste weldoeners van de kerk van Halle.
    De Trazegnieskapel dateert van het einde der bouwwerken, tussen 1467 en 1470, en werd gebouwd ter ere van de heilige Jozef.
    Aan de rechterkant van de kapel, waar zich nu het halfverheven albasten borstbeeld van Justus Lipsius bevindt (ill. 22.6/2), werden sporen van een muurschildering van Gilles de Trazegnies en zijn echtgenote aangetroffen, beiden geknield en het gelaat gericht naar de O.L.V. kapel (ill. 22.6/3).
    Het waren hun afstammelingen die hun voorouders hebben laten afbeelden ter nagedachtenis van hun tussenkomst bij de bouw van de kerk.
    Als eerste geschiedschrijver over O.L.V. van Halle offerde Justus Lipsius hier de zilveren pen waarmee hij zijn werk "Diva Virgo Hallensis" schreef (ill. 22.6/4). De Latijnse opdracht onder zijn borstbeeld herinnert er de bezoeker aan.

    De Trazegnieskapel werd gefinancierd dank zij de toelatingen verleend door Keizer Karel om omhalingen te doen in al zijn landen, hetgeen als getuigenis mag gelden van zijn diepe verbondenheid met de kerk en de kapel van O.L.V van Halle.

    De Trazegnieskapel is, buiten de jezuïetensacristie, het jongste bouwstuk dat in de middeleeuwen aan de basiliek werd toegevoegd.
    Merkwaardig is dat de kapel vroeger een verdieping telde en oorspronkelijk op de verdieping lag, waartoe het traptorentje (zie ill. 22.1/3), in de hoek tegen de noorderbeuk langs buiten, toegang gaf, alsmede ook tot het doksaal van de O.L.V. kapel, dat hier bij de noorderwand aansloot en waarvan de nis in de muur boven het trapdeurtje (zie ill. 22.1/7) nu nog steeds een overblijfsel is.
    De bevloering van de kapel is ongeveer vier meter verlaagd. Er wordt aangenomen dat het optrekken van de Trazegnieskapel op drie wijd open bogen te wijten was aan plaatsgebrek en derhalve de kapel in feite over de straat heengebouwd werd. De toegemetselde bogen blijven duidelijk zichtbaar (ill. 22.6/5).
    Aannemelijker lijkt dat er daar een portaal bestond en dat de benedenruimte van de kapel een voorportaal vormde dat doorgang verschafte aan de bedevaarders. Dit zou de ingang tot het heiligdom van O.L.V. geweest zijn, want de  eerste travee van de noorderbeuk was toen, door de bouw van een doksaal, bij de O.L.V kapel gevoegd.
    Bovenvermeld voorportaal zou, samen met de uitbreiding van de O.L.V. kapel en ten laatste met de Trazegnieskapel, gebouwd zijn geweest.

    Deze kapel is een interessant voorbeeld van de laatgotiek. Vooreerst zijn er de zeer brede vensters met weelderig stralend traceerwerk. Vervolgens het gewelf, waarvan het ribbenstel uitgewerkt is tot een sierlijk stermotief.
    De steunberen werden niet meer, zoals voorheen, overhoeks geplaatst,  maar wel volgens de diagonaal. Vooral op deze steunberen is een ongelooflijk rijke versiering aangebracht (ill. 22.6/7). Ook de algemene trend om een aparte, over de straat heengebouwde uitbouw op te trekken, bestemd voor vooraanstaande families,  is kenmerkend voor deze late bouwtijd.

    Bij de herinrichting van het koor in 1910 werd het albasten retabel van J(eh)an Mone(y), de beeldhouwer van keizer Karel, op eigen risico, naar de kapel van Trazegnies overgebracht, dit tegen het advies van de Monumentencommissie in, die het naar de O.L.V. kapel wou laten overhevelen.

    In 1522 verleende keizer Karel aan Jan Mone de titel van 'meester-kunstenaar van de keizer'. Deze titel beitelde hij in het renaissance altaarretabel dat hij in 1533 creëerde voor de kerk van Halle (ill. 22.6/8). Slechts drie kunstwerken dragen zijn identificatie-inscriptie, waaronder het Halse retabel.

    Dit meesterwerk is het beroemste werk van de kunstenaar en, zoals blijkt uit de opbouw en decoratie, een typisch gewrocht en een der gaafst bewaarde voorbeelden van de vroege Italiaanse renaissance-beeldhouwkunst in de zuidelijke Nederlanden.
    De uitgebeelde taferelen houden verband met de functie van een retabel dat voorbestemd was om als hoogaltaar te worden gebruikt, reden waarom er een tabernakel in is opgenomen.

    De pyramidevorm en de verdeling van het altaarschrijn in verschillende nissen zijn typisch voor Jan Mone. Hij wordt als de eerste renaissancekunstenaar in de Middeleeuwen beschouwd.

    Het albasten retabel is samengesteld uit drie verdiepingen, waarboven een cylindrisch tabernakel prijkt. Nog hoger staat een torentje dat als sokkel dient voor de bekroning, de symbolische pelikaan.

    In tegenstelling tot de gotische retabels wordt hier de nadruk gelegd op het horizontale.
    De strenge indeling in vakken, waarop telkens afzonderlijk de aandacht wordt gevestigd, beantwoordde aan het renaissance-principe van de coördinatie, waarbij gelijkwaardige elementen naast elkaar werden opgesteld, terwijl in de gotiek en de barok het principe van de subordonatie wordt gehuldigd, en waarbij elk onderdeel slechts zijn volle waarde verkrijgt als deel van het geheel.

    Het retabel is horizontaal geprofileerd.
    De twee onderste verdiepingen beelden de zeven sacramenten uit. De volgorde is conservatief: van links naar rechts en eerst de bovenste en dan de onderste.
    Zijn voorgesteld: 1. het doopsel; 2. het sacrament des altaars (consecratie); 3. de priesterwijding; 4. het vormsel; 5. de biecht; 6. het huwelijk en 7. het heilig oliesel.
    Om het verschil tussen de beide verdiepingen te compenseren, werden, boven de as van de buitenste pilasters, beeldjes van kerkvaders geplaatst: onder Ambrosius en Augustinus, terwijl Gregorius en Hiëronimus het ruiterbeeld van Sint-Martinus flankeren. Ze geven de indruk met de evangelisten Lucas en Marcus een gesprek te voeren. De twee overige evangelisten, Mattheus en Johannes, staan afgebeeld naast het ronde tabernakel bekroond met het beeld van een pelikaan die zijn jonge voedt met zijn eigen bloed, het zinnebeeld van Jezus Christus.

    Enig mooi zijn ook de beeldhouwwerken van bovenvermelde kerkvaders die, in de vier hoeken van de kapel, de basis vormen van de gewelven. Het zijn werkelijk schilderijen in steen (ill. 22.6/9).

    Het rozenkransglasraam (ill. 22.6/10) is een werk van de Gentse kunstenaar Casier en dateert van de eeuwwisseling (1901-1902).

    De renaissance biechtstoel in Lodewijk XV stijl (ill. 22.6/11) heeft mooie details. Men ziet er Maria-Magdalena en de bekering van de heilige Petrus op afgebeeld.

    De inscriptie van de grafsteen van de heer van Vlieringen, Paul Walckiers en zijn echtgenote, is volledig weggesleten (ill. 22.6/12).

    Links bij het binnentreden werd op het einde van het decenaat van Jean-Marie De Clercq (1945-1968) een gedenksteen ingemetseld ter herinnering van de verheffing van de Sint-Martinuskerk tot basiliek in 1946 (ill. 22.6/13).

    Schilderijen m.b.t. de 'wonderen' van weleer, sieren de binnenmuur (ill. 22.6/14).

    7.   DE SCHERMMUUR (ill. 22.7/1)
          ----------------------

          Bij het binnenkomen van de basiliek is de grote, donkere, vierkante inkom niet te verbeteren als overgang bij het betreden van het met kleurig licht doorzeefde kerkgebouw. De details van de aansluiting tussen beide, en vooral de vormgeving van de schermmuur, laten daarentegen een treurige indruk na bij het verlaten van de basiliek.

    De schermmuur mag als bouwdeel bij het schip worden gerekend.
    Alles wijst er immers op dat het hier om een voorlopig bouwsel ging dat de sporen, door de oude kerk op de torenwand achtergelaten, aan het zicht moest onttrekken. Bouwkundig is hij van ondergeschikt belang door de weinige zorg die er aan besteed werd.

    Een nieuw ontwerp voor de restauratie ervan werd ter plekke op 13 april 1909 onderzocht en als volgt goedgekeurd: het roosvenster op de bovenste galerij zou behouden blijven en de korfboog zou met een driepas worden versierd.
    Het uitgevoerde ontwerp door Van Ysendyck wijzigde echter het oorspronkelijke schema grondig. De middenboog werd in twee verdiepingen ingedeeld. Het bovenste deel kreeg een balustrade en tracering. Het onderste stuk werd grotendeels toegemetseld om een raam te vormen dat even groot was als de vier andere ramen. De vijf ramen kregen dan dezelfde balustrades en dezelfde tracering.

    8.   DE CRYPTE (ill. 22.8/1)
          --------------
               
          De werkelijke evangelisatie in onze gewesten geschiedde voor het eerst in de 7de eeuw en was hoofdzakelijk het werk van een aantal zendelingen. Hun bekeringen, die dikwijls onder een grote boom plaatsvonden, werden bestendigd en aanhoudend verrijkt door de oprichting van abdijen.
    Waarschijnlijk was er al vóór 1267 te Halle een Mariaviering, zoniet is de schenking van het Madonnabeeld bijna niet te verklaren.

    Bij graaf- en herstellingswerken in 1913 werden onder de kerk de oorspronkelijke bevloering van de crypte en de met zorg omlijste geheimzinnige eeuwenoude boomstronk van een enorme eik ontdekt, wellich een oude getuige van de verering van de H. Maagd in vroegere tijden.
    Ook muurschilderingen kwamen te voorschijn, zodat de crypte niet zomaar een bergruimte was maar wel degelijk voor de eredienst was bestemd.
    Samen met de dwarse doorgang onder de basiliek ondersteunt de ruime crypte nu het hoogkoor. Zij is geschraagd door slechts één enkele centrale pijler. Een mooie gewelfsleutel draagt een afbeelding van het gelaat van Christus.

    De geschenken die in de loop der eeuwen door kerkelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders, door steden en broederschappen aan het Mariabeeld van Halle werden geofferd, noemt met doorgaans de 'schat van O.L.V. van Halle'.
    Niet alles werd echter bewaard. Om de inkomsten en uitgaven van de bedevaarten in evenwicht te houden, werd weleens een en ander gefinancierd door veiling van goud en zilver uit de kerkschat, zodat de huidige inventaris van de kostbaarheden als zeer gereduceerd dient beschouwd te worden.

    Het prachtig museum dat in de crypte werd ingericht is sinds 21 juli 1959 toegankelijk.
    Het mooiste pronkjuweel van de schatkamer is ongetwijfeld de laat-gotische monstrans-relikwieschrijn (1460) in verguld zilver (ill. 22.8/2) geschonken door Lodelijk XI toen hij nog dolfijn van Frankrijk was en in ballingschap verbleef op het kasteel van Genappe. Door zijn ouderdom, de originaliteit van het onderwerp, het symbolisme dat terug te vinden is tot in de kleinste details en vooral door de uiterste fijnheid van de uitvoering, is deze monstrans te beschouwen als een waarachtig meesterwerk van Europees niveau. Lodewijk XI en zijn echtgenote Charlotte van Savoye zijn geknield weergegeven aan weerszijden aan de voet van het kruis dat een wereldbol voorstelt, verdeeld in de drie toen bekende werelddelen: Europa, Azië en Afrika. Daarboven verrijst een sierlijk uitgewerkt kruis met vlammende stralen, die ieder de naam van een apostel dragen, en met lelievormige uiteinden. Onderaan het kruis staan Maria en Johannes.
    Het is een historische contradictie dat het geschut bij de belegering van 1489 ter beschikking van de opstandelingen, aangevoerd door Filips van Kleef, werd gesteld door dezelfde Lodelijk XI, die zo vroom is voorgesteld op de monstrans.

    Andere bezienswaardigheden zijn o.m.:

    - de monstrans geschonken door Hendrik VIII van Engeland (begin 16de eeuw -  ill. 22.8/3). Het is een rijk uitgewerkte torenconstructie met steunberen, luchtbogen, pinakels en engelenfiguren. Deze monstrans werd in de loop der tijden meerdere keren gerestaureerd. De verschillende delen waren ofwel enigzins in elkaar gezakt of niet meer helemaal in de as. Het laatst werd ze in 1857 gerestaureerd. De bolle voet getuigde echter van weinig goede smaak. Edelsmid Bisschop kreeg de opdracht de monstrans aan te passen naar het voorbeeld van deze die in Kester wordt bewaard.

    - het Guldenboek (ill. 22.8/4) met de privilegies van de broederschap in 1344
      opgericht, het relaas van de mirakels en de lijsten van de broeders en zusters     
      van O.L.V. van Halle.

    - de kronen van Maria en Jezus in verguld zilver (15de eeuw - ill. 22.8/5).

    - edelsmeedwerk, kandelaars, kelken, kruisbeelden, missalen en kantwerk (ill. 
      22.8/6).

    9.   DE TOREN
          -------------

          Onder de reusachtige toren wordt de hoofdingang afgesloten door een houten portaal (ill 22.9/1) uit het begin van de 17de eeuw, in renaissancestijl gesneden en versierd met de wapens van de stad.

    Men kan zich ook ten volle rekenschap geven van de afwijking van de as van het kerkgebouw ten opzicht van de oude toren (ill. 22.9/2). met deze asafwijking werd rekening gehouden in meerdere bouwdelen van de kerk (schermmuur, zijbeuken).

    Boven het portaal prijkt het glasraam, met vier bogen (ill. 22.9/3), geschilderd door Casier uit Gent. Het werd in 1902 geschonken door de Sint-Martinuskring. Het stelt taferelen voor uit het leven van de patroonheilige.

    Het grote wandtapijt uit de 17de eeuw (ill. 22.9/4) is geweven door Jan Raes. Het stelt de prediking voor van Paulus en zijn leerling Barnabas te Lystra waar de inwoners in hem een godheid zien, wat de gramschap van Paulus verklaart. Verder bevindt zich een groot, prachtig, kelkachtig Doorniks wijwatervat (ill. 22.9/5).

    Na de beschieting van Halle in 1489 door het leger van Filips van Kleef, werden meer dan vierhonderd kanonballen in de kerk ondergebracht. Velen verdwenen, maar de laatste 32 werden, op het einde van de 20ste eeuw, veilig in de muurnis onderaan de kerktoren opgeborgen.

    In 1761 werd, nabij de Paterskerk, een gedenksteen teruggevonden die herinnerde aan de belegering van Halle in 1580 door Olivier van den Tympel. Hierop staan de data van 9 en 10 juli 1580 en twee ladders afgebeeld, een zinspeling op de ladders die tekort bleken om de vestingmuren te bestormen. Deze gedenksteen werd ingemetseld boven de nis met de kanonballen.

    Op deze plaats bevond zich vroeger de toegang naar de wenteltrap van de oude kerktoren, zoals de toegemetselde boog boven de gedenksteen nog duidelijk aantoont (ill. 22.9/6).

    De rechterkant van de torenmuur, in breuksteen opgetrokken, was tot voor de aanvang van de reinigingswerken in de basiliek, met een dertigtal schilderijen bedekt, die, sinds jaar en dag, onder een flinke laag roet en stof, omzeggens verloren hingen in de torenruimte (ill. 22.9/7).

    Het zijn ex-voto's, d.w.z. schilderijen die, uit dankbaarheid voor een verkregen gunst, aan de heilige Maria werden opgedragen.
    Een tweede reeks van twintig portretten en taferelen bevindt zich in de Trazegnieskapel.
    Waarschijnlijk moet de oorsprong van deze schilderijen gezocht worden bij de jezuïeten.

    Sinds 1993 wordt druk werk gemaakt van de restauratie van de ex-voto's d.m.v. privé-sponsering.
    Ondertussen zijn verschillende schilderijen gerestaureerd door leerlingen en leerkrachten van Vlaamse kunstacademies om de kosten zoveel mogelijk te drukken.
    Het resultaat is werkelijk verbluffend zoals de eerste twee, de 'Duiveluitdrijving' en de 'Verdrinking in de waterput' het aantonen (ill. 22.9/8 & 9).
    Beiden zijn trouwens uitvoerig beschreven in het 'Gulden Boek' dat 59 mirakelen verhaalt.

    Precies 500 jaar nadat de kerk in 1489 ontsnapte aan de plundering en de verwoesting door Filips van Kleef, werd, op 10 september 1989, een nieuw 'Gulden Boek' opengesteld, ten einde de vele heuglijke feiten die zich nog steeds voordoen te memoriseren.

    De toren van de oude kerk werd volledig opgenomen in de huidige en reikte tot onder de eerste buitenborstwering, hoektorens inbegrepen (ill. 22.9/10).
    De torentrap ligt verscholen achter het deurtje links bij het binnenkomen en leidt naar de eerste verdieping (zeventig treden) waar het klokkenmuseum is ingericht.
    De oude Romaanse torenkern uit plaatselijke breuksteen is hier nog te bewonderen. De klokken die hier tentoongesteld zijn, zijn allemaal afkomstig van de Halse beiaard.
    Vóór het venster hangt de op één na oudste klok, de 'Katherina', uit het begin van de jaren 1400. In 1936 barstte ze, het begin van het klokkenmuseum. Het is een van de eerste klokken speciaal gegoten om drie voorslagen van het uur aan te kondigen. De oudste klokken werden door rondreizende klokkengieters ter plaatse gegoten.
    Nog vier grotere klokken sieren de eerste verdieping: de 'Henricus' (1505), de 'Anna' (1505), de 'Pieter' (1554) en voorlopig, tijdens de huidige restauratiewerken van de eeuwwisseling, de grote 'Admiraal', met een stalen klokkenstoel (ill. 22.9/11). In die periode werd de beiaard, als muziekinstrument, in onze streken uitgevonden tot grote verbazing van heel Europa.
    De 'Henricus' is versierd met het mooie wapenschild van Hendrik van Wittem, kasteelheer van Beersel en op zeker ogenblik baljuw van Halle.
    Op de 'Anna' prijkt o.m. het wapenschild van Mechelen met de keizerlijke arend. Deze stad was de bakermat van het beiaardbedrijf. Ook de 'Pieter' werd er gegoten.

    Op de eerste verdieping zijn ook een aantal afgietsels te zien, deels van versieringen van de klokken, deels van het kleine beeldhouwwerk van de kerk dat gemaakt werd tijdens de vorige restauratieperiode (ill. 22.9/12).

    De tentoonstelling omvat ook een van de oude wijzerplaten van het reusachtige torenuurwerk en nog twee kleine klokjes, waaronder de oude gildeklok van het stadhuis, waarmee de gildedekens naar de vergadering werden geroepen.

    Op de tweede verdieping (40 treden) bevindt zich de uurwerkkamer, alsook de verschillende mechanismen waarmee klokken werden bespeeld (ill. 22.9/13).
    In 1973 werd het oude torenuurwerk vervangen en geleidelijk terug opgebouwd op de tweede verdieping naast de reusachtige voorslagtrommel, om aan te tonen hoe eeuwenlang de tijd werd gemeten. De opbloei van de uurwerken begon omstreeks 1300 en sloegen automatisch het uur. Voorslagen maakten vooral vanaf 1460 opgang. Hierdoor werd de aandacht van de Hallenaren opgewekt als het er op aan kwam de slagen van het uur te tellen. Een veel handiger computerchip heeft nu het oude mechanisme vervangen, zodat de oude onderdelen van de beiaard nu deel uitmaken van het museum.

    Deze tweede verdieping was de oorspronkelijke klokkenkamer.
    Aan de buitenzijde zijn hier de grote, blinde galmgaten nog te zien (ill. 22.9/14). Aan de binnenkant is hiervan niets meer te merken omdat de middeleeuwse bouwers de torenverhoging langs de binnenkant hebben aangezet. Tot bevestiging hiervan werd in 1936 een nis rond een venster uitgekapt en kon het verschil tussen het jongere binnenmetselwerk (na 1450) en het oudere buitenmetselwerk (na 1341) worden vastgesteld.

    Vanaf deze verdieping zijn de muren een halve meter dikker als basisversteviging van de torenverhoging die in de periode van 1450 - 1470 tot stand kwam.
    De verhoging rust op het gewelf van de eerste verdieping. Vanaf hier kan terug de oude ronde traptoren in een van de achthoekige hoektorens worden gebruikt.

    Op de derde verdieping (50 treden) bevindt zich de beiaardkamer en de toegang tot de eerste buitenborstwering. Vanaf hier schiet alleen de 15de eeuwse toren nog hoger. Ongeveer één meter onder de borstwering wordt de torentrap binnenin van rond achthoekig; dit is de overgang van de 13de naar de 15de eeuwse constructie.

    Reeds in 1518 werd er een beiaard geïnstalleerd. Niet alleen door de beiaardier, maar ook b.m.v. het uurwerk werd de beiaard in beweging gebracht en speelde viermaal per uur. Hij was samengesteld uit 27 klokken waaronder vijf grote. In 1938 werd de houten hoofdbalk van de klokkenstoel, wegens instortingsgevaar, vervangen door een betonnen balk. Hiermee was ook de moderne tijd in de basiliek doorgedrongen.
    Vanaf 1970 maakte het stadsbestuur werk van de restauratie van de beiaard. Hij werd ingespeeld in 1973.

    De klokken zijn opgehangen in een zware houten klokkenstoel, vroeger meestal belfort genoemd (ill. 22.9/15). De 'Kleine Maria' (1390) is de oudste nog spelende 'klok op toon' in België.
    Na de voltooiing van de  torenverhoging (1470) werd de 'Grote Maria' in 1480 aangekocht. In haar opschrift brengt ze de bedevaart en haar vorstverbondenheid (Maria van Bourgondië) tot uitdrukking.
    Vlakbij de ingang hangt de grote 'Bromklok' (1661). Ze slaat het uur en luidt ook bij feestelijkheden. Ze is de zwaarste klok van de toren (3500 kg brons) en is opgesmukt met de figuren van de twaalf apostelen. Ze werd hergoten in 1849.
    De 'Salvator - Gabriël', opgesteld aan de voet van het beiaardierskamertje, werd in 1518 in Mechelen gegoten.

    De Halse beiaardcursus is het eerste jaar van de befaamde beiaardschool van Mechelen en wordt in samenwerking met de Stedelijke Academie voor Muziek, Woord en Dans georganiseerd.

    Het ontstaan van de volwaardige beiaard (klokkenspel met hamers, mechanische overbrenging en klavier) situeert zich in de Nederlanden tussen 1480 en 1505.

    Langs de achthoekige (zowel binnen- als buitenkant) traptoren (na 1450 - 45 treden), wordt de vierde verdieping bereikt. Hier was eertijds de torenwachters-kamer ingericht die toegang verschaft tot de tweede buitenborstwering met een prachtig zicht over de stad Halle en omgeving.

    10.   DE BINNENREINIGING EN -RESTAURATIE.
            ______________________________________

    Het volledige interieur van de basiliek werd gereinigd in 1999 met uitzondering van: de verdiepingen van de toren, de trezorie, de doorgang naar de sacristie en de sacristie zelf, de crypte en de kelders, de traptorens, de glasramen, de altaren, het kerkmeubilair, de niet-bereikbare plaatsen en waar de sculptuurfragmenten verpoederd waren. Hiervoor werd een stelling van acht verdiepingen opgetrokken (ill. 22.10/1).

    De meest adequate reinigingstechniek met neutrale pasta werd toegepast, gecombineerd met het reinigen b.m.v. de kruimelspons op gepolychromeerde en vergulde paramenten, sculpturen, monelen en het verbleken van de cementmastiekages met een kleipasta.
    Per natuursteensoort werd een andere pasta aangewend. Het resultaat mag gezien worden (ill. 22.10/2).

    De reiniging gebeurde op verzoek van de kerkfabriek opdat de basiliek zo erg was vervuild door stof en roet afkomstig van de stookolieverwarming en de kaarsen, dat de 'beleveniswaarde' er erg onder leed.

    De binnenreiniging van de basiliek heeft echter niets te maken met de echte restauratie van de basiliek. Die mag pas over 15 - 20 jaar worden verwacht. Op dat ogenblik zal de herstelling van het parement, de sculpturen, de mastiekbedekkingen en het pleisterwerk uiteraard aan bod komen.

    24-06-2007 om 08:46 geschreven door rogier

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (25 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 09/07-15/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 09/10-15/10 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Zoeken in blog



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!