Padre's kijk op de wereld.
WELKOM !

Foto



keer al werd dit blogje geopend en bekeken


Inhoud blog
  • Mira Feticu. Verliefd op boeken, liefde voor de bibliotheek
  • De mijter van Sinterklaas
  • Het vertrek van de Kerstman, de échte.
  • Een dag uit het leven van Sinterklaas
  • Solanum dulcamara
  • Nog altijd corona...
  • Kerstlied
  • In de jaren negentig…
  • Vitalo en jagger
  • Ithaka: Op reis in het leven
  • Herinneringen aan de toekomst
  • “Pleidooi voor minder gazon”
  • VERZAMELDE HAIKOES-SENRIOES
  • Na 100 jaar nog een 11de november!
  • Isabel Allende : El plan infinito / Het oneindige plan.
  • Konijnenpoot, sta me bij
  • Toen ik geboren werd, ontstond de wereld
  • "Het groote gevaar dezer tijden, nam. de VROUW."
  • Accentloos Nederlands?
  • SINTERKLAAS
  • Care Santos: Verlangen naar chocolade
  • Love-story 3 : Leesclub
  • Love-story 2 : Afstudeerwerk
  • Love-story 1 : Op de trein
  • 80
  • Doodgaan...
  • Tante Sylvie
  • MARIEKE
  • Vlaanderens Eeuwkalender 1830-1930
  • O HHC!
  • Mijn oude piano
  • Jaume Cabré : De bekentenis van Adrià.
  • Miel is dood…
  • Walther von der Vogelweide
  • “Alena van Dilbeek” en “De Duivelsweg zonder einde
  • Brief aan mijn 16-jarige ik
  • Cees Nooteboom: Labyrint Europa
  • God schrijft recht met kromme regels…
  • Der Bastard von Tolosa
  • Richard, Piet en Jules
  • Beatrijs, mijn moeder
  • BEATRIJS-SUITE
  • Hoe God er uitziet?
  • Over het Roelandslied
  • Onthoofd triumviraat
  • Régine Deforges : Le cahier volé
  • Bert is dood
  • Moderne tijden
  • Sinte Matte
  • Feesten en cultuur
  • Fons is dood
  • O kerstnacht, schoner dan de dagen
  • 11 november
  • Wivina
  • Verjaardagswens
  • Gedachten van Paulo Coelho
  • Anders
  • Reisverhaal : EXTREMADURA
  • Impressies uit de wereld
  • ELEKTRONISCH CAPRICE
  • Kleine bloemlezing - Van 1960 tot 1990
  • Vijf kleine verhaaltjes
  • Vingeroefeningen : 6 x
  • 21 dichtoefeningen uit de jaren'50

    Gastenboek
  • Een mooie lente weekend groet
  • Goedemorgen
  • Een bewolkte zondag groet vanuit Noord-Holland
  • Fijne jaarwisseling
  • Een goeie koude maandag bezoekje

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2005

    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren

    17-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Accentloos Nederlands?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Accentloos Nederlands?

    17 december 2016 


    Gisteren hoorde ik langs de TV dat vandaag het “Groot Dictee der Nederlandse Taal” zou uitgezonden worden. Het is stilaan een jaarlijkse traditie geworden, want vanavond beleven we al de 27steeditie. En er is een voldoende groot geïnteresseerd publiek voor. Anders zou men dit bijna zeker niet uitzenden. Want de (verwachte) kijkcijfers zijn natuurlijk bepalend voor elke uitzending.

    Bij een commentaar even later, waarbij men op die uitzending inspeelde, beweerden enkele taalkundigen dat “onze mooie Nederlandse taal” de laatste decennia aan het verloederen was. En dat een “accentloos Nederlands” minder en minder te horen was. In het hele taalgebied. En dat is jammer.

    Ik vind dat ook jammer. Niet alleen omdat ik in mijn beroepsleven er altijd naar gestreefd heb de zorg voor correcte taal en klare uitdrukking te promoten, maar vooral omdat ik vind dat men steeds moet trachten het betere te bereiken en te doen. “Excelsior” zou Gezelle dichten, alhoewel ik dat niet zo romantisch bekijk, maar het eerder als een levensstijl beschouw. Overal. Ook in het gewone dagelijkse leven.


    De beweringen dat het Nederlands aan het verloederen is, en dat men minder en minder een accentloos Nederlands kan horen zou ik toch wel even willen nuanceren. Het is waar en ook niet waar.


    Ik ben niet meer van de jongsten en kan zonder overdrijving zeggen dat ik toch al een paar generaties lang met het verschijnsel taal, en in het bijzonder met de Nederlandse taal, bezig ben geweest. Als ik het taalgebruik van mijn landgenoten gedurende pakweg de laatste 60 jaar vergelijk, merk ik een grote vooruitgang. Ik herinner mij dat ik ongeveer 50 jaar geleden in Gent eens de weg kwijt was en aan een voorbijganger vroeg hoe ik het best op de goede weg kon geraken. Er waren in die tijd nog geen gps’en. Een vriendelijke oudere heer vertelde wij met veel gebaren en goede wil, in wat ik aanneem authentiek Gent dialect, welke richting ik uit moest. Maar vermits ik geboren en opgegroeid ben in een heel andere regio van het land, had ik het wat moeilijk hem te verstaan. De zoon van die heer merkte dat en kwam mij in een bijna perfect Nederlands ter hulp. Een illustratie van het feit dat de jongere generatie de moedertaal beter beheerst. 
    Mensen van mijn generatie hebben onze taal stilaan weten veranderen. Het spectaculairste waren misschien wel de verscheidene spellingaanpassingen, het wegvallen van de buigings-n, het vervagen van verschillen in voornaamwoordelijke aanspreekvormen, taalpuristische uitzendingen en artikels (vooral had men het op gallicismen gemunt), het opkomen van honderden, ja duizenden woorden uit het Engels of Amerikaans… Ik noem zo maar enkele gevallen van verandering of ontwikkeling.

    Nu vraag ik: is dat allemaal verloedering? Neen, natuurlijk niet, hoor ik al antwoorden. Zo hadden we het niet bedoeld…! Wel ja, ik vind dat je gelijk hebt. Verloedering is volgens mij het gevolg en het resultaat van slordigheid: in woordgebruik, in uitspraak, in zinsbouw. En dit vind ik niet alleen taalkundig jammer, maar een verzorgd taalgebruik is eigenlijk een vorm van beleefdheid tegenover de andere. Een bewijs van goede manieren, zowel in het mondelinge als in het schriftelijk taalgebruik. En dan moet je niet overdreven doen, want dan vervalt men in een ander gebrek: snobisme, pedanterie, aanstellerij. Dat is ook niet de bedoeling.


    Wat me ook opviel in het TV-interview van gisteravond is dat iemand zegde dat kinderen, zodra ze naar school gingen vaak een minder goed Nederlands gingen spreken. Wel, dat is iets dat ik ook gemerkt heb, zowel bij mijn eigen kinderen en zelfs nu bij mijn kleinkinderen. Thuis werd en wordt er altijd normaal en vlot Standaardnederlands gesproken, en dan valt het op dat de kinderen ineens het verschil tussen bv. noemen en heten niet meer goed kennen, of aan mekaar  vragen “hebde gij dat al gedaan”, waar thuis altijd de vorm “heb jij” gebruikt wordt, enz. Allemaal niet zo erg, maar onze TV-uitzendingen zitten vol van dergelijke tussentaal, en dat vind ik wel erg. Een kookprogramma kan ook geweldig populair zijn als er geen tussentaaltje wordt gesproken en populaire reeksen worden niet minder populair als ze in een vlotte algemene taal worden gepresenteerd. Ik denk dat vaak onkunde daarvan de oorzaak is.  De mensen worden trouwens gauw gewoon aan iets dat goed is.  Maar kàn men wel anders? Wil men het wel?


    Zo komen we tot de vraag of accentloos Nederlands noodzakelijk zou zijn? Ja en neen. Waar ligt de norm? Is er wel een norm? Hoe zou zo een norm eruitzien? Welke taalgebruikers zijn op dat gebied toonaangevend?
    Ik beheers buiten het Nederlands gelukkig ook in zekere mate een aantal vreemde talen (resultaat van een wat buiten proporties uitgegroeide hobby) maar al deze talen worden regionaal toch ook iets verschillend gesproken en gebruikt. Een verschil in accentuering, en zelfs in uitspraak, kan echt zijn charme hebben. De voorwaarde is wel dat de verstaanbaarheid niet in het gedrang komt. Als een inwoner van het uiterste zuiden van Frankrijk in een Provençaals gekleurd Frans zijn belevenissen vertelt, dan verstaan we dat meestal zonder moeite en we vinden dat in de gegeven omstandigheden niet slordig. We weten wel dat dit niet “de” norm is, maar we horen even goed dat de verteller uit bijvoorbeeld Normandië de “taalnorm” wat anders realiseert. Als we integendeel een krimi proberen te volgen in een erg gekleurd Beiers of Zwitsers Duits, of in een te erg gekleurd Westvlaams, dan vinden we dat niet goed. Dat is wel regionaal en op kleinere schaal te volgen, maar kan niet als norm doorgaan.
    Ik zou zeggen dat we als criterium kunnen aannemen dat de norm die taalvariante is die door de overgrote meerderheid van de gebruikers van eenzelfde taal als ideaal wordt aanvaard. En vermits een ideaal nooit helemaal kan bereikt worden…


    Taalgroetjes van een taalfan!



    17-12-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    06-12-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.SINTERKLAAS

    6 december 2016

    SINTERKLAAS




    Vanmorgen vroegen mijn twee jongste kleinzoontjes me of Sinterklaas bij ons iets voor hen had gebracht. Mijn zoon zet hen nogal vroeg bij ons thuis af voordat hij naar zijn werk vertrekt. De twee kleintjes, 8 en 11 jaar, eten dan een boterhammetje en kijken daarna nog een kwartiertje TV voordat ik, Padre, ze met de wagen naar de school rijd en zie dat ze goed opgevangen worden.


    Niettegenstaande dat oma (Mutti) en ik (Padre) gisteren nog in de winkel van Sinterklaas enkele heet gewenste “speelgoedtuigen” (ik heb niet veel verstand van al die elektronische speelgoedspullen tegenwoordig…) zijn gaan “bestellen”, heeft de sint vergeten vanmorgen, al was het maar enkele speculaasjes en snoepjes voor de kunstmatige open haard te leggen. Een onvergeeflijke nalatigheid. Een voorsmaakje op wat ze in het weekend bij ons in beslag kunnen nemen mocht er wel geweest zijn.


    Daarvan werd ik me pijnlijk bewust toen mijn twee kleinzoontjes binnenstormden en direct vroegen of Sinterklaas iets gebracht had. Koudweg ontkennen vond ik niet gepast. Ik antwoordde dan maar diplomatisch dat ik toch nog niets gezien had, maar dat de sint deze week zeker en vast eens zou passeren. Dat had hij beloofd.

    Sinterklaas, brave baas, kapoentje, kindervriend, goedheilig man. Mijn hartje klopt toch zo!

    Vroeger, lang geleden, was 6 december ook een datum waar ik met ongeduld naar uitkeek. Dan kwam die goede sint die ik vol vertrouwen verwachtte. Wel wantrouwde ik een tikkeltje zijn lachende zwarte knecht, die Zwarte Piet, die tegenwoordig van sommigen niet meer zwart mag zijn…


    De eerste keer dat ik Sinterklaas “in het echt” zag en hoorde was echter een desillusie. Ik was toen zes jaar en zat in het eerste leerjaar. Met verschillende klasjes gingen wij luidruchtig naar de nabijgelegen nonnetjesschool. Ze hadden daar een grotere refter waar we allemaal tegelijk in konden, en daar zou het hemels feestbezoek plaats grijpen. We zouden ook speculaas en snoepjes krijgen. Doch wat ik vooral super vond was dat ik daar Sinterklaas in levenden lijve zou kunnen zien en horen. Want dat voorrecht was mij nog nooit te beurt gevallen. Tot nu toe had ik alleen maar een onduidelijke zwart-wit foto van hem in de krant gezien, of een tekening die wel gekleurd was, maar toch maar een tekening was. Ik zou dus van de gelegenheid gebruik maken hem met volle aandacht te bekijken, te bestuderen en te proberen elke trek, elk gebaar, elke beweging, elk stemgeluid van die lieve wonderbaarlijke sint te registreren en in mijn geheugen voor altijd vast te spijkeren.


    Eindelijk zaten wij allen opeengepakt, zenuwachtig en “in blijde verwachting” in de schoolrefter ongeduldig te kijken of er al iets van de sint te merken viel. En daar was hij dan eindelijk! De deuren achteraan waaiden open, onze meester gaf ons een teken en wij begonnen uit volle borst te zingen : “Zie ginds komt de stoomboot…”. Alhoewel er uren in het rond geen stoomboot te zien of te horen was. Enkele luidruchtige dansende en springende pieten kwamen de zaal binnengetuimeld. Ze waren gekleed in blauwe, rode, gele en zwarte kostuums, hun gezichten blonken van de zwarte schoensmeer en ze droegen zwarte handschoenen. Daarachter stapte statig Sinterklaas in rode wijde mantel, met rode goudomrande mijter op zijn lange witte haren en in zijn hand een hoge vergulde staf waarvan de krul bovenaan wat waggelde en een beetje op uitgeknipt karton leek. Met zegenend gebaar begroette de goede sint de rijen links en rechts. We waren allemaal brave kinderen, zei hij, want dit jaar waren er geen stoute kinderen. Dat was natuurlijk niet waar, maar we hoorden het hem toch graag zeggen. Ook kwam hij naar ons toe. Toen hij ongeveer een meter van mij verwijderd was en mij een paar vriendelijke woordjes zei, was mijn geloof in Sinterklaas voorbij. Want ik merkte dat zijn baard met een wit lintje aan zijn gezicht was vastgemaakt en zijn stem klonk helemaal als die van de lieve zuster Amandine die ons wekelijks een uurtje godsdienstonderricht kwam geven…


    ’s Avonds vertelde ik vader in overdreven enthousiaste bewoordingen het buitengewone gebeuren van de dag. Maar toen ik zei dat ik er toch wat twijfelde of het de echte sint was die gekomen was, en hem uitlegde waarom, keek vader verwonderd op en wist even niet wat te antwoorden. Toen argumenteerde hij dat Sinterklaas een heilige was, dus een geest. En geesten hebben eigenlijk geen lichaam. Dus moest hij wel iets doen opdat we hem kunnen zien. En misschien had hij deze keer niet zijn juiste lichamelijke gedaante en baard gevonden. Want als je het zo druk hebt als Sinterklaas, dan kan je je wel eens vergissen…


    Zo’n uitleg had ik niet verwacht, en vermits vader toch alles wist en altijd gelijk had, was de zaak opgelost.


    Maar toch… Waarom kon Sinterklaas niet wat meer moeite doen toen hij zijn aardse gedaante aantrok?

    06-12-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    05-10-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Care Santos: Verlangen naar chocolade
    Care Santos: Verlangen naar chocolade


    Ik hou van zoetigheden. Vooral van chocolade. Geen wonder dus dat ik het boek van Care Santos : Verlangen naar chocolade (383 blz.) met meer dan gewone belangstelling in handen nam. En ik heb het met plezier gelezen, niet alleen omwille van de chocolade, maar vooral omdat ik het een goed boek vind. Vooral de laatste zinnetjes van de roman vind ik zeer sympathiek : “Je weet immers wat men zegt: het verlangen naar chocolade moet je niet uitstellen of onderdrukken. Je moet weten wanneer je voor de verleiding dient te bezwijken.”

    Ja, dat weet ik. Zeer goed zelfs. Want het antwoord is: Altijd…

    Care Santos werd geboren op 8 april 1970 in Mataró. Ze studeerde rechten en Spaanse filologie aan de universiteit in Barcelona, was journaliste bij o.a. de kranten Diari de Barcelona, ABC en El Mundo, en ze heeft al een hele lijst romans en kritieken gepubliceerd. Ze heeft verschillende belangrijke literaire prijzen gewonnen. Ook het boek waarover ik het hier heb werd bekroond, in 2014, nl. met de prestigieuze Premi Ramon Llull, het Catalaanse equivalent van de ECI Literatuurprijs.

    Het is een boek over drie eeuwen Barcelona, drie sterke vrouwen en vooral de verrukking van chocolade!

    Verlangen naar chocolade (Deseo de chocolate) is een roman die eigenlijk bestaat uit drie korte romans. Wat hen bindt is een chocoladekan, van heel fijn porselein, gemaakt in de 18de eeuw, en waarin slechts drie kopjes chocolade kunnen. Het boek begint in onze tijd, op het moment dat de chocoladekan in 16 stukjes kapot gevallen is. En dan gaan we terug in de tijd en we vernemen dan haar lotgevallen, alsook die van de drie vrouwen die haar in handen hebben gehad.

    De protagoniste van het eerste verhaal, dat zich in onze tijd afspeelt, is Sara, de eigenares van een van de bekendste chocoladewinkels van Barcelona. Zij wil de smaak en de traditie van haar producten hooghouden en garanderen. Sara heeft daarbij een driehoeksverhouding met haar man en hun vriend Oriol, een chocolademaker die een uitstekend nieuw chocoladeproduct heeft samengesteld en gecommercialiseerd. Die verhouding begon in de nacht dat Sara de chocoladekan in een antiekzaak kon kopen. Daarom is ze voor haar altijd een symbool voor die relatie geweest.

    In de volgende historie is Aurora het hoofdpersonage, een dienstmeisje uit de 19de eeuw, voor wie chocolade een haast onbereikbaar bijna verboden genotsmiddel was. Langs haar vernemen we veel over de industrialisatie van de chocolade in Catalonië, maar ook heel wat over de verschillende sociale klassen, gesymboliseerd door de chocoladekan en de chocolade.

    In het derde en laatste verhaal, dat zich in de 18de eeuw afspeelt, treedt Mariana op de voorgrond. Zij is de echtgenote van de uitvinder van de machine waarbij men voor het eerst chocolade in harde vorm kon maken, en die de chocolademakers van heel Europa wilden bezitten. Hier vernemen we ook het ontstaan van de chocoladekan.
    Het is een verhaal dat men eigenlijk van achter naar voren zou moeten lezen, maar de wijze waarop de roman opgebouwd is, in omgekeerde chronologische volgorde, is zeker een winstpunt voor de spanning. De schrijfster heeft zich zeer goed gedocumenteerd en vertelt alles in een vlotte en gedifferencieerde taal.

    Want elk verhaal heeft zijn eigen aparte stijl. Het eerste verhaal is verteld in een moderne taal, structuur en ritme. Het tweede is meer gewoon, en er wordt meer belang gehecht aan details en beschrijvingen. Het derde doet denken aan de manier waarop oudere verhalen verteld werden en bevat zelfs een hoofdstukje in de vorm van een theaterstukje.

    De personages zijn goed getypeerd en komen realistisch over. De stad Barcelona is zozeer in het verhaal aanwezig, dat men de neiging heeft ze ook als een personage te beschouwen.

    Lees dit boek ook eens, als het kan. Maar laat je niet te veel meeslepen door de verleiding ondertussen chocolade en pralines te snoepen. Want na de lectuur van dit boek zou je wel enkele kilootjes meer kunnen wegen…             

    05-10-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    25-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 3 : Leesclub
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Love-story 3

    LEESCLUB

     

    Kan je leven in een droom? Ja? Ach nee. Als ik aan de gebeurtenissen van de laatste maanden denk, lijkt het toch dat ik niet altijd in de werkelijkheid leef. Ben ik wel echt wakker? vraag ik me soms af.  Maar als ik zou dromen, dan is het toch een heerlijke droom.


    Ik ben 35 jaar oud. Of jong, als dat beter klinkt. Toen ik 26 was trouwde ik met een lieve vlijtige jongen. Hij was bakker. Wij hadden de winkel van zijn ouders overgenomen en hij runde de bakkerij samen met een hulp. Ik stond in de winkel, geassisteerd door een vriendin, en wij verkochten broden, koeken, patisserie en allerlei lekkere dingen. Onze zaak floreerde, wij waren goed gelegen, verkochten goede waar en onze prijzen waren zeer redelijk. Onze klanten waren dus tevreden en wij waren gelukkig.


    Maar na vijf jaar sloeg het noodlot toe. Mijn man werd op een van zijn rondes aangereden en overleefde de klap niet.  Ik werd een jonge weduwe. We hadden geen kinderen. Misschien was dat nog een geluk.


    Ik voelde mij lange tijd verdrietig, alleen, eenzaam, lusteloos. Gelukkig wilde onze bakkershulp bij ons blijven werken. Ik promoveerde hem tot hoofd van de bakkerij en stelde een nieuwe hulp aan. Wij troffen een regeling die beide partijen tevreden stelde en nam mijn plaats in de winkel verder in, samen met mijn vriendin Julia.


    Toen wij de bakkerij na enkele tijd terug op kruissnelheid gekregen hadden, was mijn verdriet stilaan wat weggeëbt en had plaats gemaakt voor een zekere weemoed. Ik begon terug wat licht in mijn leven te zien en werd daardoor geholpen door Julia. Zij was een levenslustige jonge vrouw en haar positieve ingesteldheid en vrolijk humeur werkten aanstekelijk.  Zij sleepte me soms mee naar een danspartijtje of een uitstapje met vrienden.


    Julia was ook een verwoede lezeres. Zij verslond het ene boek na het andere en sprak er vaak over. Zij was lid van een leesclub die zij vier jaar geleden mee had opgericht en die tot nog toe slechts uitsluitend uit vrouwen bestond. Zij kon me overhalen er ook lid van te worden.  Zo ben ik ook meer en meer beginnen te lezen. De dagen dat ik alleen was deed ik het huishouden en ging boodschappen doen, en de avonden vulde ik met TV- kijken maar vooral met lectuur, en zo ging de tijd dan toch nuttig, aangenaam en wat sneller voorbij.


    Door de leesclub had ik ook een groep vriendinnen bij leren kennen. Wij kwamen elke maand eenmaal  in de late namiddag samen. Het waren interessante en levendige discussies. Elke keer leidde een van de leden de bespreking naar eigen inzicht en kunnen, stelde het onderwerp voor en had enkele discussievragen klaar. Zo konden we het gesprek gemakkelijker bij het gelezen boek houden.


    Ondertussen knabbelden we koekjes en dronken koffie, thee of een fruitsapje. Daarna gebeurde het wel eens dat een kleinere groep in een nabijgelegen café of eettent nog verder ging kletsen over vanalles en nog wat. Ik deed graag daaraan mee en na enkele tijd maakte ik deel uit van een kerngroepje van zes vriendinnen.  We vonden het wel jammer dat er geen mannen in onze club waren en we besloten voor hen de deur open te zetten. Dat zou meer afwisseling brengen en ze zouden vanzelfsprekend de besproken onderwerpen vanuit een ander standpunt bekijken. Het kon alleen maar interessanter worden.


    Maar dan mocht de volledige groep niet te groot worden. Twaalf tot vijftien leden leken ons een redelijk getal te zijn. Wij waren voor het ogenblik met dertien, maar meestal waren er een drietal afwezigen, zodat we praktisch gezien steeds met een stuk of tien vergaderden.  We besloten dan ook dat, telkens als er een lid wegviel, we dat zouden vervangen, en voorlopig zouden we mannen positief discrimineren.


    Een tweede vraag was: waar haal je de mannen vandaan? Hoe konden wij eventuele geïnteresseerden ertoe overhalen mee te doen? Zou de overvloedige vrouwelijke aanwezigheid hen niet wat doen aarzelen? Ieder van ons zou de ogen open houden en zien of we geen belangstellenden konden vinden. Die zouden we dan contacteren en proberen te overtuigen mee te doen.


    Nu wilde het toeval dat vorige winter twee van onze oudere leden ons meedeelden dat ze verder niet meer konden komen. We zouden dus naar twee vervangers moeten uitzien.  De eerste was Maurice, een gepensioneerd leraar en de echtgenoot van onze ondervoorzitster. Ze had haar man kunnen bewegen zijn vele vrije tijd “nuttiger” te besteden. Dat beweerde ze toch.  Maar een tweede vervanger hadden we nog niet.
    Tot die dinsdagavond, toen onze voorzitster ons meedeelde dat we nog een “slachtoffer” gevonden hadden en dat bewuste mannelijke persoon binnen enkele minuten de vuurdoop zou moeten ondergaan. Wij waren allen natuurlijk benieuwd maar spanden ons in het niet te laten zien.


    Toen het tijd was om met de eigenlijke bespreking te beginnen was de “andere nieuwe” er nog niet. Typisch mannelijk, gromde mijn buurvrouw aan de grote vergadertafel. Haar echtgenoot kwam ook altijd en overal te laat. Zij had die woorden nog maar pas uitgesproken of de deur ging open en daar stond een grote, slanke, sportief gebouwde man met een lachend gezicht. Hij had donkerblond haar en aan de slapen verscheen al een zweempje grijs. Hij droeg een blauwe jeans en daarover hing losjes een rode gestreepte trui.


    - Hallo, geachte vergadering! zei hij. Sorry dat ik even te laat ben. Het was niet gemakkelijk om voor mijn wagen een parkeerplaatsje te vinden, maar het is uiteindelijk toch gelukt.


    Wij allen keurden hem met nieuwsgierige aandacht en de meesten mompelden zo iets als hallo.
    Echter,  op het moment dat ik hem in de deuropening zag verschijnen voelde ik zo iets als een elektrische stoot. Ik kende die man, ja, dat was die heer die regelmatig bij mij in de winkel een brood of gebakjes kwam kopen. Hij was altijd beleefd, bescheiden en gereserveerd. Ik had al vaak geprobeerd met hem een babbeltje te slaan, maar dat was nog niet echt gelukt. Iets meer dan enkele woorden over het weer of over het brood en de gebakjes waren nooit gezegd. Ik vond dat jammer want op het eerste gezicht vond hem sympathiek. Ja, dat zijn dingen die gebeuren.  En misschien daarom verlangde ik ook iets meer over hem te weten. Telkens als  hij met zijn brood of gebakjes naar buiten stapte, volgde ik hem meestal met de ogen en betrapte er mij soms op dat ik hem nadroomde. En nu stond die man daar ineens zo maar in de deur, in een sportieve jeans en trui.


    - Ik heet Flor, zei hij. Aangename kennismaking. Het lijkt mij dat ik hier in een hele harem terechtgekomen ben. Zoveel vrouwen! Sorry, voor het woord harem. Maar het zit hier vol van vrouwelijk schoon.


    Onze voorzitster stond recht, gaf hem een hand en liet hem binnenkomen.


    - Mijnheer Flor, zei ze, je bent hier van harte welkom.  Als jij je hier in deze “harem” wil thuisvoelen, dan geven we je graag een kans. Wij spreken mekaar hier met de voornaam aan en dus jijjouwen wij mekaar ook. Ik heet Nella.


    - Aangenaam, Nella. Ik ben dus Flor, ben van beroep informaticus en heb in mijn vrijgezellen-vrije-tijd een zwak voor boeken en, vanaf nu, voor… knappe leeslustige dames.


    Er weerklonk gelach en  niet overtuigend protest. Dat leek geen saaie boekenvent te zijn.


    - Ik denk, als ik hier even rondkijk, dat we het wel met mekaar goed zullen vinden, voegde hij er al lachend aan toe.


    Zo had ik me die gereserveerde koekenkopende heer niet kunnen voorstellen. Heel anders was hij hier. Hij leek wel een vlotte kerel te zijn. Afwachten.


    Onze voorzitster bood hem aan te gaan zitten en wees hem een plaats aan tussen Julia en mij. Het werd stiller en het ernstigere werk kon beginnen. Flor keek even van links naar rechts en zijn blik bleef verwonderd op mij rusten.


    - Wat een verrassing, fluisterde hij. Zijn de besprekingen en discussies hier zo goed als jouw koekjes?


    - Moet je maar zelf ondervinden, antwoordde ik, en ik voelde een kleine blos bij mij opkomen.


    Hij glimlachte naar mij en knikte. Toen hij naar de andere kant keek en Julia ontdekte was hij ook verrast. Hij fluisterde haar even iets toe en ik zag dat ze ook moest glimlachen.


    Een paar dames aan de andere kant van de tafel volgden nieuwsgierig en geamuseerd onze nadere kennismaking. Wat zij er zich bij zouden fantaseren, daar kon ik maar naar raden, maar dat ze ons verder in het oog zouden houden, daar twijfelde ik niet aan.


    Flor had het boek dat wij die dag gingen bespreken, ontleden en bekritiseren, ook gelezen en het viel op dat hij een goede toehoorder was die op het juiste moment gepaste en interessante opmerkingen en vragen had.
    Het was de gewoonte dat na de bespreking de meesten onder ons in het nabije café iets gingen drinken of een kleinigheid eten. Ik maakte snel deel uit van een kleine kerngroep van zes en we nodigden Flor uit met ons zijn “intrede” te komen vieren. Daar ging hij graag op in. En zo is onze nadere kennismaking begonnen.
    Flor was nog vrijgezel en leefde in een appartement in een gebouw waarin ook zijn ouders woonden. Af en toe moest hij voor zijn beroep voor enkele tijd naar het buitenland en hij kon ook, langs het internet, vaak thuis werken. Hij bracht zijn vakanties door aan de kust in een huis dat van zijn ouders was en hij maakte ook steeds een paar reizen.


    Vanaf die eerste keer, telkens als Flor in onze winkel verscheen, wedijverde ik met Julia om hem te bedienen. Nu vlotte het gesprek beter dan vroeger en als ik er de tijd voor had probeerde ik hem aan de praat te houden. Ik vond hem hoe langer hoe meer aantrekkelijk, maar ik verborg dat zoveel mogelijk omdat ik niet wist hoe hij zou reageren als ik meer toenadering zou zoeken.


    Het duurde niet zo lang of Flor was een vast onderdeel geworden van ons kerngroepje dat bestond uit Gilberte, Gerda, Lena, Marina, Julia en ikzelf. Het gebeurde wel eens dat wij in het café verder praatten over het pas besproken boek. Flor had ook al eens een bespreking geleid. Hij kon rustig en ter zake iets uitleggen, een situatie schilderen en beoordelen. Hij gedroeg zich nooit alsof hij het allemaal beter wist, maar hij kon luisteren en zijn mening ook wel eens herzien en aanpassen. Ik geraakte meer en meer door hem geïntrigeerd. Op alle gebied. En ik vond het jammer dat ik hem niet vaker kon ontmoeten. Ik hoopte dat de gelegenheden daarvoor talrijker zouden worden.


    De doorbraak kwam nogal onverwachts op een viering van Halloween. Wij hadden met ons zessen afgesproken dat we dit jaar eens lustig uit de bol zouden gaan.  Wij, zes vrolijke verklede dames. Neen, geen deftige dames, maar vlotte, originele “wijven”, en natuurlijk ook “sexy”. Op een kletspartijtje waarop we veel fantaseerden, door mekaar praatten en lachten, hadden we afgesproken dat we er samen en tegelijk op uit zouden trekken. Julia zou ons met de wagen komen ophalen en proberen verder voor ons de alcoholvrije BOB te zijn. Daarna zou ze ons een voor een thuisbrengen, als we daar zin voor hadden.


    Op die bewuste avond voor Allerheiligen stond ik al vroeg en ongeduldig op haar te wachten. Tot eindelijk om acht uur de bel rinkelde. Ik opende en daar stond voor mij Pietje de Dood. Het was Julia. Ze had een nauwsluitend zwart pak aan met erop geschilderd een wit fluorescerend geraamte. Daarover droeg ze een wijde open zwarte mantel. Ik stapte in de ruime monovolume-wagen. Ik was de laatste en zo was ons groepje volledig. Ik keek even rond om te zien hoe ze er verkleed uitzagen. In de wagen zat er nog een geraamte, een rode duivelin en een courtisane. Dat was Gerda, die haar weelderige vormen alle eer aandeed. Gilberte had zich gekleed als een vampier en ik was een heks met bezem.  Mijn vriendinnen vonden dat ik er mooier uitzag dan anders, met mijn masker dat mij een langere haakneus, bollere wangen en grotere ogen gaf. Ik had mijn best gedaan een sexy heks zijn. Ik had fijne rode lingerie aangetrokken - een half open bh met kant afgewerkt, tanga, jarretellen en netkousen - die mijn vormen goed accentueerden. Daarboven droeg ik een wijd oranje kleed van een doorzichtige dunne stof  en een wijde fluweelachtige rood-bruine mantel. Aan mijn voeten had ik opzettelijk eigenaardige “heksenschoenen”, die gemakkelijk zaten en mij bij het dansen niet zouden hinderen.


    Wij begaven ons naar het restaurant. We hadden een tafel voor ons zessen gereserveerd en bestelden het menu met alles erop en eraan. Ook met aperitieven en wijn. Behalve voor Julia, onze BOB, en Marina, die last had van te hoge bloeddruk.


    Er was nog niet veel volk in het restaurant. Een DJ zorgde voor aangepaste muziek: onder het eten gezellig onderhoudend, maar toen het later werd en er enkele dansparen op de vloer verschenen, werd het ritme wilder en bonkten de decibellen tegen de muren en het plafond, zodat we moesten roepen om mekaar te verstaan. Dan ook maar dansen en gek doen! Mijn bezem hinderde soms wel, maar ik was niet de enige heks die er niet op kon rondvliegen.


    Iets na middernacht verlieten we de feestvierders. We waren door de wijn al heel uitgelaten en vrolijk geworden en we begaven ons naar een andere gelegenheid. We moesten niet ver gaan, want we werden al snel op sleeptouw genomen door enkele “heren” die ons vrouwelijk gezelschap graag wilden versieren. Gerda had veel aanbidders, maar de geraamtes en de duivelin hadden ook al gauw een cavalier. Gilberte werd omarmd en meegevoerd door een faun, en ik werd het hof gemaakt door een elegante Merlijn de Tovenaar. Ik wist niet wie hij was en waarschijnlijk kende hij mij ook niet. Hij sprak niet veel, maar maakte mij meer dan eens een complimentje. Hij danste zo goed dat ik mij met plezier en met een wellustig gevoel door hem liet leiden. Hij trakteerde mij meerdere keren op een glas champagne en danste als het maar enigszins kon met zijn “charmante heks”, zoals  hij mij noemde. Op zeker ogenblik begon hij mij kusjes te geven, zodat mijn masker dreigde van mijn gezicht te schuiven. Maar ik vond dat niet onaangenaam en na enkele aarzelingen kuste ik hem graag terug. Gilberte bekeek mij verwonderd, misschien ook wat jaloers, want ze liet zich daarna door haar faun meer dan verwennen…


    Het werd al gauw heel laat, of liever, zeer vroeg in de morgen. Ik was ernstig beneveld door alles wat ik al gedronken had en lag katachtig lui in de armen van mijn Merlijn. Ik had het warm onder mijn masker en het hinderde mij te veel als ik hem verder wou kussen. Ik schoof het opzij. Merlijn bekeek en herkende mij.


    - Toch! riep hij uit. Jij bent het, jij bent het toch! Ik had het al een hele tijd vermoed. Toen je in het gezelschap van enkele leesclubdames binnenkwam viel je me op, maar ik had je toch niet echt herkend. 

    Nu deed hij ook zijn gezichtsmasker af. Het was Flor! Flor. Ik voelde hoe zijn handen boven op mijn schouders en in mijn hals rustten en mij naar zich toetrokken, keek blij in zijn ogen, verdronk erin en…

    Die kus, die KUS!  Die vergeet ik nooit. Een kus vol hartstocht, liefde en verlangen.

    Wij keken in verrukking naar mekaar. 

    - Mijn lieve, charmante heks, eindelijk, zei hij zachtjes, en hij zoende mij opnieuw.

    Ik beantwoordde zijn kussen, overweldigd door een onverwacht geluk.

    Enkele feestvierders volgden geamuseerd onze uitbarsting van passie. Enkele meter van ons vandaan zag ik hoe Julia met open mond en grote ogen naar ons keek…

    - Kom, zei Flor, we vallen hier te fel op. Jij hebt ook wat te veel gedronken. Een sterke kop koffie zal ons goed doen.

    - Ja, zei ik, maar dan bij mij thuis…

    - Goed, ik breng je naar huis.

    Ik liet mij gewillig door hem meevoeren, Ik was als in een trance. Niets kon nog verkeerd gaan.

    Toen Flor zijn wagen voor mijn woning liet stoppen, wilde ik niet uitstappen. Ik vlijde mij tegen hem aan, sloeg mijn armen om zijn hals. Ik beweerde dat ik geen koffie in huis had, dat mijn koffiezetapparaat stuk was, dat ik nog bij hem wou blijven, dat hij bij mij moest blijven, dat hij bij zich thuis maar koffie moest zetten… Wat ik allemaal voor uitvluchten uitgevonden heb, weet ik niet meer. Arme Flor! Ik wilde met hem mee. Hij kon mij toch niet alleen achterlaten. 

    Twintig minuten later zat, of eerder lag ik in een comfortabele tweezit naast Flor, in zijn appartement, met voor ons twee koppen sterke geurende koffie. 

    Heb ik die koffie wel uitgedronken? Was ik zozeer beneveld dat ik dat niet meer weet? 

    Ik weet wel dat ik uren later wakker werd met een zwaar hoofd. Ik gaapte en voelde dat er iets ongewoons was. Ik opende mijn ogen en keek naar het plafond. Wat voor een vreemde luster hing daar? Dat was toch niet… Ik knipperde met de ogen en zag in een hoek mijn bezem staan, met daarop de hoed van Merlijn. Op het tafeltje daarnaast lag slordig een bundeltje kleren. Ik liet mijn handen langs mijn heupen glijden, voelde naar mijn buik en borsten. Ik was naakt. Ik draaide mijn hoofd een kwartslag opzij en keek in de lachende ogen en mond van Flor.

    Ik veerde recht. Flor trok mij zacht weer neer.

    - Jij bent een héérlijk liefdesbeest, fluisterde hij. De godin van de liefde in persoon…

    Ik viel van de ene verbazing in de andere. Langzaam kwamen de beelden van gisteravond weer. Vaag. Ik was uit de tweezit op het vloertapijt gerold. Flor had mij liefdevol ondersteund en in de nabije kamer op zijn bed neergelegd. Dan heb ik hem met zijn arm vastgepakt en hem naar mij toe getrokken. Hij verloor zijn evenwicht en viel op mij. Ik heb zijn kleren losgeknoopt. Gepassioneerd. Dat lukte maar half en toen heb ik mijn spulletjes een voor een afgestript. Dan moet ik in slaap en dronken omgevallen zijn. Heb ik echt geslapen? Hoe lang heb ik geslapen? Wat heb ik in mijn roes gedaan? En laten doen? Wat is er nog allemaal gebeurd?...  
    Maar nu ik wakker geworden was, lag het warme lijf van Flor tegen mij. Een Flor ook zonder kleren aan. Een naakte Flor. Flor! Ik voelde begeerte naar hem weer in mij opkomen, rolde mij tegen hem aan, trok de harde knuppel van zijn geslacht naar mij toe. Ik wou dat hij bij mij en van mij was. Hij moest van mij zijn. Vastbesloten, met groeiende passie, nam ik hem in mij op, voelde hoe Flor de warmte van zijn leven in mij stortte, hoe hij zich stevig met mij verenigde. Mijn lippen kleefden op zijn mond, zogen zich aan hem vast, onze tongen dansten een wispelturig spel, onze lichamen bewogen zich in een ritmische passievolle dans. Wij versmolten tot een eenheid. Ik wàs Flor. Flor wàs mij. Wie was wie? Wij raakten aan het tijdloze, het eeuwige… De hemel! Halleluia!

    Toen wij later uitgeput en voldaan in mekaars armen lagen, mekaar streelden en immer opnieuw kusten, vroeg Flor:

    - Zou jij met een man als ik verder kunnen leven?

    - En of! jubelde ik.

    - En als ik je zeg dat ik zielsveel van je hou, al een hele tijd, geloof je dat dan?

    - Wat een vraag. Dat is toch evident. Ik voelde het al een poos. En… het is wederzijds. Geloof jij dat ook?

    - Dat doe ik graag. En… als ik je vraag of je mijn vrouw wilt worden?

    - Maar ik bén nu toch al je vrouw, mijn lieve schat, zei ik en vlijde me weer tegen hem aan.

    We bleven tot na de middag nog in bed:  stoeien en mekaar liefkozen.  

    Dan gingen we samen onder de douche. Heerlijk lustig was het mekaar in te zepen, te wassen en af te drogen. 

    Flor trok zijn gewone kleren aan; hij was thuis. Maar ik moest mij tevreden stellen met de lingerie van gisteren en mijn heksenkleding. Flor bracht mij in zijn wagen naar huis. De winkel was gesloten omdat het Allerheiligen was. Ik kleedde mij aan, zette koffie en gebakjes klaar voor Flor en mij. Wij aten samen, genoten van mekaars aanwezigheid, kortom, wij waren de gelukkigste mensen van de wereld. Een nieuw hoofdstuk was voor ons beiden aangebroken. Het wàs al begonnen. Gisteren, onverwachts. Vannacht waren we met mekaar getrouwd. Vandaag en de toekomst was voor ons samen!

    Toen ik de dag daarna in de winkel kwam, was Julia al aan het werk. Ze zei niets maar bekeek me met een opgetrokken wenkbrauw, haar gesloten mond vertrokken in een grijnslach.

    - Alles goed? vroeg ze. Wat uitgerust? Roes weg? 

    - Gaat wel, antwoordde ik, en rangschikte enkele broden.

    Julia viel bijna om van het verschieten toen even later Flor in de verbindingsdeur met de living verscheen.

    - Schat, riep hij, de koffie is klaar. Kom ontbijten en breng twee boterkoeken en twee croissants mee.

    Ik lachte even naar Julia, verdween met vier koeken en liet de sprakeloze Julia de binnengekomen klanten verder alleen bedienen. 

    Niet lang daarna zijn Flor en ik officieel getrouwd. Wij wonen nu samen in zijn appartement. Ik heb Julia aangesteld als verantwoordelijke in de bakkerswinkel. Zij doet dat heel goed, en ik heb gemerkt dat zij een oogje heeft op de knappe bakker van onze bakkerij… Af en toe kom ik haar even “helpen” en ben van zins een tweede verkoopster aan te werven. Flor heeft heel wat geïnformatiseerd, zodat onze zaak op dat gebied gemoderniseerd wordt en we in staat zijn binnenkort uit te breiden.  

    Wij gaan nog altijd geregeld naar onze leesclub. Samen. Tegelijkertijd. Verschillende niet gehuwde leden van onze club zouden in een versneld tempo mannen in de club willen opnemen… Je kan nooit weten, hé.

    Als ik er tijd en zin voor heb druk ik mijn verhaal wel eens af en leg het ter bespreking voor in onze leesclub. Succes verzekerd.

    PS. Ik ben gisteren naar de gynaecoloog geweest. Binnen vijf maanden word ik moeder. Van tweelingen!!


    Dilbeek, 25 maart 2016.

     

    25-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    11-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 2 : Afstudeerwerk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Love-story 2

     

    AFSTUDEERWERK

     

    Drie zaten er op de eerste rij.

    Drie nonnen.

    In de aula waar de cursussen gegeven werden waren de zitplaatsen volgens een nogal streng stramien toegewezen. Dat was gedurende mijn studententijd aan de grootste universiteit van het “katholieke” Vlaanderen nog het geval.

    Vooraan zaten braaf en vlijtig de nonnen en rond en achter hen de nog niet zo talrijke groep van studentes. Op de derde rang zaten meestal de “pastoors”: priesters, paters, broeders en soortgelijken. Zij vormden een donkere buffer tegen de bende studenten, de gewone mannelijke stervelingen die achteraan in een bonte mengeling bijeen troepten. En o wee als er eens een student te dicht bij zijn “lief” in de voorste rijen plaats nam. En erger nog als een meer vrijgevochten studente naast haar vriendje in het midden ging zitten en zo openlijk haar opstandigheid tegen de gedragsregels, of nog erger haar “zedeloosheid” demonstreerde.

    Drie nonnen zaten er dus op de eerste rij.

    Gedurende de cursussen kregen wij natuurlijk slechts hun achterkant te zien: een doek, een kap of ander textiel waaronder hoofd en schouders schuil gingen. En vermits zij op het einde van de les als eersten zedig naar buiten slopen, was nadere kennismaking met hen, voor zover iemand daar iets voor zou voelen, een hele toer.

    Het waren drie jonge vrouwen van vooraan in de twintig.

    Bij de kleinste was het haar, voorhoofd, oren en hals ingepakt in een gesteven witte kap, met daarop de traditionele grote zwarte sluier. Ze had een puntige lange neus, een hese stem en ze lispelde een beetje. Ze was wel zeer beweeglijk en als ze zich verplaatste fladderden haar kleren, als een vlag in de wind, los rond haar verborgen gedaante.

    De langste van de drie was gekleed zo ongeveer als een 18de-eeuwse Engelse preutse gouvernante. Haar hoofd zat gevangen in een zwart kapje dat omringd was door een rand van witte opgerolde pijpjes, die als ooglappen haar het zicht op het wereldse rondom haar belemmerden. Zo was ze beter beschermd tegen zondige bekoringen en de vele listen en “pomperijen des duivels”. De zeldzame keren dat ze iets zegde produceerde ze een schril piepstemmetje dat van ergens bovenaan bij haar ontsnapte.

    De derde non had glanzend donker haar. Je kon dat zien, want het was slechts gedeeltelijk verborgen door een grijs sluiertje dat enkel tot op de schouders reikte. Ze had een evenwichtig gebouwd gezicht, lachende blauwe ogen, een blosje op de wangen, sensuele volle lippen en een aangename stem. Enkel een snijtand die een beetje scheef stond ontsierde wat de harmonische look. Ze was een elegante verschijning. Haar grijs kleed, waarover een iets donkerder schapulier vooraan sjaalachtig naar beneden hing, reikte slechts tot aan de kuiten. Jammer dat haar voeten in zulke platte “nonnenschoenen” staken. Ik kon moeilijk begrijpen dat een jonge vrouw als zij in een klooster kon leven.

    Het is over die derde non dat ik het verder ga hebben.

    Drie jaar studie aan de universiteit waren voorbijgegaan. Wij waren na al die tijd samen cursus volgen wel aan mekaar gewoon geraakt, doch onze relaties verschilden niet van die van studenten ondereen. Maar door omstandigheden veranderde dat in ons laatste jaar.

    Het onderwerp van mijn afstudeerwerk was een middeleeuws verhaal dat ik zo volledig mogelijk zou belichten en behandelen, zowel literair als cultureel-historisch. Nu wilde het toeval dat die derde non-medestudente een gelijkaardig onderwerp behandelde, wel wat meer vanuit een religieus standpunt. Onze professor had ons daarom ten zeerste aanbevolen zoveel mogelijk samen te werken. Dat had, volgens hem, meerdere voordelen, al was het maar dat wij door onze verschillende invalshoek het onderwerp dieper en vollediger zouden behandelen.

    Ik was over het voorstel met die zuster samen te werken eerst niet erg enthousiast. Maar vermits nonnen de reputatie hadden gewetensvol en ijverig te studeren en te werken, zag ik daar toch wel enig voordeel in.

    Zo kwam het dus dat ik nader kennis maakte met “zuster Paul-Benedicte van de Bloedende Harten van Jezus en Maria”.

    Wij spraken af wekelijks een namiddag in het Instituut voor Literatuurwetenschappen samen te komen en daar onze bevindingen en resultaten aan mekaar mee te delen, ze te vergelijken en verder uit te werken. Wij konden gebruik maken van een van de zaaltjes, waar we tamelijk rustig konden werken. Tegen de muren stond het er vol met woordenboeken, naslagwerken en allerlei nuttige en nutteloze literatuur. Af en toe kwam daar wel eens iemand binnen om een werk te raadplegen of uit te lenen, maar dat stoorde niet.

    De eerste dinsdagnamiddag van onze samenwerking, toen ik de deur van ons lokaaltje openduwde, zat ze al aan de brede tafelkant haar aantekeningen te lezen en te ordenen.

    -Een gezegende groet, eerwaarde zuster Paul-Benedicte van de Bloedende Harten van Jezus en Maria, zei ik, en maakte een diepe studentikoze buiging.

    Ze keek op en ik zag even een guitige flikkering in haar ogen.

    -De Heer geve u kracht, wijsheid en verstand, om uw edele taak naar best vermogen en de hemel welgevallig te volbrengen, o edele Antonius della regione Limburgensa Horrificata, zei ze terwijl ze probeerde ernstig te kijken.

    We schoten beiden in een lach. Die non had toch zin voor humor. Het ijs was gebroken.

    -Ik heet Toon, als je het nog niet wist, zei ik.

    -Ja, dat wist ik al. Maar ik kon na je hoogdravende groet toch niet gewoon “goeiemiddag” zeggen.

    -Soberheid, ook in woordgebruik, is toch een deugd die vooral geestelijken nastreven, of vergis ik mij?

    Zij ging daar niet op in, maar bekeek mij met een gezicht van “heb-je-dat-nu-echt-zelf-gevonden?”

    -En ik heet…, ging ze verder. Weet je wel hoe ik eigenlijk heet?

    -Paula, of Benedicte of zo iets… Maar ik zal je gewoon “zuster” noemen.

    -Nee, hier gelden geen kloosterregels. En ik houd ook niet van die “stomme” kloosternaam: Paul-Benedicte. Precies of ik mezelf niet meer mag zijn… Ik heet Bea, gewoon Bea. Ook niet Beatrijs, Beatrix of Beatrice. Gewoon Bea, Bea. En zo mag je me noemen.

    -Graag, Bea… Bea. Klinkt goed.

    Ik zag dat ze het fijn vond dat ik daar geen bezwaar tegen had..

    -Mooi zo, Toon. Maar dan alleen onder ons. OK?

    -Afgesproken, Bea.

    Zo is onze samenwerking begonnen, een vol half jaar lang.

    Onze wekelijkse samenkomsten waren echte werkvergaderingen. Wij geraakten stilaan op mekaar ingespeeld en verheugden ons er telkens over als een van ons iets interessants had ontdekt. Daar Bea zo ijverig en plichtsgetrouw werkte, wilde ik voor haar niet onderdoen en deed mijn uiterste best om haar te overtroeven. Wat meestal niet lukte.

    Onze wederzijdse contacten werden met de tijd ook wat losser en kameraadschappelijker, maar veel over zichzelf heeft ze nooit prijsgegeven. En daarom sprak ik ook niet over mijzelf. Zo scheen onze werkrelatie perfect te zijn. Na enkele maanden gebeurde het wel eens op dat ik even van mijn teksten wegdroomde en mijn blik liet rusten op dat mooie ijverige nonnetje dat ik gewoon Bea mocht noemen. En wanneer ze dan toevallig eens opkeek en ik mij betrapt voelde, probeerde ik dat te camoufleren door een opmerking of een vraagje over ons studie-onderwerp. Ik voelde mij meer en meer tot haar aangetrokken, maar ik verdrong dat gevoel omdat ik met een zogenaamde “godgewijde maagd” te doen had. En ik was ook door haar geïntrigeerd, vond ze met de tijd steeds raadselachtiger, stelde me vragen. Raadsels en vragen die ik niet kon oplossen.

    Op onze laatste samenkomst, waarop we onze teksten nog eens herlazen en enkele kleinigheden corrigeerden, had ik het moeilijk. Zij scheen ook stiller te zijn dan gewoonlijk. Nu was dan onze studie klaar om gedrukt en ingeleverd te worden. Onze wekelijkse werksessies namen dan ook een einde. Dat was een soort afscheid. We scharrelden onze notities bijeen en stonden recht. Ik nam haar hand vast alsof ik met een handdruk gewoon afscheid wilde nemen. Maar ik bleef haar hand vasthouden en keek haar in de ogen. Zij was verwonderd en er bloeide een lichte blos op haar wangen.

    -Bea, zei ik, Bea… ik vind het heel jammer dat het gedaan is… Heb jij er nooit aan gedacht of gewenst dat wij verder zouden kunnen samenwerken…?

    Zij deed of ze nadacht en zei niets.

    -En waarom, aarzelde ik, sorry dat ik dat zo maar zeg, waarom ruk jij die sluier niet van je hoofd en gooi hem weg? Koop mooie kleren, word een gewone jonge vrouw en… kom met me mee. Ik hou van jou, ja al een hele tijd hou ik van jou. Dat moet jij toch al gevoeld hebben? Ik zal alles doen om je gelukkig te maken. Maak mij ook gelukkig… Ik meen het.

    -Maar…

    Ze keek wat paniekerig naar me op maar vooraleer ze verder kon spreken trok ik haar tegen mij aan en plakte mijn lippen op de hare.

    Ze stootte me eerst zacht van zich af, maar dan vlijde ze zich tegen mij aan en beantwoordde mijn kus. En ik zag haar ogen! Ogen vol van liefde en overgave.

    Het werd een lange, vurige kus.

    Maar ze maakte zich van mij los. Met een ruk.

    -Ik ben toch een non! riep ze.

    Ze barstte in tranen uit en liep weg.

    De volgende dagen en weken kreeg ik haar nog nauwelijks te zien. Het was alsof ze voor mij wegvluchtte.

    We behaalden samen de grootste onderscheiding.

    Op de receptie na de uitreiking van onze diploma’s kwam ze naar mij toe. Afscheid nemen, zei ze. En mij veel geluk toewensen.

    -En, ging ze verder, Toon, jij bent een heel lieve man, een man om van te houden, om te beminnen, maar begrijp het toch, ik kàn niet, ik màg niet, ik ben toch een non…

    Haar ogen vulden zich vol met tranen.

    -Adieu, zei ze vooraleer ik iets kon zeggen.

    En weg was ze.

    Twee dagen later ben ik naar het klooster gegaan waar ze gedurende haar studies verbleef. Ik wou haar spreken. Maar het enige wat men mij wou zeggen was dat zuster Paul-Benedicte voorlopig verhuisd was naar het centrale klooster, daar op retraite was en wachtte op wat haar oversten voor haar zouden beslissen. Meer ben ik niet te weten gekomen.

    Maanden daarna heb ik vaak lusteloos rondgelopen. Ik maakte enkele ontspanningsreisjes, bezocht musea, las het ene boek na het andere, vulde de volgende paar jaar met te doctoreren en zocht een betrekking. Met de tijd vervaagde het beeld van Bea, maar ik kon ze toch nooit helemaal vergeten. Na jaren werd het gewoon een geïdealiseerde zoete herinnering aan iets dat onbereikbaar was of leek. Ik heb er wel een zekere antipathie aan overgehouden voor alles wat non, pater, pastoor of broeder is, alhoewel ik kerkelijk gebleven ben.

    Ik ben als professor in een buitenlandse universiteit terechtgekomen, heb daar een loopbaan opgebouwd en nu ben ik al een jaar terug in eigen land. Niettegenstaande dat ik gepensioneerd ben, blijf ik veel met boeken en teksten bezig.

    De laatste dertig jaar heb ik heel wat wetenschappelijk werk gepresteerd en eigenlijk heb ik nooit echt de tijd genomen om te trouwen of gewoon een goede relatie met een vrouw op te bouwen. Enkele keren is het bijna gelukt, maar mijn beroep of iets anders stond uiteindelijk in de weg. Daar heb ik wel spijt over gehad, want met de jaren voelde ik mij meer en meer een eenzaam man worden.

    ***

    Tot op het moment dat ik haar weerzag, haar weervond!

    Dat gebeurde vorig jaar.

    Ik had vorige zomer een vakantiereis naar Sicilië geboekt. Omdat ik niet graag zo ver alleen met de wagen wilde reizen, had ik een culturele groepsreis uitgezocht. Eerst ging het met het vliegtuig naar Sicilië, en daar zouden we per autocar een geleide rondreis maken. Tot slot was er een verblijf van een week in een prachtig gelegen hotel in Taormina.

    Het was een druilerige julidag toen we in Zaventem in de vertrekhal verzamelden en met de groepsleidster kennis maakten. In een groepsreis gaan er meestal meer vrouwen mee dan mannen. Dat was hier ook het geval. Toen de groep volledig was, lieten we onze bagage inchecken en passeerden we de controle. Het onaangename van zo’n vliegreis vind ik altijd de tijd die je moet zien rond te krijgen vooraleer je in het vliegtuig zit. Ik kocht een krant, dronk een kop koffie en keek ondertussen naar het bedrijvig geloop en zoeken van andere passagiers. Ik zag geen bekende gezichten en wandelde nog wat doelloos rond. Een half uur later zat ik dan toch in het vliegtuig en het zou nog twintig minuten duren vooraleer we opstegen. De hostessen en de steward toonden ons hun professioneel-vriendelijke glimlach terwijl ze ons controleerden en vroegen of alles in orde was. Dan stegen wij op en twee uur later stonden wij in Catania te wachten tot we onze bagage van de transportband konden plukken. Dan gingen we in groep naar de autocar waarin wij de rondreis zouden maken en die ons naar ons eerste hotel zou brengen.

    Het was er zonnig en warm, een heel verschil met het weer dat we in België achtergelaten hadden. De dagen daarna zouden wij het eiland afreizen in de tegengestelde richting van de wijzers van een uurwerk. We zouden vooral plaatsen bezoeken die cultuurhistorisch van belang waren, zoals Palermo, Monreale, Agrigento, Segesta, Syracuse. Ook het centrum van het eiland zouden we verkennen. Daarna konden we een week rustig alles verwerken in Taormina en omgeving en eventueel avontuurlijk de Etna bestijgen.

    De autocar bracht ons naar ons eerste hotel, waar wij ons wat konden verfrissen, het nodige voor de nacht uitpakken en dan gaan luisteren naar een eerste uiteenzetting van onze groepsleidster, die ons vroeg voor de goede gang van zaken bepaalde gedragsregels in acht te nemen. We kregen enkele toeristische folders toegestopt, die ik gauw overliep en bij mijn reisdocumentatie stak. Vanavond zou ik nog wel genoeg tijd hebben om alles eens grondiger te bekijken.

    Voor men ons voor het avondmaal verwachtte had ik nog ruimschoots de tijd om in het stadje een kleine wandeling maken en verliet het hotel.

    Twee straten verder zal ik een dame van ons gezelschap die op een been tegen een muur geleund stond en haar linkerschoen van haar voet trok. Ze zag er niet tevreden uit en ik hoorde haar stil tegen zichzelf grommelen. Ik kwam naderbij en vroeg of ik haar misschien kon helpen.

    -En dit moet nu juist voorvallen, zei ze. De hak van mijn schoen is afgebroken.

    -O, dat is pech hebben, zei ik om iets te zeggen.

    -Ik zal dan maar terughinken naar het hotel… of misschien is er hier in de buurt wel een schoenwinkel?

    -Dat kan ik u niet zeggen, antwoordde ik. Misschien is blootsvoets lopen hier niet zo erg…

    Ze keek me aan, met een geïrriteerde blik, gereed om een snedig antwoord te geven.

    -Sorry, mevrouw, zei ik. Dat was een plagerijtje, het was natuurlijk niet gemeend. Ik help u wel uit uw benarde toestand. Geeft u mij een arm, dan gaat het gemakkelijker.

    De dame voor mij kalmeerde en keek wantrouwig naar mij. Haar blik bleef echter op mij rusten en haar ogen vernauwden zich even alsof ze aan iets dacht, zich iets herinnerde, iets herkende. Ze opende daarbij even haar mond, alsof ze niet wist of ze iets moest zeggen of niet. Ik bekeek haar vriendelijk-verwonderd. Ze was een knappe vrouw, ongeveer mijn leeftijd, dacht ik. Een mooie mond met volle lippen en daartussen een gave rij tanden. Nee, niet helemaal, een snijtand stond wat scheef. Stoorde toch niet echt.

    De dame bekeek mij aandachtiger.

    -Mijnheer, zei ze, ik heb de indruk dat ik u ergens van ken.

    Ik keek met meer inspanning naar haar en wroette in mijn geheugen. Kende ik haar ook? Iets in mij zegde dat zij voor mij geen totaal onbekende was. Die tand… Ja, die tand! In een flits herinnerde ik mij. Was dat…? Ik ademde diep en zei:

    -Vroeger heb ik iemand gekend die Bea heette. Zou het kunnen dat u...?

    -Bea? Ik? antwoordde de dame. Ze deed of ze verbaasd was en ontkennen wou, maar haar blik zei ja.

    -Vergist u zich niet, mijnheer? ging ze verder. Was het niet eerder een zekere zuster Paul-Benedicte?

    Ik was sprakeloos. Honderd vragen en herinneringen overweldigden mij. Ik bleef haar bekijken en riep uit:

    -Bea, Bea!… Nee, ik droom niet. Kan dat zijn? Na zoveel jaren. Zo lang geleden. Ben jij dat echt?

    -Toon, Toon, Toon!

    Ze sloeg haar armen om mijn hals en kuste mij op beide wangen.

    -Wel wat uitbundig voor een eerwaarde zuster, zei ik, en gaf haar een dubbele portie kussen terug.

    -Nee, geen eerwaarde zuster. Al làng niet meer. Bijna dertig jaar!

    -En jij hebt me na al die tijd niet vergeten?

    -Jij hebt me toch ook herkend, Toon, lachte ze. O wat ben ik blij dat jij me ook niet vergeten bent!

    -Heerlijk dat we mekaar weergevonden hebben, en dat we twee weken samen kunnen zijn, zei ik. We zullen mekaar wel veel te vertellen hebben.

    -Ben je getrouwd en heb je kinderen? vroeg ze.

    -Altijd vrijgezel gebleven. Te veel werk aan de univ. Wel een paar keren zo iets als een relatie gehad, maar er is nooit iets van gekomen. En jij?

    -Geen non gebleven. Heb jouw raad gevolgd: sluier weg, mooie kleren kopen, een gewone vrouw worden. Een beetje lijk de Beatrijs uit het verhaal. Maar daarna toch heel anders. Ik vertel je nog wel hoe dat kwam. Echter nooit getrouwd. Ik denk dat jij er onbewust toe bijgedragen hebt dat ik het klooster verlaten heb. Soms dacht ik terug aan ons afscheid. Jouw verdrietig gezicht stond in mijn geheugen gebrand. En ik had ook schuldgevoelens, omdat ik zo theoretisch en radicaal gehandeld heb. Ik heb later naar jou gezocht, wilde weten wat er van jou geworden was. Ik vond je niet.

    -Ik heb het ook lange tijd moeilijk gehad, zei ik. Maar ik ben gelukkig jou weer te zien. Ik hoop dat we mekaar niet meer uit het oog zullen verliezen.

    -En ik ben overweldigd door… door… ik weet het niet. Maar het is heel mooi!

    -Hopelijk krijgen we de gelegenheid het verleden een beetje in te halen, zei ik. Kom we gaan naar het hotel en dan kan je van schoeisel veranderen.

    Ze haakte zich vast aan mijn arm. Een straatje verder kon ze gemakkelijke schoentjes kopen. We gingen niet terug naar het hotel maar wandelden verder en lieten ons neer op een terrasje. Zij kon niet zwijgen en praatte maar door.

    Bea vertelde dat ze na haar diploma-uitreiking, in plaats van zich over het uitstekende resultaat te verheugen, dagen lang, neen weken, verdrietig was en meer geweend had dan iets anders. De retraite die ze de week na haar afscheid deed had haar in een toestand van geestelijke verdoving en apathie gestort. Bidden hielp niet. Daarna heeft ze getracht te vergeten door de haar opgelegde taken zo goed mogelijk te vervullen.

    Maar na enkele jaren vond ze dat het zo niet langer meer kon en dan heeft ze het klooster verlaten. Ze voelde dat haar persoonlijkheid daar te zeer onderdrukt werd. Soms zinloos en onbegrijpelijk, zei ze. Daarna heeft ze vele jaren, tot aan haar oppensioenstelling, gewerkt in een grote uitgeverij. De laatste tien jaar had ze daarbij ook gezorgd voor haar moeder, die tot aan haar overlijden bij haar samenwoonde. En nu was ze met een paar vriendinnen op reis.

    Het duurde niet lang voordat de leden van onze groep door hadden dat we zo op mekaar gesteld waren. Vooral de dames keken met vertedering naar ons.

    In de autocar zaten wij altijd naast mekaar. ’s Avonds laat trok ik mij terug op mijn eenpersoonskamertje. Ik wenste meer en meer dat ik daar niet alleen was. Maar een tweepersoonskamer nemen voor mij en Bea vond ik dan weer wat te voortvarend. Ik hoopte echter dat het niet meer lang zou duren dat we nog een aparte kamer zouden nemen.

    Bea sliep in een driepersoonskamer met haar twee vriendinnen. Die plaagden haar welwillend met haar “verovering” en spoorden haar zelfs aan mij zo te “verleiden” dat ik aan de “bekoring zou bezwijken”…

    Ik beleefde de heerlijkste vakantieweken van mijn leven.

    Zij ook.

    ***

    Wat ik hier verteld heb gebeurde vorig jaar.

    Ik ben ondertussen verhuisd.

    Zij ook.

    Elke avond bij het slapen gaan zeg ik haar:

    -Ik zie je gaarne, liefste.

    En telkens antwoordt ze:

    -Ik jou ook, schat.

    En dan kussen wij mekaar.

    En ’s morgens bij het opstaan:

    -Ik zie je gaarne, liefste.

    En telkens antwoordt zij:

    -Ik jou ook, schat.

    En dan kussen wij mekaar.

    En dan schijnt weer de zon!

     

    Dilbeek, 11 maart 2016.

    11-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    02-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Love-story 1 : Op de trein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    2 maart 2016.- Enkele weken geleden praatte ik met een oude goede vriend en we hadden het over vroeger, over toen we nog jong waren en vaak overmoedig en ook romantisch. Natuurlijk hadden wij het ook over enkele hartsaangelegenheden, en we bekeken dat vanuit ons bejaard seniorenstandpunt wel met een zekere weemoed. En toen beloofde ik hem dat ik daarover eens enkele "love-stories" zou schrijven. Hij bekeek me een beetje ongelovig. Maar hier is de eerste. Met elementen uit mijn jonge jaren. Maar natuurlijk vertel ik niet alles, en heb ook een en ander aangepast. Mijn vriend zal wel het onderscheid tussen "Dichtung und Wahrheit" kunnen maken. Toch in zekere mate. Echter, het voornaamste is dat het verhaaltje je bevalt, beste lezer/es.

    Love-story 1

    Op de trein

    Ik zag van ver dat de trein het station binnenreed. Nu moest ik mij zeker erg haasten. Ik spurtte zo snel ik kon tot op het juiste perron. De treinwachter floot al voor het vertrek van de trein. Ik sprong op een trede, gleed nog juist door een toeschuivende deur naar binnen, voelde dat de trein een schokje gaf en zag het station stil wegschuiven. Dat was op het nippertje. Wat buiten adem drukte ik de deur naar de coupéruimte open en liep wat onzeker door de gang tussen de twee rijen zetels door. De trein reed over een wissel en schommelde lichtjes. Daardoor verloor ik even mijn evenwicht. Gelukkig kon ik mij nog vastgrijpen aan een zetelleuning, maar plofte toch neer naast een dame, die uit haar lectuur opschrok en me verbaasd doch geamuseerd bekeek.

    -Sorry, hijgde ik, vroeger kon ik wel wat eleganter gaan zitten dan nu…

    -Geen erg, mijnheer, zei de dame met een vergevensgezinde glimlach, als u denkt dat het niet elegant was, dan is het toch functioneel geweest. Blijf rustig zitten en maak het u gemakkelijk.

    -Ja, zo kan men het ook bekijken, antwoordde ik en bekeek wat aandachtiger mijn medereizigster.

    -Ik heb u het perron zien oplopen, en dacht dat u de trein niet meer zou halen. Maar toch hoopte ik een beetje dat u nog zou meekunnen.

    -Ik had er ook voor gevreesd.

    -En kijk, nu zit u hier toch op weg naar uw bestemming.

    -Ja, knikte ik, maar neemt u me toch niet kwalijk voor mijn ongewoon… “binnenvallen”.

    Een klein lachje was haar antwoord.

    Ik zag dat de bank voor ons vrij was en stond recht.

    -Stoort het u niet, dat ik tegenover u plaats neem? vroeg ik.

    -Maar natuurlijk niet. Waarom zou dat?

    Ik nam tegenover haar plaats tegen het raam. Ze legde haar boek op het tafeltje dat tussen ons aan de zijwand bevestigd was. Ze zag er mooi verzorgd en knap uit, had vriendelijke blauwe ogen en ietwat grijzend haar. Ze was groot en slank voor haar leeftijd en ik schatte dat ze rond de 65 kon zijn.

    Zo ongeveer mijn leeftijd, dacht ik.

    Ik keek op mijn polshorloge en zag dat het moest achterlopen. De trein vertrok om 15 uur en bij mij was het nog maar 14:55…

    -Ja, zei ik half tot mezelf en half tot mijn medereizigster, mijn horloge loopt wat achter en daardoor had ik bijna de trein gemist.

    Ik keek door het raam en zag de fruitplantages van de streek waar ik mijn jeugd had doorgebracht voorbijglijden. Ik maakte mijn polshorloge los en zette de minutenwijzer enkele minuten vooruit. De vrouw voor mij volgde mijn onhandige bezigheid. Rond haar wangen speelde een dromerige glimlach.

    -Niet dat het erg zou zijn als ik de volgende trein had moeten nemen, ging ik voort, er wacht toch niemand op mij.

    Een kleine beweging van haar ogen verried dat ik iets gezegd had dat haar belangstelling of nieuwsgierigheid opgewekt had.

    -Dan zou het geen drama geweest zijn, als u de trein voor je neus had zien wegrijden, meende ze.

    -Neen, maar een uur moeten wachten is niet leuk, en ik houd wel van een avondje televisiekijken. Ik mis niet graag het begin van een programma.

    Ze knikte instemmend.

    -Sedert mijn vrouw overleden is, ging ik voort, kunnen de avonden soms lang, stil en eenzaam zijn, en dan ben ik blij dat er zo iets als televisie bestaat, of dat ik mij even op mijn computertje kan bezighouden.

    -Ik kan me dat wel voorstellen… Dat gevoel heb ik soms ook, voegde ze er aarzelend aan toe.

    Nu keek ik belangstellend naar haar.

    -Mijn man is twee jaar geleden overleden, en mijn kinderen zijn getrouwd. Dus is het rondom mij veel stiller geworden. Mijn dochter woont nu in Hasselt en ik ben een paar dagen bij haar op bezoek geweest. Nu ga ik terug naar huis. Naar Blankenberge. Dat is een hele afstand.

    -O, dan zullen we nog een tijdje samen moeten reizen. Ik ga naar De Haan. Met de trein tot Blankenberge, en daar neem ik dan de kusttram. Ik zou ook over Oostende kunnen rijden, maar dan moet ik ook nog in Gent overstappen. En waarom het moeilijker maken als het gemakkelijk gaat…?

    -Daar hebt u gelijk in.

    De trein was ondertussen in Landen gestopt. Enkele reizigers stapten uit en begaven zich naar de uitgang van het station.

    -Hier heb ik enkele jaren gewoond toen ik nog klein was, zei ik. Er is hier ondertussen heel veel veranderd. Mijn vader was ambtenaar en bij elke promotie die hij kreeg moest hij verhuizen, zodat ik in mijn jeugd al op een zestal plaatsen heb gewoond o.a. in Landen. Zo komt het ook dat ik een tijd in Hasselt heb gewoond en er zelfs mijn middelbaar onderwijs beëindigd heb.

    -En nu woont u in De Haan; dat is wel anders dan “Limburg allein…”, zoals het liedje luidt. Ikzelf ben van Ieper, maar dat ligt toch in dezelfde provincie als Blankenberge.

    -Als men jong is, kan men nooit weten waar men als senior gaat terechtkomen, filosofeerde ik.

    Wij zwegen een tijdje en elk van ons was met zijn eigen gedachten bezig. Mijn coupédame verschoof het boekje dat op het tafeltje voor haar lag. Ik zei:

    -Leest u gerust verder, mevrouw, sorry dat ik u met mijn geklets heb afgeleid. Soms ben ik een praatvaar, misschien omdat ik tegenwoordig vaak alleen ben.

    -Och mijnheer, dat is voor mij niet erg. Ik heb ook wel eens last van dat gebrek…

    Ik keek naar haar boekje. Het was een Duitse novelle. Op de titelpagina las ik: “Wir sind Utopia”, en de auteur was Stefan Andres.

    -U leest Duits, mevrouw? zei ik. In ons land zijn er niet meer zoveel mensen die dat kunnen. Nu is het meer en meer allemaal Engels. Vroeger was dat anders.

    -Ja, met Duits heb ik niet veel moeite,en het brengt ook wat afwisseling in je lectuur, zei ze.

    -Neem me niet kwalijk dat ik naar de titel gekeken heb, ik zou hier niet over begonnen zijn, maar dat boekje herinnert mij aan mijn studententijd. Van onze professor Duits moesten we onder andere deze novelle lezen. En ik herinner me ook dat Stefan Andres himself dat jaar bij ons een lezing is komen geven. Hij had voor de gelegenheid zijn twee dochters meegebracht, en de dag daarna ben ik met een hele groep studenten en enkele professoren met hem en zijn dochters bootje gaan varen op het Zoet Water, bij Leuven. Ik bezit daarvan nog twee zwart-wit fotootjes.

    Er viel een stilte tussen ons. De dame voor mij bekeek mij verwonderd en haar mond was wat opengevallen. Vroeg ze zich misschien af of ik haar wat wijsmaakte? Toen zei ze:

    -Misschien zal u het niet geloven, maar daar was ik ook bij… Was u er daar toen ook echt bij?

    -Ja! … Is dat mogelijk dat wij toen samen… En dat het toeval ons hier…?

    -Haast niet te geloven, haast niet te geloven…

    Wij waren Tienen voorbij en naderden de universiteitsstad Leuven. De treinwachter controleerde onze vervoersbewijzen. Ik had een seniorenbiljet. Zij ook, zag ik. Ze stak haar vervoersbewijs terug in haar handtasje en keek weer naar mij.

    -Ik dacht, ik voelde, toen u binnenkwam, dat ik u nog ergens gezien had… Maar waar? En na zoveel jaren…

    Zelf wist ik niet direct wat ik kon zeggen. Keek naar haar boekje, bekeek haar opnieuw, zocht mijn geheugen af. En toen, ineens, wist ik het, als in een openbaring. Dat was Lieve! Lieve, het meisje waar ik als student smoorverliefd op was, en aan wie ik het nooit heb durven zeggen. Alhoewel ik vermoedde dat zij ook…

    -Nee toch, aarzelde ik. Dan ben jij… Lieve?

    -En jij bent Wim? Die stille schuchtere Wim, die Wim die toen gedichten schreef, die er mij zelfs een paar per post heeft opgestuurd? Ze waren anoniem, maar ik wist wel dat ze van jou waren.

    -Inderdaad, mompelde ik, dat is lang, lang geleden. Misschien had ik het je toen beter mondeling dan schriftelijk gezegd…

    -En, ging ze voort, je vindt het zeker romantisch, maar… ik heb die gedichtjes bewaard! Om een of andere reden, ik weet niet waarom. Ach ja.

    -Dat kan toch niet waar zijn? verbaasde ik mij.

    -Echt, heel zeker, glimlachte ze en een lichte blos kleurde haar wang. Ik ken er zelfs nog enkele verzen van:

    “Een liedje aarzelend over ‘t graan

    Gevlogen. In de lucht de maan.

    En zacht in zoete zomertoon

    Zingt langs het land een vogel schoon :

    Oli, ola o lievija!”

    -En jammer genoeg zijn onze wegen uit mekaar gegaan, mijmerde ik hardop. Mijn schuld…? Of was het schuchterheid, of lafheid… Maar ja, het heeft weinig zin om daar nu over te piekeren en te praten, wij zijn ondertussen meer dan veertig jaar verder en ouder.

    -Wim, zei ze, en keek me glimlachend aan. Ik ben blij dat ik je terug ontmoet heb.

    -Ik ook, Lieve, zei ik.

    Een jeugdig gevoel vulde mij. Dat zo iets nog kon zou ik voor onmogelijk hebben gehouden. Ik ging naast haar zitten. Ik nam haar hand vast. Ik had zin om iets geks te doen.

    Wij waren bijna in Leuven.

    -Ik wou dat ik nu veertig jaar jonger was, dan zou ik u vragen hier in Leuven met me mee uit te stappen… Wil je? vroeg ik.

    Ze keek me diep in de ogen.

    -Dan doen we het. Kom!

    We liepen door de gang en konden nog juist uitstappen, vooraleer de trein wegreed. Op het perron schoten we beiden in een jonge lach, gaven mekaar een handje en huppelden naar buiten, door de straten van onze jeugd, langs de gebouwen waar we samen cursussen gevolgd hadden.

    We gingen een koffietje drinken in een gelegenheid die we van vroeger kenden. In het café zaten veel studenten en een aantal verliefde paartjes. We gingen op een van de banken zitten, praatten over vroeger en nu. Zij zat aangeleund tegen mij en voor we naar buiten gingen gaf ik haar een kusje in haar hals. Ze keek mij met stralende ogen aan en gaf me haar arm. Als een gelukkig paar wandelden wij naar het station.

    -Ik heb me lange tijd niet zo licht, niet zo gelukkig gevoeld, zei ik.

    -Ik voel me ook prettig jong, antwoordde ze. Zullen we proberen het zo te houden? Akkoord?

    -Akkoord, stemde ik in. Ik drukte haar tegen me aan. Ik gaf haar een kus, kort bij de mond. Zij kuste me terug, op de mond. Ik lichtte haar wat op en maakte een rondedansje. Haar heldere lach weerkaatste vrolijk tegen de gevels.

    In Leuven was het allemaal begonnen. Na Leuven is ieder van ons zijn eigen weg gegaan. En in Leuven is het herbegonnen.

    Vooraleer wij in Blankenberge aankwamen hebben wij al pratend de voorbije veertig jaar proberen in te halen. Dat ging natuurlijk niet. Maar na veertig jaar hebben we de draad terug kunnen opnemen.

    *****

    Nu ik dit schrijf kijk ik door het raam naar de horizont, waar de zee een lijn trekt tussen hemel en water. In de keuken neuriet Lieve een oud studentenliedje terwijl de heerlijke geuren van het middagmaal de ruimte vullen. Zij nipt aan mijn aperitiefje, legt haar arm over mijn schouder en leest enkele zinnen van mijn tekst. Ze geeft me een kusje in de hals en fluistert:

    -Het eten is klaar, schat.

     

    Dilbeek, 2 maart 2016.

     

     

     

     

     

     

    02-03-2016, 00:00 geschreven door padre

    Reageer (0)

    T -->

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!