|   Gedicht van KarelDe Pelsemaeker
 
 DE WELRIEKENDE
 AARDAPPELVELDEN
 
 Het was in de eerste weken van september
 dat Brabantse paarden de rooimachines
 door de aardappelvelden trokken.
 Geelbruine knollen en slierten loof
 vielen achte rde machines in een rij.
 
 Boer en boerin, met heel hun gezin, kleurden de kouter:
 Ze legden eerst het kruid opzij en plaatsten dan de manden
 Barrevoets scharrelden ze, met handen en voeten
 naar de gouden knollen, raapten de manden boordevol.
 
 Ze riepen luidkeels "Eu joep!"
 terwijl ze hun zwarte manden
 in de bruine jute zakken stortten
 
 Gestrikt met hennepkoorden,
 leken de lompe zakken wel buitenaardse dwergen,
 de ene al iets slomer dan de andere.
 Als verslagen boerenjongens stonden ze
 langs het rooiveld in nonchalante rij
 
 In de stilte van de vroege herfst,
 als patatten al in de schuren lagen,
 steeg bij valavond de welriekende rook
 van brandend aardappelkruid, naar de hemel op.
 
 Het was alsof de ziel van de zomer
 vanuit het vagevuur naar de heiligen ten hemel steeg.
 
 
  19-09-2010 om 23:49 
geschreven door Zilveren Schepen
 |