GUSTJE
IN ENGELANDxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
(Op 4
november 1918 is Gustjes vrouw een van de Dendermondse burgerslachtoffers.
Geruïneerd vertrekt hij na de oorlog naar Londen, waar zijn broer Cesar een
patisseriezaak heeft en waar ook zijn broer Jules woont.)
Ik was uitgenodigd met mijn broer
Cesar en zijn vrouw, zijn associé Désiré Dolo, zijn vrouw en haar broer, Louis
Sylva, we waren met een goei 200 man.
We zaten geschranst, ik met een compagnie
italianen, waar de Cijantie wijn nogal floreerde (
) Dat ik me in t eten niet
liet afdrogen, kunt ge wel raden en embouchuur in t drinken nog veel min.
Na t eten wierd er gezongen met
accompagnement van een puik orkest. Mijn broer komt be mij en zegt: Gust, ge
moet hier ook ne kier zingen. Ja maar, ik kan geen engels en de meeste mensen
verstaan er niets van. Ten tweede, ik heb geen muziek bij, ja hij hadt dat al
in d oor geblaze van die italianen in wiens gezelschap ik was en een was naar
de chef dorkest gegaan en ik wierd geroepen. Ik stond daar nu en wat moet ik
nu aanvangen, t best is nog mijn serenada espangnola, ik zing twee maal vóór
in soerdin, en t orkest was er mée weg. Ik verwittigde t publiek dat ze de
refrein moeste mee zingen en of ze t deden. Bij t einde was t een gefluit en
geroep, alzoo erg als voor ne koning en ik liep niet, ik vloog van de scène en
mijn broer achter mij: Gust, ge moet terug,
ge denkt toch niet dat ik ne zot ben, me
zoo uitfluiten,
dit is dat ze content zijn t is hier de
mode.
En ik terug en t duurde lang eer ze
uitgefloten waren en ik terug aan t zingen kon. Ik was verplicht nog eenige
liederen te zingen van Jan De Baedts, wel te verstaan op zijn Brussels en in t
frans en in t vlaams. waarmeè ik ook nen grooten bij val genoot, maar t
grootste was de cijanti die me te wachte stond en dit tot als den bal begon,
want dit was het einde der feest. En of er gedanst wierd.
Op t laatste wierd er nen dans wals
aangekondigt: langst aanblijvers 1ste prijs (
). Ik zeg: broer, die
pak ik mee. Ik had al verscheidene malen gedanst met Sara, een meisje uit Luik,
een waytress uit de patisserie die ook uitgenoodigt was en die mijn doeninge
kost.
Dit is er eene voor ons getwee, maar ik ben
t meisje en gij de jonge; ieder trok naar zijn vestiaere, de kleere wierden
gewisseld, den eene kant was voor de jongens, den andere voor de meisjes, t was
dien tijd de volle mode groot hoeden voor t vrouwvolk en ik stond er toch zoo
schoon mee.
We stonden klaar, want t was al
gesignaleerd, den danst begon en wij er bij, niemand had er erg op mij, zoo min
als mijn broer, die altijd zei: maar waar zit onze Gust toch; tot op den
oogenblik dat ik aardige toeren uitstak en
zijn oogen vielle op mij, ja den ééne zegde het tegen den andere tot
zoover dat de dansers verminderde en we kampioen wierden uitgeroepen.
De italianen hadden hun zoodanig vermaakt
dat we verplicht waren mee naar hun huis te komen, maar wanneer we er buiten
zijn geraakt, weet ik niet.
|