Ik ben Freddy, en gebruik soms ook wel de schuilnaam fritske.
Ik ben een man en woon in Rotselaar (Belgié) en mijn beroep is ex ambulancier GHB Leuven.
Ik ben geboren op 29/01/1945 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Af en toe ééns schilderen , oude pretkaarten verzamelen en bloggen ! Ben een man van weinig woorden maar van daden..
Van link naar rechts Tonny Geypen Hoofd van Rustoord ergens in de Prov.Antwerpen. Gerty Madder Adjunthoofdverspeegster spoed GHB. Frans (sisse) De Poorter diensthoofd verpleging neurologie GHB. Regine verpleegster, Broeder Jan ambulancier en Gislaine Bossteels verpleegkundige spoedgevallen, echtgenote van Prof. Knockaert toen nog co. assistent van inwendige ziekten.
MUG Transport vanuit de luchthaven naar het ziekenhuis met links Mieke de anesthesiste (vader) Jef Konings ambulancier (zijn broer was toevallig Pastor in Rotselaar maar is omgekomen in een verkeersongeval in Limburg .) en dan heb je nog de Gerard Mangelschots adjunt hoogverpleegkundige van de spoed Sint-Rafaél Leuven.
De Wellenshoeve in het provinciaal domein Bokrijk.
Waarschijnlijk was de oorspronkelijke boerderij niet meer dan een onverdeelde ruimte.Later werd een scheiding aangebracht tussen de woonruimte en de stallen . De schuur, die los stond van de rest, werd er maar tegen aangebouwd vanaf de 16de eeuw. Door alle bouwdelen naast elkaar te zetten op een rijtje, kon men zeer gemakkelijk en goedkoop de hoeve uitbreiden overeenkomstig de noden van het bedrijf. Deze langgevelhoeve was vooral geschikt voor kleine en middelgrote bedrijven .Haar verspreidingsgebied omvatte alle zand- en leemstreken. Alleen in het zuiden van Wallonié kwam zij niet voor. In de polders kon deze hoeve een lengte van bijna 100 meter bereiken .De foto toont een Kempisch voorbeeld, dat in 1717 opgetrokken werd te Lummen. In 1953 werd het door kunstschilder Wellens overgebracht naar het provinciaal domein Bokrijk en sindsdien draagt het zijn naam. De mooste en meest typische voorbeelden waren deze kleine, arme boerderijen uit de Kempen . Omdat de mens er minder goed bedeeld was door de natuur, moest hij al zijn verbeelding gebruiken om zich te kunnen handhaven. Hij trachte zoveel mogelijk nut uit de oriéntatie van zijn hoeve te halen.De woonruimte stond naar het zuiden gericht, om zoveel mogelijk zon op te vangen. Achteraan, aan de noordkant, raakte het dak bijna de grond, om de koude buiten te houden. Daar ,aan de meest frisse kant, lagen de voorraadkamertjes. Aan de westkant werd de wind opgevangen door de dwarsgevel. Waar de woonruimte in tweeén gedeeld was, leefde men 's zomers in de kamer waar de buiten deur op uitkwam en 's winters in de kamer daarachter. De haard stond dan tussen beide in en kon de twee bedienen. De dieren stonden op stal van november tot april. Hun voesel, een mengsel van meel en rapen, werd gekookt in een grote ketel. Die werd boven het haardvuur gehangen met een draaiboom of ketelgalg. Tussen de keuken en de stal was er een doorgang. Wanneer het voedsel klaar was, werd het met de galg in de stal gedraaid. Alles was erop gericht om zo weinig mogelijk warmte verloren te laten gaan.Maar dat was niet het enige probleem van de boer.Toen er meer schrale gronden in cultuur gebracht werden steeg de nood aan mest. Daarom werd de potstal ontwikkeld. De dieren werden in kuilen gezet, die gedeeltelijk gevuld raakten met hun uitwerpselen. Hygiénisch was het niet, maar in een wereld die alles uit alles moest halen om te overleven, was het niet de slechtste oplossing. R.Jacobs.